Gezellig bijpraten
Op de gracht liep ik met mijn vrouw, die ik had vergezeld op de
boodschappentocht. Ze zei: ‘Nou alleen nog even naar de apotheek.’
‘Waarom?’
‘We gaan toch 'n paar dagen de stad uit? Ik heb 't vanmorgen nagekeken. Pillen
hebben we genoeg. Bruisers ook. Druppels ook. Maar met de poeders red ik het
niet.’
Een typisch dialoogje van een middelbaar echtpaar, dat allerlei makkes heeft,
doch door een vindingrijke farmaceutische industrie toch aardig op de pikkels
wordt gehouden. Als we vroeger op reis gingen, telden we vooraf alleen ons geld,
om te kijken of we het zouden halen. Maar nu tellen we bovendien de pillen voor
dromenland, de poeders voor de maag, de tabletten voor de zielsrust, en de
vitaminepreparaten, die vader wat bij moeten spijkeren. Wat je er ook van zeggen
kunt - het ziekenfonds wordt, na jaren alleen maar te hebben gevángen, nu
gedwongen tot een royale service en dat geeft tóch een primitief gevoel van
voldoening, vind ik.
Het was erg druk in de apotheek, en aan de poeders werd nog gewerkt.
Of we maar even plaats wilden nemen. We zaten net op het bankje in de hoek, toen
de deur openging en Ans binnenkwam. Lieve, ouwe Ans! Het werd zoenen, want ze is
een tijdje aan het toneel geweest en daar wordt veel gezoend. In de letteren
níét, want daar betékent een zoen iets. En in de wetenschap vinden ze een
handdruk al vrijpostig. Daarom moet je, als je die drie soorten mensen op een
partijtje mixt, enorm uitkijken.
‘Nou wonen we in dezelfde stad en we hebben mekaar in jaren niet gezien,’ zei
Ans.
Ze was óók komen zitten, want het smeersel was wel klaar, maar de tabletten
moesten nog in een doosje worden gedaan.
Het smeersel was voor Ans zélf.
Iets op haar knie, dat maar niet wijken wilde. Zenuwen, dacht ze. Maar de
tabletten waren voor Piet, waar ze dus, na al die jaren, nog steeds mee wás.