Maar haar vriendin was aan dat succesnummer nog niet toe.
‘Hoe vin-je die oude, met zijn getikte eitje?’ sprak ze, vrolijk toespelend op
het alpinopetje van de heer met zijn Figaro.
‘Nou zeg!’ gniffelde de ander. ‘Hij denkt zeker dat-ie netjes is.’
De heer stond op.
‘Ik bén netjes,’ zei hij en verliet het café.
De vrouwen waren maar licht geschokt.
Op geamuseerde toon zei de een: ‘Je vindt die rothollanders ook overal.’
‘Dat fin ik nou óók,’ riep de Spaanse dromer bij het venster, die, naar zijn
tongval te oordelen, regelrecht uit Groningen kwam.
‘O jeetje, nóg al een!’ zei de vrouw die mijn neus het eerste had aangesneden.
‘Dag meneer! Ook in Parijs?’
‘Ja,’ sprak de man. ‘Maar het is of ik thuis ben.’ Zijn ironie drong door. Wat
schichtig geworden door de loop der dingen, rekenden de vrouwen snel af en
stonden op.
Toen ze mijn tafeltje passeerden zei ik nog: ‘Ik kan er niets aan doen. Mijn
moeder heeft nét zo'n neus.’
Waarschijnlijk zijn ze in de Seine gesprongen.
Zo.
Dat waren een paar Hollanders in Parijs.
En het boekje dat voor u ligt, is van een paar andere Hollanders in Parijs.
Vrees niet - zij behoren allerminst tot de door ervaring gelooide deskundigen die
u de fijne trekjes willen wijzen en als gids voortdurend voor u uit draven, want
daarvoor zijn ze te dom en te lui. Maar net