Lampje
Omdat het leeslampje naast mijn bed ongeneeslijke ouderdomsverschijnselen
vertoonde, ging ik de stad in om een nieuw te kopen. De meeste winkels die in
lampen handelen, komen tegenwoordig neer op decors voor de nachtmerries van
mensen die te vet hebben getafeld. Ze hangen vol nabootsingen van de kitsch die
mijn ouders, toen ze hun nestje bouwden, zo prachtig vonden. Een nieuwe
generatie heeft deze stijl, die zoveel tot mijn assortiment jeugdtrauma's
bijdroeg, weer omhelsd, want alles stroomt, zij het niet steeds voorwaarts.
In de etalage van een kleine winkel zag ik echter een acceptabel leeslampje voor
de door de overheid bekwaam in de hand gehouden prijs van zestien gulden. Ik
stapte er binnen. Een verlept zaakje, waaraan je toch nog wel kon zien dat het
ééns was opgezet door een fris jong stel met Van Goghs bloeiend boompje boven
het blankhouten theemeubel en professor Alexanders Onze redeloze
wereld (toen al) in de boekenkast. Om mijn prognose te bevestigen
verscheen na enige tijd een klein, kogelrond vrouwtje van een jaar of vijftig
met kunstzinnig geschikt haar en de donkere ogen van de slanke schoonheid die in
haar opgesloten zat.
‘Ik wou zo'n lampje van zestien gulden uit de etalage,’ zei ik.
‘Dat groentje, meneer?’ vroeg ze.
Ze had een zachte, weerloze stem, geheel vrij van het toontje van lichte
terechtwijzing dat sommige winkeljuffrouwen hebben. Vooral in herenmodewinkels
zijn ze gevaarlijk, want dan doen ze me vaak uit vrees iets kopen wat ik nooit
dragen zal.
‘Ja, dat groentje,’ antwoordde ik. ‘En doet u er meteen een peertje in, dan kan
ik 'm even zien branden.’
Ze haalde 'm uit de etalage, wat onhandig van motoriek, maar ze gooide toch niets
om.
‘We doen veel in deze lampjes. Ze zijn zo gezellig,’ sprak ze moedeloos.
Ze deed het peertje erin en stopte de stekker in het stopcontact.
‘Ja, gezellig,’ zei ik.
Maar opeens begon ze te schreien.