Kroegmannen
I
Op maandagmiddag zat ik in een klein café achter de Kloveniersburgwal. Er kwam
een man met een geheel paars gezicht en kleine, zwemmerige oogjes binnen. Nog
geen stap van de deur verwijderd, struikelde hij en viel languit voor mijn
voeten.
‘Die mat ligt daar gevaarlijk,’ sprak hij, opkrabbelend. ‘Geef mij een jong
klaartje van je.’
De kastelein legde zijn hand beschermend op de flessen.
‘Nee meneer,’ zei hij waaks. ‘U tap ik niet meer.’
‘Waarom niet?’ vroeg de man.
‘U hebt genóg,’ zei de baas.
‘Ik?’ riep de ander. ‘Man, ik kom net uit me bed. Ik heb nog geen drup
gehad.’
Hij sprak coherent. Weifelend keek de kastelein naar het paarse hoofd.
‘U denkt zeker: hij heb zulke kleine oogjes,’ zei de man begrijpend, ‘maar dat
zijn gewoon me ogen. Die zijn altijd zo. De een heeft grote ogen. De ander heeft
kleine ogen. Ik heb kleine. Je kunt je ogen niet uitzoeken.’
Het was diep waar. Aarzelend zette de kastelein een glas op de tapkast en zei met
een glimlach vol tact: ‘U hebt, met permissie, zo'n paars gezicht, hè.
Zodoende.’
‘Dat komt door de buitenlucht,’ verklaarde de man welwillend, terwijl de fles met
licht geknor zijn plicht deed.
‘O, ik heb het wel meer hoor, dat de mensen denken dat ik onder invloed ben. Ik
heb het herhááldelijk. Ik ben er al helemaal aan gewend. Laatst nog op een
vergadering van de woningbouwvereniging. Ik vraag het woord. Toen zegt die
voorzitter: “Meneer, als ik u was, dan zou ik me liever verwijderen en me roes
gaan uitslapen.” Ik most er eventjes om glimlachen, want ik had in weken niks
gebruikt. Maar ja, voor het publiek moest ik het even rechtzetten. Dus ik heb
gezegd: “Dames en heren, hier is een misverstand gaande, het komt alleen maar
door mijn gezicht. Ik heb nou eenmaal een