tegen elke visite die niet van katten houdt. En je moet érg
van katten houden om hem op je schoot te verdragen, want hij is zo zwaar als
lood, deelt gul zijn vuilwitte haren uit en wordt van het geringste aaitje zo
maanziek dat hij kroelerig tegen je opkruipt en een eindeloze reeks onzindelijke
kopjes tegen je koon begint te plaatsen.
Mijn goede vrouw lijdt 't zwaarst onder hem.
Om te slapen heeft hij namelijk met koppige vastberadenheid haar zetel uitgekozen
en omdat hij zo omvangrijk is brengt zij op het overschietende puntje de
uitdrukking ‘op een schopstoel zitten’ overtuigend in beeld. Is hij wakker, dan
bedelft hij haar letterlijk onder zijn turbulente affecties, die ze met een
duldend gezicht ondergaat, omdat vrouwen nu eenmaal makkelijker berusten in het
Lijden dan mannen.
En nóg een symptoom van zijn late opbloei teistert ons pand.
Eerst dacht ik aan een spook of een inbreker toen ik, 's nachts in bed gelegen,
een vreemd, ritmisch bonken vernam dat boven uit de huiskamer kwam.
‘Ga jij eens kijken,’ beval mijn vrouw.
Want vrouwen moeten Lijden, maar mannen moeten Gaan Kijken.
‘Ach, 't is niks,’ probeerde ik, maar het geluid hield aan en een paar minuten
later deed ik boven het licht aan, met het gezicht van iemand die een revolver
op zak heeft.
Manspersonen of schimmen bleken zich in het vertrek niet op te houden, maar het
bonken ging voort, héél dichtbij nu. Toen ik het geluidsspoor volgde, kwam ik
bij de plank achter de keukendeur. De witte kater zat op de rand van zijn
emaillen bak, die hij, door een fraai systeem van evenwichtsverdeling,
regelmatig op en neer bewoog.
‘Wat moet dat?’ vroeg ik.
Hij keek naar mij op.
‘Ik doe bakkie wippen,’ zeiden zijn domme ogen.
Ik heb het licht maar weer uitgedraaid. Sindsdien horen we het elke nacht, maar
we weten nu wat het is: een laat plezier van een zonderling.