niet in je zaak was.’
Een carambole: twee tikken in één zin. De baas kneep zijn lippen op elkaar.
‘Mot je tóch nog koffie?’ vroeg hij, het tutoyeren overnemend. Zijn stem klonk
een beetje schor.
‘Ja,’ antwoordde de man, ‘je koffie is wel te drinken. Als je koppie maar schoon
is.’
De baas opende de deur krachtig. Binnen enkele seconden was hij terug en zette
het blaadje voor de man neer. Die keek ernaar. Weer wachtte hij tot de ander
bijna bij de deur was, om te roepen: ‘Zeg.’
De baas draaide zich om. Er was diepe, gevaarlijke haat in de blik waarmee hij
keek.
‘Nou kan 't aan mijn ogen liggen,’ sprak de man traag, ‘maar ik zie nog rood aan
dat koppie.’
Hij wees met een plompe vinger. De baas verroerde zich niet.
‘Ik dacht dat je 't eraf geveegd had,’ zei hij met geknepen stem.
‘Blijkbaar niet alles,’ sprak de man, ‘kijk maar.’
Op stijve benen liep de baas naar hem toe en pakte het blaadje weer op. Zijn
gezicht was rood en zijn mond hard toegeknepen, als een circusartiest die in de
nok van de tent aan zijn tanden hangt. Hij droeg het blaadje twee tafeltjes
verder, haalde een vuile zakdoek uit zijn zak, veegde er even mee langs het
kopje en zette het weer neer. De man bleef enige tijd roerloos zitten om deze
zet te verwerken.
‘Wat krijg je van me met de telefoon mee?’ vroeg hij eindelijk.