schieten mam, we zijn
pas op pagina een en het zijn er tweehonderd acht en veertig.’
‘Ja ja’, sprak mevrouw Versteege, ‘maar tien-op-twaalf gezet, mijn kind en de
bladspiegel is smal, moet je rekenen. Wat ga je vandaag doen?’
‘Fietsen’, schalde het gezonde meisje. ‘Ik fiets naar het strand en zal daar bij
toeval Jonkheer De Gauw Snotterveld ontmoeten, prutsend aan zijn auto...’
‘O, en dan denk je dat hij chauffeur is en dat láát hij dan zo’, riep de grijze
dame uit. ‘Lieve Miep, is dat niet een tikje afgezaagd?’
‘Het gaat er altijd weer in, Moes, en er komen telkens weer nieuwe meisjes op de
leeftijd’, sprak Robbedoes. ‘En luister eens naar het slot: ‘Miep, lieve
Miepeke’, fluisterde hij, ‘wil je me daarbij helpen?’ Hij bedoelt: de
huishouding op het Kasteel Waringstate, dat hij op pagina 210 heeft geërfd. En
ik zeg dan: ‘Ja Henk’.’
‘Een mooi werk voor f 3,90’, sprak mevrouw Versteege. En
ontroerd voegde zij er aan toe: ‘En in vooroorlogs linnen... O Robbedoes, wie
had óóit gedacht, dat het allemaal terug zou komen?’