zaten appelen in, die hij nu begon rond te delen
met de blijde trots van een kind, dat mag trakteren in de klas. Het kleine
meisje nam er een, de boer sliep al, de burgerdame had ook wel trek, maar het
geavanceerde artistenpaar schudde koel van neen, zoals mensen steekgeld
weigeren.
‘Ze zijn goed,’ zei Edmond trouwhartig. ‘Uit mijn eigen dorp.’
Maar zelfs dié toevoeging hielp niet, zodat hij maar verder ging met zijn zak,
onbeschadigd van humeur overigens. De twee andere priesters pakten er een zonder
op te kijken, met zo'n gebaar van ‘dat moét je wel doen, anders gaat hij er over
zaniken’ en ik kreeg de appel in mijn schoot geworpen. Met de nuttiging van het
ooft gingen zowat tien minuten heen. Wat nu gedaan? Edmond zat tot alles bereid,
maar door de omstandigheden belemmerd in zijn hoek en begon wat te neuriën.
‘Pompompom, pompompom,’ zoemde hij.
De oude keek even opzij, mat hem met een vaderlijke blik en liet het zo.
Het neuriën kreeg langzaam contouren en enige minuten later kwamen er al
onduidelijke brokjes tekst in voor. Terwijl de trein zich voortrepte door
Bretagne hoorde de coupé opeens hoe zijn heldere, vrolijke stem inzette:
‘Auprès de ma blonde...’
De hele coupé keek op. Als één man legden de twee andere priesters de boekjes op
de knie en streng klonk het: