dat meisje te naderen, want in haar dromen
kwamen alleen jongelui met rechte ruikers voor. De stukjesschrijver hield echter
grimmig vol, want geduld had hij veel meer dan sex appeal. De dag kwam, waarop
hij dat meisje een afspraak ontwrong en het moment brak aan, dat de spiegel hem
bezig zag met het aantrekken van zijn beste pak en het uitrukken van zijn
laatste baardstoppel.
Het hielp allemaal niet veel, want de neus blééf, maar de journalist had
indertijd veel ‘Cyrano de Bergerac’ gelezen, die ook geen net voorkomen
vertoonde, doch fraaie verzen schreef. Kijk, dacht die jongen, met mijn ogen
hoef ik niet te rollen, maar met 'n goede, vlotte conversatie kan ik haar
sympathie misschien wel winnen.
Wilt u wel geloven, dat hij vooraf een heleboel vrolijke grapjes verzamelde, die
hij straks in het gesprek wilde uitzaaien? U had hem moeten zien gaan naar de
hoek van de straat, waar dat meisje wachten zou. Ze kwam maar een half uur te
laat en was een beetje verlegen met het geval, want de neus hád hij nog altijd,
maar de kogel was nu eenmaal door de kerk, dus: óp naar het koffiehuis met het
strelende strijkje.
Ze gingen in een hoekje zitten en de kelner kwam, gemoedelijk lachend, want die
snapte het wel, zo'n stelletje... Zij wilde sorbet en hij nam een borrel. En
toen begon het gesprek, voorzichtig eerst, zoals iemand, die wil pootjebaden
aanvankelijk alleen zijn teen in het water steekt.
‘Zeg,’ zei de journalist, ‘laatst heb ik toch zoiets raars meegemaakt. Ik zat in
de trein die nog stilstond op het perron en ik bedacht opeens: verdorie, ik moet
Jansen opbellen, anders komen er grote moeilijkheden. Op het perron was gelukkig
een telefooncel, dus ik eruit en...’
‘O ja,’ zei het meisje. ‘En toen kreeg je 't zoontje