haard, dat zij na zijn dood had laten schilderen, naar een foto. Het
leek niet helemaal, maar ze was eraan gewend.
Met de omzichtige bewegingen van een oude vrouw kwam zij uit bed en trok haar
kamerjas aan. De tafel stond nog gedekt. Zij had niet eens afgeruimd gisteren,
na het eten - zó honds moe was ze geweest van die drie bezoeken op één dag aan
de internist. Dat moest voor het grote onderzoek. Maar ze was wél blij, dat ze
vanmorgen alleen maar naar de kliniek hoefde om af te spreken voor de
röntgenfoto.
‘Om half negen precies,’ stond op de kaart. Omdat ze gisteren zo lekker vroeg,
onmiddellijk na tafel, in bed gekropen was, voelde ze zich verkwikt en helemaal
uitgerust.
Ik ben precies op tijd wakker geworden en ik had niet eens de wekker gezet, dacht
ze voldaan. Ze liep naar het raam en schoof het overgordijn opzij. 't Was nog
donker en het mistte zwaar. Het weer zat helemaal in de war, tegenwoordig.
Vroeger was 't zomer in de zomer en winter in de winter. Maar ook dát klopte
niet meer. 't Zou wel door al die ruimteproeven komen, die ze tegenwoordig
overal deden. Daar kon niets goeds uit voortkomen. Angstig, hoor. 't Was háár
wereld niet meer.
Ze dronk een glas melk, kleedde zich aan en ging heel langzaam naar beneden. Met
de trap had ze moeite, maar eenmaal op straat, kon ze behoorlijk uit de voeten.
Dat kwam omdat ze er niet aan toe gaf en zoveel mogelijk liep. Trouwens - dan
zág je nog eens wat. Ze verheugde zich al op de kinderen die nu, in luidruchtige
groepjes, naar school gingen, want daar keek ze graag naar. Maar in de mistige
straat van de buitenwijk, waar zij woonde, zag zij er vandaag niet één. Ze liep
langs de kruidenier. Er brandde volop licht, maar de winkel was leeg en ook
achter de toonbank zag ze niemand.
Vreemd stil was het overal vanmorgen.
Ze stak over en sloeg nu een zijstraat in. Eigenlijk liep ze nu om, maar ze had
het ervoor over, want achteraan links was een benedenhuis, waar jonge mensen
woonden, die de babybox altijd in de voorkamer hadden staan. Als ze op straat
was ging ze daar vaak even kijken. 't Kind kende haar al, verbeeldde zij zich,
en het liet haar een voor een al zijn stukjes speelgoed zien. Dat was leuk. Ze
hield van kleine kinderen. Het was jammer, dat ze groot werden.
‘Hallo!’ riep ze, bij het raam.
Maar de kamer was donker en de box leeg. Achter zaten de man en de vrouw onder de
lamp, zorglijk pratend, de hoofden dicht bij elkaar.
Wat gek dat hij niet naar zijn werk is, dacht ze. En ze liep peinzend verder.
Waarom was ook déze straat zo leeg? Geen schoolkinderen. Geen