Drie in een
(1985)–S. Carmiggelt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
[pagina 112]
| |
‘Als u maar niet komt vragen of ik een lezing wil houden, dat doe ik al jaren niet meer,’ antwoordde ik. Want zulke neerslachtige jongens gaan vaak over het gepast vertier in het leger. Hij trok zijn wenkbrauwen echter een beetje verbaasd op en zei: ‘Een lezing? Nee, het gaat helemaal niet over een lezing.’ Licht beschaamd, als iemand die terecht gewezen is, maakte ik een uitnodigend gebaar dat hem deed binnentreden. Toen hij op de stoel naast mijn schrijftafel zat, vroeg ik: ‘Iets drinken? Pilsje of zo?’ ‘Nee, dank u. Ik blijf maar kort.’ Daarop zwegen we. Ik wist niet goed wat ik met die jongen beginnen moest en hij had kennelijk moeite met zijn eerste zin. In afwachting keek ik uit het raam. Het was nog droog, maar het zieke dofblauw van de lucht had noodlottige voornemens. ‘U krijgt wel eens brieven van een vrouw die ondertekent met de naam Louise, niet waar?’ vroeg hij eindelijk. ‘Ja, al een paar maanden,’ antwoordde ik. ‘En leest u ze?’ ‘Ik lees ze wel, maar ik begrijp ze niet,’ zei ik. Hij knikte weer zo zorgelijk, en er viel opnieuw een zwijgen. De brieven kwamen eens per week. Ze waren lang en in een handschrift dat zich haastig voortrepte. Er stond geen aanhef boven en ze vielen met de deur in huis. Bij voorbeeld: ‘Elly was hier met Henk. Ze kwamen zo maar, zei Elly en ze glimlachte op een treurige manier tegen me. Ze had bloemen in haar eigen tuin voor me geplukt, zo'n lief tuiltje. We praatten over onbeduidende dingen, het weer, een televisieprogramma, vakantieplannen. Ze willen naar Algiers of zo iets, ik heb maar half geluisterd. Aldoor dacht ik: “Je bent ongelukkig, het gaat slecht met je.” Henk is een botte, ongevoelige man. Je weet hoe ik me altijd tegen dit huwelijk heb verzet. En het is precies zo gegaan als ik vreesde. Arme Elly. Ik maak me zorgen en ik zou er wel eens met iemand over willen praten, echt praten, weet je. Annelies is wel een vriendin, maar op dit punt heb ik niets aan haar. Ze heeft geen kinderen, en dan zegt ze aldoor: “Ach, het komt wel goed.” Maar dat geloof ik niet.’
Zo gingen de brieven door over allerlei onbekende mensen en onbekende situaties, foliovellen lang. Eronder stond alleen: Louise. Geen achternaam, geen adres. Dat was wel praktisch want ik zou toch geen antwoord geweten hebben. ‘Kent u Louise?’ vroeg ik. ‘Ja, ze is mijn moeder,’ zei de soldaat, naar de grond kijkend. | |
[pagina 113]
| |
En na een korte pauze: ‘Ze heeft me vorige week toen ik even met verlof thuis was, verteld dat ze u al maanden schrijft. Kijk, mijn moeder maakt een moeilijke tijd door. Het zijn de overgangsjaren, zegt de dokter.’ Hij probeerde een glimlach, maar die lukte niet. ‘Hebt u ze bewaard, de brieven?’ vroeg hij. ‘Ja, ze liggen in dit mapje,’ zei ik. En ik haalde het te voorschijn en gaf het hem. Hij sloeg het open en las even. Verlegen sprak hij: ‘Het gaat weer óver, zegt de dokter. Alle vrouwen hebben het. Het is een bepaalde periode.’ Ik knikte, maar hij keek langs me heen naar de lucht, die nu donkergrijs geworden was. ‘Wilt u mij de brieven geven?’ vroeg hij. ‘Ja hoor.’ Hij haalde een notitieboekje te voorschijn en gaf me een papiertje met een naam en een adres. ‘Dit is een vriend van me,’ zei hij. ‘Als u nu nog meer van die brieven krijgt, wilt u ze dan aan hem sturen, dan komen ze bij mij terecht.’ Ik beloofde het en hij stond op. ‘Ze is niet gek, hoor,’ zei hij. ‘Ze... nou ja, het gaat óver. Mijn vader heeft het erg druk met zijn werk. Hij is bijna nooit thuis, ziet u.’ Bij de lift aarzelde hij of hij mij een hand zou geven, maar deed het niet. Even later zag ik hem met de map onder de arm op straat lopen. Een soldaat. Een dappere soldaat. |
|