Allemaal onzin
(1957)–S. Carmiggelt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
voor op kantoor te gaan of naar zee, of hebben schik in landbouw, doch Wim toonde in het geheel geen voornemens. Had hij nu maar iets onmogelijks verlangd, zoals zendeling of toneelspeler, dan zou zijn lediggang nog toe te schrijven zijn geweest aan de onbereikbaarheid zijner idealen en daardoor een achtergrond van weemoed hebben gekregen, maar Wim had geen andere intentie dan welgekleed en goed gekapt te wachten op hetgeen de toekomst brengen zou. Mijn tante zat dan ook een beetje in met de hartstocht, die haar kind voor deze statische natuur had opgevat, en beijverde zich in luchtige, doch met gif doorregen gesprekken, die zij met mijn moeder voerde, een fijne dromerigheid in de jongen te situeren, waaruit naar haar zeggen onverwacht een voor kunst of wetenschap nuttige daad zou kunnen opschieten. Met dat al maakte Wim zelve zich nog het minst bezorgd over zijn ongewisse toekomst. Hij bewoog zich beleefd door ons familieleven, maakte vaak lichte buigingen, danste met een superieure statigheid en toonde zich onder alle omstandigheden zo gewillig, dat het ons op het laatst toescheen of hij in het geheel geen wil bezat, doch er slechts op uit was, met iedere situatie te harmoniëren. Omdat mijn nichtje niet van hem wilde afzien en zelfs tijdens een Rijnreisje met de Nederlandse Reisvereniging, zó frequent met hem correspondeerde, dat zij met evenveel inspanning een roman had kunnen schrijven, begreep mijn tante dat er een huwelijk van komen ging. De jongelui zamelden trouwens reeds allerlei, in de echt te pas komende voorwerpen in. Mijn vader, die om zijn rustig voorkomen een gezocht raadsman was, werd door mijn tante in vertrouwen genomen en toen duidelijk vaststond, dat Wim in eigen beheer nooit vlotkomen zou, begon men te zinnen op een levensvulling, die hem, met onze hulp, zou kunnen worden bezorgd. Na lang delibereren werd besloten, dat hij een winkel in fijne vleeswaren zou beginnen, met geld dat de familie daarvoor zou uittrekken. Mijn vader kende deze materie namelijk en mijn oom dreef reeds zo'n zaakje. Dáár zou Wim de benodigde kennis eerst opdoen, want niet iedere worst is eender en men moet een zekere behendigheid hebben ontwikkeld, om te voorkomen, dat men zich bij het gereedmaken van de bestellingen in de vingers jaapt. Dagelijks kwam Wim nu bij mijn oom, want hij was onmiddellijk voor het plan te vinden geweest. Op een fonkelende fiets, die mijn tante hem geschonken had, reed hij om negen uur tot voor het nederi- | |
[pagina 43]
| |
ge winkeltje en sprong af, met een sierlijkheid die de buurt al evenzeer verrukte als zijn gladde courtoisie bij het bedienen van de volksvrouwen, die hier om negen cent leverworst kwamen. Mijn oom, een oude, korzelige man, had niet veel met Wim op, doch om redenen die geheel buiten de orde vielen. De jeugd van de jongen was eigenlijk ooms voornaamste bezwaar, want hij stond zeer critisch tegenover het jonge geslacht, welks vadsig gedrag hij gaarne vergeleek met zijn eigen jongelingstijd ten plattelande, waar over het algemeen veel vroeger wordt opgestaan en allerlei weerbarstig grondwerk voorkomt, dat de stad niet kent. Wim beviel eigenlijk heel goed in de winkel en het plan van mijn vader zou dan ook onverkort zijn uitgevoerd, indien zich niet een incident had voorgedaan, dat alles op losse schroeven zette. Op een dag miste oom een fraaie, nieuwe tabakspijp en kort daarna ontbrak zijn kleerborstel. Eenmaal wakkergeschud, begon hij alles na te tellen en te inventariseren en spoedig bleek, dat ook uit de cassa regelmatig kleine geldbedragen verdwenen. Een val met een gemerkte zilverbon van een rijksdaalder sloeg dicht en Wim stond, beleefd als steeds, als dief te boek. In de familie gaf deze onaangename ervaring een harde klap, maar in ieder geval had Wims oneerlijkheid het gevolg, dat de verloving, na veel tranen van mijn nichtje, werd verbroken. Wim geraakte op de achtergrond. Ik zag hem nog wel eens in de stad, steeds gehuld in zijn keurige, donkere costumes en gedekt door een prima gleufhoed, die hij dan vriendelijk voor mij afnam. Later, toen zijn moeder gestorven was, werd hij danseur in een groot hotel. Ik zag hem gisteren nog aan het stuur van een riante auto, naast een bejaarde dame, die de indruk maakte daarvoor niet gaarne te willen uitkomen. Als steeds, groette hij mij recht hartelijk, want hij vergeet mij niet. |
|