Prater
De nacht was ijzig en het tramhuisje hielp niet erg. Ik stond er helemaal alleen
op lijn 25 te hopen, zag de rails, zag de lange lege straat in droevig
lantaarnlicht. En zag die man.
Hij stak blootshoofds de straat over en wist niet, dat ik in 't huisje stond,
want hij dacht aan dreinerige dingen, waarin hij verwikkeld was. Mensen, die
alleen zijn, demonstreren meestal hoe dun het wandje is, dat ons van de waanzin
scheidt, trekken veldheersbekken in de spiegel, laten hun dagdromen even buiten
spelen.
Déze man praatte in zichzelf, levendig en met pakkende mimiek. Ik kon hem pas
verstaan, toen hij het tramhuisje binnentrad en