De ander
Vanmorgen had ik enorme zin om me te bedrinken. Hebt u dat ook wel eens? Kom,
kom, geen valse schaamte, we zijn onder elkaar. O, u hebt het nooit. Nou goed,
daar hoor ik dan van op. Ik voor mij heb het wel vaker en ik weet niet precies
waardoor het komt. Je druilt gewoon je huis uit en je ziet het meteen: dit is
een dag om op te schieten. Vanmorgen had ik het. Er stonden allemaal zeer
interessante afspraken in mijn succesagenda maar ik voelde met mijn hele wezen
dat het niets zou worden.
‘Kom, nu maar eens flink aan het werk,’ zei ik tegen mezelf.
‘Een borreltje zou er wel in blijven,’ sprak de ander. Hebt u dat nu ook? Dat er
een ander bij u inwoont, een persoon aan wie u eigenlijk nog nooit behoorlijk is
voorgesteld? Maar hij is er altijd. Soms zit hij weken
zwijgend in mijn ziel, Dickens te lezen, maar ineens, op een dag, wordt hij
actief en begint zich overal hinderlijk mee te bemoeien.
‘Naar kantoor!’ riep ik met de radeloze energie van een reisleider. Maar de ander
stapte in mijn benen, zodat ik niet rechtdoor maar linksaf ging.
‘Goed, zó kan ik ook wel lopen,’ zei ik, het decorum bewarend.
‘Kijk, hier is dat leuke cafeetje,’ sprak de ander en stond stil.
‘Daar ga ik niet in,’ riep ik.
Maar de ander stapte er binnen, dus ik moest wel mee - samen uit, samen thuis.
Het is trouwens inderdáád een leuk cafeetje. Een dikke, dromerige man, die
aldoor staat te kijken of hij in een vorig leven iets heeft vergeten, maar niet
precies weet wát, bouwde het met liefdevolle handen om zijn eigen drankzucht
heen. Los van ‘De blauwe vaan’ steekt daar iets héél moois in. Wij allen zoeken
naar de exacte uitdrukking van ons diepste zelf en slagen daarbij hoogst
gedeeltelijk - maar sommige kasteleins hebben het bereikt. Zij spijkeren -
‘volledige tapvergunning’ - de kern van hun persoonlijkheid trots aan hun eigen
gevel. Zij wonen profijtelijk in hun neiging, mooier nog, zij moeten erin wonen,
omdat ze er hun brood mee verdienen. Zo slaan zij twee vliegen in één klap, zijn
Dichter und Bauer in één,