geen dag op vrije voeten zou blijven. Vervolgens gaven zij een
synopsis van de eigenaardigheden die mijn wat achteloos geschapen neus vertoont.
Het was geen leeuwerikengezang, maar net als bij de tandarts moet je in het
leven soms even dóórzetten, dan is het voorbij eer je 't weet. ‘Vies café,’ zei
de ene dame toen mijn deerlijk verminkt narcisme zieltogend ter aarde lag. ‘Je
schrikt om je koppie aan te pakken.’
Maar haar vriendin was aan dat succesnummer nog niet toe.
‘Hoe vin-je die oude, met zijn getikte eitje?’ sprak ze, vrolijk toespelend op
het alpinopetje van de heer met zijn Figaro.
‘Nou zeg!’ gniffelde de ander. ‘Hij denkt zeker dat-ie netjes is’
De heer stond op.
‘Ik bén netjes’ zei hij en verliet het café.
De Vrouwen waren maar licht geschokt. Op geamuseerde toon zei de een:
‘Je vindt die rothollanders ook overal’
‘Dat fin ik nou óók,’ riep de Spaanse dromer bij het venster, die, naar zijn
tongval te oordelen, regelrecht uit Groningen kwam.
‘O jeetje, nóg al een!’ zei de vrouw die mijn neus het eerste had aangesneden.
‘Dag meneer! Ook in Parijs?’
‘Ja,’ sprak de man. ‘Maar het is of ik thuis ben.’
Zijn ironie drong door. Wat schichtig geworden door de loop der dingen, rekenden
de vrouwen snel