Gesprek
In het plantsoen zat op een bankje een mollige, hoogblonde vrouw, die met hulp
van de kosmetische industrie haar leeftijd wat had neergeschroefd. Ze leek mij
een doelwit voor gulzige mannen en ze beheerde een onbeduidend hondje.
‘Niet te ver van vrouwtje weggaan, hoor Fifi,’ zei ze. Het diertje keek naar haar
of ze hem met een steen had geworpen en liep met een merkwaardige
doelgerichtheid naar me toe, want ik stond vlak bij de bank, zo maar wat te
staan.
‘Niet tegen die meneer,’ riep de vrouw. ‘Tegen een bóóm. D'r zijn hier bomen
genoeg.’
Het hondje zag van mij af. Nu verscheen een tweede vrouw, die verbaasd uitriep:
‘Lies, laat jij Fifi uit? Ben je dan weer terug bij Dirk?’
‘Ja hoor,’ zei Lies.
De andere vrouw kwam naast haar zitten. Ze was van dezelfde rijpe leeftijd, maar
berustender uitgedost. Een oude man bleef bij mij stilstaan en sprak:
‘Honden...’
Hij liet zijn treurige blik door het plantsoen waren. Lies zei: ‘Nou ja, 't was
natuurlijk wel een jofele peer. Daar ding ik niet op af. Maar zevenentwintig...
Zo'n knaap eist wat, hoor.’
De andere vrouw knikte, meer uit nieuwsgierigheid dan uit ervaring en de oude man
zei: ‘Ik heb vroeger een boxer gehad, maar die is overreden.’
Hij keek me aan. ‘'t Was onbesuisdheid,’ zei hij. ‘Van die chauffeur dan. Zo'n
jonge jongen, je weet wel. Die vindt het mooi om te rauzen met een vrachtauto.
Onbesuisdheid, hè. Maar ik kon 'm begraven, die boxer. Charly heette-ie. Een
rare naam eigenlijk voor een hond. Maar m'n vrouw leefde nog en die had 'm zo
genoemd, ik weet niet meer waarom.’
Lies zei: ‘Aan het begin was 't wel fijn, maar allengs werd ik zo moe van die
jongen. Want je moest zoveel bemantelen. Voor hij thuiskwam sleepte ik de bank
bij de spiegel en dan oefende ik, met alles uit. Dan dacht ik: als ik nou zó ga
liggen en ik hou m'n buik in, dan ziet hij die ribbel niet.’
Ze deed het op de plantsoenbank een beetje na.