Tegenover me nam nu een dame plaats die zulk een ijzingwekkende wilskracht
uitstraalde dat ik een beetje bang van haar werd en besloot van de koffie af te
zien. Zulke mensen komen in beide geslachten voor. Ze zijn zó onafwendbaar
aanwezig, dat je niet meer ontspannen tegenover ze kunt zitten. Ik stond op en
liep in de richting van de Italianen, die nog steeds met hun handen zaten te
zwaaien. ‘Wat 'n volk,’ dacht ik, met een zekere bewondering. Maar toen ik
dichterbij kwam zag ik dat ze gewone ochtendbladen voor zich hadden en geen
enkel geluid voortbrachten, omdat ze geen tsjilpende Italianen, maar Nederlandse
doofstommen waren. Ik schrapte mijn luciede observaties over verschillende
volksaarden en liep het perron op. Mijn waarnemingen zijn zelden waar, maar ik
blijf ze nemen.
Op het perron woei de herfst weer. Maar verder viel er niets te beleven.
Ik ging op een houten bank zitten en keek, over het volgende perron héén, naar de
huizen van de provinciestad. In een miezerig tuintje verrichtte een man
onduidelijke, langzame handelingen met een schoffel. Hij had iets gepensioneerds
over zich. ‘Maar we hebben 't geluk dat Jan dol is op z'n tuintje.’
Ik moet ook eens ergens dol op worden. De man leunde nu op de schoffel en staarde
lange tijd voor zich uit. De herfstwind speelde met zijn haren. Opeens haalde
hij een plat flesje uit zijn binnenzak en nam er een haastige slok uit. Nou ja,
misschien was het levertraan. Na mijn sof met die vermeende Italianen was ik
voorzichtig geworden. Ik zie, ik zie wat jij niet ziet, maar dat is het niet. De
deur naar de tuin ging open en er verscheen een grijze vrouw met een koffiekop
in haar hand. Ze riep iets en de man liep traag naar haar toe. Ze had óók geen
twee lichamen. De man nam de kop van haar aan. Toen ze naar binnen was wierp hij
de inhoud in het gras. Ik besloot niet langer te kijken. Mijn hoofd afwendend
zag ik dat, vlak bij de ingang, zo'n kleurig huisje stond waarin je, geheel
automatisch, voor drie gulden vier verschillende pasfoto's kunt laten maken.
Aangezien ik nog enige tijd te vermorsen had en pasfoto's altijd te pas komen,
stond ik op en liep erheen. Maar er zat al iemand in, die het gordijntje niet
gesloten had.
't Was een man van een jaar of vijftig met een frommelige regenjas aan en een
door lang gebruik geteisterde tas naast zijn voeten. Hij had net drie gulden in
de gleuf gedaan, zodat de lampen begonnen te flitsen. Van de mogelijkheid vier
verschillende foto's te verkrijgen maakte hij geen gebruik. Met een mateloos
somber gezicht keek hij onbeweeglijk in de lens. Toen de operatie voorbij was
bleef hij op het krukje zitten wachten tot de foto's er aan de zijkant
uitkwamen. Ik zag ze - een droef hoofd in vier-