Uitzicht op een haringman
Het was ochtend en aan zo'n mooie, op poten staande kar op een Amsterdamse gracht
kocht ik een haring.
‘Uitjes?’ vroeg de man in het witte jasje.
Hij was fors en breedgeschouderd en zijn haar grijsde al - een voetbalgelovige,
om zo te zien, die geen zondag in het stadion ontbreekt.
‘Geen uitjes,’ antwoordde ik.
Er stonden nog twee mannen te eten, die overalls droegen en bij elkaar
hoorden.
‘De een neemt er een uitje bij en de ander neemt er geen uitje bij,’ stelde een
van de mannen ruimdenkend vast.
De haringman knikte.
‘Zo zal ik er nooit zuur bij nemen,’ sprak de andere man, op de wat kokette toon
waarop een meisje een kleine, lieve charme vermeldt, die ze nu eenmaal
bezit.
‘Geef me er nog maar een,’ zei ik.
De haringman sneed 'm in drieën en greep met zijn glimmende hand in de bak met
uitjes.
‘Nee, géén uitjes,’ riep ik.
Hij glimlachte verontschuldigend.
‘Ik was even in gedachten,’ zei hij.
De mannen in overall namen er ook nog een en begonnen een soort twistgesprek over
een futiliteit, waarin ze elkaar geen gelijk wilden geven. Ik zag ze er nog mee
bezig toen ik al betaald had en in een café, vlak tegenover de kar, aan een
tafeltje bij het raam plaatsnam. Voor Hollanders gesticuleerden ze heftig. Een
boer heeft me eens verteld dat, als 's ochtends vroeg de eerste haan begint te
kraaien, alle hanen in de omgeving het ook gaan doen, alleen om hem in volume te
overtreffen. De meeste mannenlevens komen hierop neer.
‘Wat zal 't wezen?’ vroeg de oude juffrouw van het café.
‘Koffie.’
Terwijl ze naar het buffet slofte kwam een dik, slonzig mens binnen, dat haar
kapsel maanden geleden strogeel liet verven, maar la-