De vakantie van Joop
De vakantie van Joop zit er weer op. Hij is iets in de haven en dat kun je wel
aan hem zien ook. Heel groot en breed is hij en hij heeft van die enorme, leren
jatten. Een aardige man. Trouwens Mien, zijn vrouw, is ook erg tof en helemaal
zijn formaat. Hij brengt haar altijd mee in de kroeg op de hoek, want zo'n
huwelijk is het. Niet hij 's avonds innemen en zij thuis bij de tv. Nee, sámen
op de hoek, bij vreugd of tegenspoed, zoals ze het de ambtenaar op het stadhuis
destijds plechtig beloofden.
Joop draagt altijd donkere, ruige pakken van een onbestemde kleur. Maar toen ik
die maandagmiddag binnenkwam zag hij er heel anders uit. Een lichte broek. En
zo'n loshangend hemd met rode streepjes.
‘Ja, ik ga vandaag met vakantie,’ zei hij. ‘Ik heb zo'n busje gehuurd. 't Staat
al gepakt voor m'n deur met alles wat je zo nodig hebt - een tafel, een paar
stoelen, een radio, bikkesement. Mien legt er de laatste hand aan. En vanavond
rijden we weg. Naar Italië. Dan maak ik één grote ruk, hè, de hele nacht
door.’
‘Fijn,’ zei ik.
En ik kreeg een pilsje en nog een en de andere jongens ook, want vakantie is
tenslotte iets feestelijks, nietwaar? Tegen zessen kwam Mien in een jurk met
aanmerkelijke bloemen. Ik zei het al - ze is tof. Ze heeft nooit iets in haar
blik van zo'n vrouw die haar man komt halen. Maar ze houdt niet van pils. Geef
haar maar gewoon een brandewijntje. En nog een brandewijntje. En Joop een
pilsje. En wij allemaal nog een pilsje. En gezelligheid kent geen tijd, dat
hangt ingelijst boven het buffet, vlak naast: ‘Doe wat je wilt - de mensen
kletsen toch’, wat diep waar is.
Tegen tienen sprak Joop het verlossende woord.
‘Kijk eens hier, ik ga nou die grote ruk niet meer maken. Ik sta morgen vroeg op,
dan rijen we des te frisser.’
En Mien vond het ook en we namen allemaal nog wat en het was één uur voor je het
wist.
De volgende middag stond Joop aan de tapkast of hij niet weg geweest was.