reepjes doorzichtig plakband. Nou ja,
caramboles maakten ze hier toch bij toeval.
‘Daar ben 'k weer,’ riep de kastelein. Hij opende de fles, schonk zich in en hief
het glas.
‘Proost,’ zei ik. ‘Hoe is het met de nachtclub?’
‘O, die ben' vertrokken.’
De nachtclub was, in de tijd toen ik hier nog regelmatig kwam, de bijnaam van
drie mensen. Een middelbaar echtpaar, Jan en Anna, en de grijze dorpssmid in
ruste. De smid had vroeger, toen zijn vrouw nog leefde, nooit een voet in het
café gezet, maar als weduwnaar begon hij te drinken, het gebruikelijk nadeel van
een goed huwelijk. Hij gaf veel rondjes want hij had geld. Anders dan de
kastelein, leek hij duidelijk op zichzelf. Groot, sterk en integer, zoals een
smid eruit behoort te zien. Hij stond in hoog aanzien en daarom betreurden de
mensen in het dorp het dat hij elke avond in de kroeg zat met een waardeloze man
als Jan. Maar ze begrepen het wel, want Anna was nog altijd mooi en de smid kon
niet zonder vrouw. Zolang Jan gratis jenever kreeg, kneep hij een oogje dicht.
Als het café om twaalf uur sloot had hij een liter klare binnen. De smid reed ze
dan met zijn auto naar z'n huis. Zodra Jan daar, met de kruik naast zich, in de
stoel onder zeil was, gebeurde het. Want Anna bleef bij de tijd. Ze dronk bijna
niets. Ze zat er altijd mooi en statig bij en ze liet het domme gewauwel van
haar door de drank verwoeste echtgenoot zwijgend over zich heen gaan. Hij had al
drie hartaanvallen gehad. Haar wachten was nu op de definitieve. Daarna, zo had
zij zich vast voorgenomen, zou ze trouwen met de smid, dat wist iedereen.
De koele blik waarmee ze, in het café, naar Jan keek had iets ijzingwekkends. Ze
pleegde een geduldige moord, zonder dader.
‘En horen jullie nog wel eens iets van Jansje?’ vroeg ik.
‘Nee, die zit zó ver weg, hè...’
Jansje was de dochter van Anna en Jan, zachtmoedig en lelijk. Als thuis de
televisie uitgebabbeld was, kwam ze wel eens een flesje prik drinken in het
café.
Ze had iets weerloos en ze hield van kleine kinderen. Daarom wilde ze zó graag
een man, dat ze gretig inging op de avances van Ludwig. Hij maakte deel uit van
een groep Duitse monteurs die in de nabije fabriek een nieuw machinepark op
poten moesten zetten. Elke avond zaten ze in de kroeg bij bier en schnaps en zo
kwam het áán tussen Jansje en Ludwig. Toen het karwei voorbij was nam hij haar
mee naar zijn dorp, want daar zou in de kerk worden getrouwd. Drie maanden later
kwam ze terug bij haar ouders, uitgeteerd en overspannen.