en kleine broer gaan naar de stad terug.
De tweelingen, Tootje en Henkie zijn eerst nog even op de boerderij geweest bij Welders.
Ze hebben in den hooiberg mogen zitten. Welders heeft ze er in gebeurd. Henkie werd bang. Dat kwam, doordat hij nog zoo'n klein ventje is. Maar de meisjes vonden het fijn.
‘Wat zal het stil zijn in huis zonder de kinderen’, denkt grootmoe.
‘Wat zal het vreemd en leeg zijn zonder die woelwaters’, denkt grootva.
‘Ginds komt de trein’, wijst vader.
Zeg jullie grootva en grootmoe maar gendag.
‘Dag kleuters! Denken jullie er om, dat je ons een dikken brief schrijft?’ vraagt grootvader.
Dat beloven de tweelingen.
Grootmoeder heeft het druk met Henkie.
Ze knuffelt den kleinen dikzak, die het heelemaal niet prettig vindt.
Grootmoeder heeft tranen in de oogen.
Hoe zou dat toch komen?
‘Wil, instappen’, waarschuwt vader.
Gelukkig, ze zitten allemaal. Tootje wuift nog eens en de tweelingen wuiven terug.
‘Daaag’, roepen ze.
‘Daaag’, roept Tootje. Vader houdt broer voor het raampje. Hij zwaait met zijn dikke knuistjes en roept ook: ‘tag, tag!’