te had na een
goeie zaak met acht of tien mille op zak de kroegen af te gaan om met zijn volle
portefeuille te protsen, kwam, als hij ver heen was, altijd bij Gerda, om zich
het geld nog net bijtijds, tegenstribbelend te laten afnemen.
‘Geef op,’ zei ze dan, ‘ik heb hogere bomen zien vallen.’
De volgende ochtend, bleek en ontredderd, haalde hij het terug.
Ze regeerde de kroeg met weinig woorden, hoewel het er soms turbulent toeging. De
voornaamste wanorde kwam uit Koos, haar man. Hij was een lange uitgeteerde
figuur met de blik van een drenkeling, die op het punt staat door een
nachtzwarte oceaan te worden verzwolgen. Hoewel hij permanent in de olie was,
zag hij er altijd bijzonder correct uit, want hij behoorde tot het type
alcoholist dat van zijn uiterlijke verzorging een principieel punt maakt. In een
subliem maatkostuum wapperde hij 's avonds door de kroeg en zaaide, door de
drank ontspannen, om zich heen met pesterige grapjes, die de kern van
moeilijkheden in zich droegen.
‘Nee Koos,’ zei Gerda soms. Dan bond hij in. Maar als ze scherper: ‘Laat dat,
Koos’ zei, was hij gekwetst, reed een fonkelend rijwiel als een raspaard de
straat op en vertrok met onbekende bestemming. Maar een kwartier later was hij
gekalmeerd terug.
Koos had niet alleen een fatsoenlijke vrouw, maar ook een moeder van haar
gemaakt. Haar zoon, een schrale puber met rode krullen, was haar enige weke
punt. Hij kwam wel eens achter het buffet en nuttigde dan ostentatief een glas
helder leidingwater. De vaste jongens zagen het met welgevallen gebeuren. Ze
hadden er schik in.
‘Heel verstandig,’ zeiden ze. ‘Laat jij de borrel maar staan.’ Zelf deden ze dat
natuurlijk niet, maar ze wisten er toevallig eens een keertje mee om te gaan.
Gerda keek stralend en weerloos naar de jongen, 't Was op zulke ogenblikken net
of je op de achtergrond de donkere roffel van het noodlot hoorde.
Toen Koos stierf verkocht ze het café onmiddellijk en ging in Nieuw-West wonen.
Ze had wél haar buik vol van ons. Maar later zag ik haar nog eens op de tram,
vergrijsd en met rusteloze ogen.
‘Ik word daar gek in die vogelkooi,’ zei ze.
Ze wou eigenlijk weer een zaak beginnen, maar dat hoeft nu niet