| |
| |
| |
Elfde avond.
Vader, nu zou ik wel in robinsons plaats willen
weezen!
Wel ja, nu heeft hy
immers alles dat hy noodig heeft, en leeft in een zó fraai land, daar het nooit
winter word!
Alles, dat hy noodig
heeft?
Vast, heeft hy niet
aardappelen, en vleesch, en zout, en citroenen, en visschen, en schilpadden, en
oesters, en kan hy niet van de melk, die hy van de Lama's
krygt, boter en kaas maaken?
Dat heeft hy ook reeds
zedert eenigen tyd gedaan; ik heb slechts vergeten u dit te zeggen.
Nu een' boog en eene
spies heeft hy ook, en eene goede wooning daarby; wat kon by toch meer
verlangen?
robinson kende de waarde
van alle deeze dingen zeer wel, en dankte God daarvoor; en nogthans zou hy wel
de
| |
| |
helft van zyne toekomende levensdagen hebben willen geeven,
als 'er een schip gekomen was, om hem wederom naar zyn vaderland over te
brengen.
Maar wat ontbrak hem
dan nu nog?
Veel,
zeer veel, om niet te zeggen alles. Hy miste datgeen, zonder
welks bezit 'er geene mooglykheid is om eenige waare gelukzaligheid hier
beneden te genieten, hy miste gezelschap, vrienden, schepselen van zyne soort,
die hy kon beminnen en van welke hy weder kon bemind worden. Door eene groote
uitgestrekheid van zeën en landen afgezonderd van zyne ouders, die hy zo veel
hartzeer aangedaan had, afgezonderd van zyne vrienden, die hy nooit mogt hoopen
weder te zien, afgezonderd van alle, alle menschen op den gantschen aardbodem,
- helaas! welk vermaak zou hem in deezen ongelukkigen toestand zelfs de
grootste overvloed van alle aardsche goederen hebben kunnen verschaffen?
Onderneem het, jonge vriend, onderneem het slechts ééne enkele keer om één dag
op eene eenzaame plaats geheel alleen door te brengen, en gy zult ondervinden,
wat het in heeft het leven in eenzaamheid te slyten!
| |
| |
Voorts was het 'er ook nog zeer verre van daan, dat alle de
behoeften en noodrustiheden van robinson volkomen zouden
voldaan weezen. Zyne kleederen, die hy aan het lyf had, versleeten allengs by
stukken en brokken, en tot nog toe zag hy geene kans en mooglykheid, om zich
nieuwe te maaken.
ô De kleederen kon hy
immers gemakkelyk missen op zyn warm eiland, daar het nooit winter wierd!
Foei! dan had by
immers naakt moeten loopen.
Om zich tegen de koude
te dekken, daartoe had hy zekerlyk geene kleederen noodig; maar wel om zich te
dekken tegen het ongedierte, in 't byzonder tegen de Musquito's, waarvan dat eiland krielde.
Eilieve! Wat zyn dat
voor beesten.
Het zyn eene soort van
muggen, maar die, als zy iemand steeken, veel meer pyn veroorzaaken, dan de
muggen by ons doen. Zy zyn eene groote plaag voor de bewooners der heete
luchtstreeken: want daar zy steeken, komen bykans even pynelyke bulten, als by
ons, wanneer wy door byën of wespen gestoken worden. Het gezicht en de handen
van robinson waren byna altoos
| |
| |
gezwollen van
de steeken van dat ongedierte. En hoe veel ongemak stond hem niet te wachten,
wanneer zyne kleederen met den tyd geheelenal versleten zouden zyn! En deeze
tyd naderde met groote schreden.
Deeze omstandigheid, en in 't byzonder het vuurig verlangen naar
zyne ouders en naar gezelschap van menschen in 't algemeen, deeden hem menig'
diepen zucht uitboezemen, zo dikwils hy op het strand stond en zyne betraande
en kwynende oogen liet gaan over de onmeetelyke groote zee, en telkens niets
voor zich zag, dan water en lucht. Hoe menigmaal klopte zyn hart van ydele
hoop, wanneer aan den verren gezichteinder eene kleine wolk opkwam, en zyne
verbeelding dezelve in een schip met masten en zeilen herschiep! En wanneer hy
daarna zyne dwaarling ontwaar wierd: helaas! dan vloeiden de traanen uit zyne
oogen, en dan keerde hy met een benaauwd en angstvallig hart naar zyne wooning
terug.
Och hy had slechts
onzen lieven Heer recht van harte moeten bidden; die zou hem dan vast een schip
gezonden hebben!
| |
| |
lotje; hy bad
God dag en nacht om zyne verlossing; maar hy vergat ook niet, om telkens daar
by te voegen: Doch, Heere, niet myn wille, maar de uwe
geschiede!
Om dat hy thans volkomen
overtuigd was, dat God veel beter weet, wat ons goed is, dan wy zelven. Hy
redeneerde dus: ‘Byaldien het mynen hemelschen Vader zoude behaagen, my nog
langer hier te laaten woonen, dan moet hy vast zeer goede redenen daartoe
hebben, die ik niet doorgronden kan; en daarom behoor ik hem te bidden om myne
verlossing, slechts op die voorwaarde, zo als het zyne hoogste wysheid vind nut
te weezen.’
De vrees, dat 'er eens een schip mogt voorby zeilen, of voor het
eiland ten anker komen, op eenen tyd, dat hy juist niet op het strand was, deed
hem besluiten, om op den uitsteekenden hoek van het eiland een teken op te
rechten, dat elk een, die 'er aan kwam, zynen nood kon doen verstaan. Dit teken
bestond in eene staak, waarvan hy eene vlag liet waaijen.
Maar hoe kwam hy aan
eene vlag?
Dat zal ik u zeggen. Met
zyn
| |
| |
hemd stond het thans zó geschapen, dat hetzelve onmooglyk
langer kon gedragen worden. Hy nam dus de grootste lap van 't hemd, en
gebruikte dien tot eene vlag, die hy aan den geplanten staak vast maakte.
Nu had hy ook gaarne een opschrift op den staak geplaatst, om zynen
nood nog duidelyker te kennen te geeven: maar hoe zou hy dat beginnen? - Het
eenigste middel om zulks te doen, dat hy in het werk kon stellen, bestond
daarin, dat hy de letters met zyn streenen mes op den staak sneed. Maar nu was
de vraag; in welke taal hy het opschrift zou maaken? Stelde hy hetzelve op in
het Nederduitsch of Engelsch, zo kon
veelligt een Spaansch of Portugeesch schip
komen, en het volk van 't zelve zoude alsdan niet verstaan hebben, wat de
woorden wilden zeggen. By geluk schooten hem eenige Latynsche woorden te
binnen, waardoor hy zynen wensch kon uitdrukken.
Maar, zouden dan de
luiden dat verstaan?
De Latynsche taal heeft,
gelyk u bekend is, zich verspreid door allen de landen van Europa, en meest alle menschen, die eene behoorlyke opvoeding
genoten hebben, verstaan ten minste 'er wat van. robinson
| |
| |
had derhalven rede om te hoopen, dat op elk schip, daar landende,
ten minste één mensch weezen zou, die zyn opschrift verstaan kon. Dies maakte
hy hetzelve klaar.
Ferte opem
misero Robinsonio! Verstaa jy dat, charlotte?
Ja: Helpt den armen robinson!
Thans was zyn grootst
ongemak het gebrek aan kousen en schoenen. Deeze waren eindelyk by stukken en
brokken van zyne beenen afgevallen; en de Musquito's plaagden
zyne bloote beenen zó geweldig, dat hy van pyn niet duuren kon. En zedert den
regen tyd, waardoor dat ongedierte op eene ongelooflyke wyze in getal
aangegroeid was, waren door de venynige en smartelyke steeken der zelve, zyn
gezicht, handen en voeten zodanig gezwollen, dat zy in 't geheel niet meer naar
die van een' mensch geleeken.
Hoe menigmaal ging hy in zyn gewoonlyk hoekje zitten om iets te
bedenken, waarmede hy zich bedekken kon! Doch telkens te vergeefsch; telkens
ontbraken hem gereedschap-
| |
| |
pen en de noodige kundigheden, om dat
geen uit te voeren, hetwelk hy gaarne doen wilde.
Het gemakkelykst van allen de middelen om zich kleederen te
verschaffen scheen de huiden der geslachte Lama's hem aan de
hand te geeven. Doch deeze waren nog raauw en hard; en ongelukkig had hy zich
nooit bemoeid met op te letten, hoe de leertouwers doen om raauwe huiden te
bereiden. En al had hy zulks geweten; hy had evenwel geene naald en geen garen,
om van het leder eenig stuk tot zyne kleeding te vervaardigen.
De nood was intusschen dringende. Hy kon noch over dag werken, noch
's nachts slaapen, zo onophoudelyk vervolgden hem die muggen met haare angels.
Daar diende dus noodzaakelyk iets in het werk gesteld te worden, zo hy niet op
de elendigste wyze wilde omkomen.
Maar wat mag toch wel
het eigentlyke oogmerk weezen, waartoe God die naare insecten gemaakt heeft,
terwyl zy slechts ons tot eenen last zyn?
Tot wat einde denk jy
wel, dat onze lieve Heer u, en my, en andere menschen gemaakt heeft?
| |
| |
Om gelukkig te weezen
op zyn' aardbodem.
En wat kon hem wel
beweegen om dat te willen?
Dat hy zo goed is, en
niet gaarne alleen wil gelukkig weezen.
Zeer wel. Maar denk jy
niet, dat de insecten insgelyks eene soort van gelukzaligheid genieten?
Ja, vast; want wy zien,
dat zy zich verblyden, als de zon zo warm schynt.
Wel nu, kan jy nu niet
begrypen, waarom God hen ook gemaakt heeft? Zy zullen zich op zyn' aardbodem
ook verblyden en zó gelukkig weezen, als zy naar hunnen aart kunnen worden. Is
dat oogmerk niet zeer liefderyk, en voegt hetzelve niet volmaakt aan een zó
goedertieren wezen als God is?
Ja ik wil slechts
zeggen, dat onze lieve Heer niet kwalyk gedaan had, als hy enkel en alleen
zulke beesten gemaakt had, die niemand kwaad doen?
Dank God, dat hy zulks
niet gedaan heeft.
| |
| |
Om dat gy, en ik, en wy
allen anders 'er ook niet zouden zyn.
Om dat wy juist behooren
tot het meest verscheurend, en het meest vernielend geslacht der dieren! Allen
de andere schepselen op den aardbodem zyn niet alleen onze slaaven, maar wy
dooden hen ook naar ons welgevallen, nu om hun vleesch te nuttigen, dan om
hunne huiden te krygen; nu om dat zy ons hinderen, dan om deeze, en dan om eene
andere beuzelachtige rede. Met hoe veel grooter recht zouden derhalven de
insecten kunnen vraagen: Wat kan toch God bewogen hebben, om den verderselyken
mensch te maaken? - Eilieve! wat zou jy de mug op deeze vraag antwoorden?
gerrit. (In verlegenheid.)
Ja - dat weet ik niet.
Ik zou omtrent op deeze
wyze tegen haar spreeken: ‘Myne goede mug, uwe vraag is zeer voorbaarig, en
toont, dat gy met uw klein verstand nog niet naar behooren hebt leeren denken.
Anders zou jy, slechts de minste oplettendheid gebruikende, gemakkelyk gezien
hebben, dat God, enkel en alleen door goedheid gedre-
| |
| |
ven, veelen
zyner schepselen op zodanige wyze gevormd heeft, dat het een ten koste van het
ander bestaan moet. Want had hy dat niet gedaan, dan zou hy niet de helft van
allen de geslachten van dieren hebben kunnen maaken, die 'er tegenwoordig zyn:
om dat gras en vruchten slechts aan weinig soorten van levendige schepselen het
noodige onderhoud en voedsel hadden kunnen verschaffen. Derhalven op dat over
den gantschen aardbodem zich leven mogt vertoonen, op dat overal - in het
water, in de lucht, op en in de aarde - 'er levendige schepselen mogten
gevonden worden, die zich verblydden over hun aanwezen, zo lang zy leefden, en
opdat de eene soort van schepselen niet al te sterk in getal mogt aangroeien
ten nadeele en bederf van eene andere soort: om allen deeze oogmerken te
bereiken, diende de wyze en goede God zodanige schikking te maaken, dat eenige
schepselen ten koste van anderen bestaan. - Wees daarom indachtig, dat gy
slechts eene mug zyt, die van hetgeen de alwyze en algoede God doet, onmooglyk
kan oordeelen; en wy - wy zullen u daarin met een goed voorbeeld voorgaan.’
| |
| |
Wat dunkt u, gerrit, zou de mug, als zy verstand
had, wel met dat antwoord voldaan weezen?
Welaan, laaten wy dan
wederkeeren naar onzen robinson.
De nood dwong hem, om zich te redden zo goed hy kon. Hy haalde dus
de huiden voor den dag, en sneed van dezelven - vast niet zonder veel moeite -
met zyn steenen mes eerst een paar schoenen, daarna een paar kousen. Naaijen
kon hy die niet, dus moest hy het daarby laaten berusten, dat hy slechts kleine
gaten daarin maakte, om dezelve door middel van een' gedraaiden draad aan de
beenen en op de voeten vast te rygen. Dit ging ondertusschen met groote moeite
gepaard. Want schoon hy de ruige zyde buitenwaarts keerde; gevoelde hy
desniettegenstaande geduurig eene brandende hette in de beenen, en het styve
harde leder haalde hem nog daarenboven, als hy maar even zyne voeten verzette,
het vel open, en veroorzaakte hem dusdoende niet weinig pyn. En nogthans wilde
hy liever dat uitstaan, dan aan de steeken der Musquito's
blootgesteld zyn.
| |
| |
Van een ander zeer styf en eenigzins krom gebogen stuk leder maakte
hy zich een masker, waarin hy slechts twee kleine gaten sneed voor de oogen en
een derde voor den mond, om adem te kunnen haalen.
En dewyl hy nu toch met dat werk bezig was, besloot hy niet te
rusten, vóór het hem eindelyk gelukte, om ook een wambuis en eene broek van
Lama-vellen te maaken. Trouwens dat vereischte al meer
hoofdbreeken: maar wat kan men ook zonder moeite verkrygen, en wat gelukt ons
niet al, zo wy maar geduld en yver genoeg ten koste leggen? - Robinson gelukte ook dat werk tot zyne innige vreugd.
Het wambuis was zaamengesteld uit drie stukken, die door snoeren
aaneen gehecht wierden; te weeten twee stukken waren geschikt voor de armen en
het derde voor het lyf. De broek bestond, gelyk die soort van broeken, die by
ons veel gebruikt worden om te paard te ryden, mede uit twee stukken, een van
vooren en een van achteren, en deeze wierden op de zyden toegeregen. Hy deed
beide, het wambuis en de broek, zodra die afgedaan waren, voort aan, en besloot
zyne oude, al halfversletene Europische kleeding
| |
| |
niet anders aan te trekken, dan op de hooge feestdagen en op de
verjaardagen zyner ouderen, die hy als heilige dagen vierde.
Zyn opschik was nu de zeldzaamste van de waereld. Van het hoofd tot
de voeten bedekt met ruwe huiden; in de plaats van een' degen eene groote
steene byl op zyde; op den rug eene weitasch, een' boog en een' bondel pylen,
in de rechterhand eene spies, die langer was dan hy zelf, en in de linker hand
een' gevlochten' zonnescherm bedekt met kokosbladen; en op het hoofd, in de
plaats van eenen hoed, een spits toeloopend mandje, mede overtrokken met ruwe
huiden: verbeeld u eens welke wonderlyke vertooning dat maakte! geen mensch,
hem dus opgeschikt ziende, zou gedacht hebben, dat onder dat zeldzaam gewaad
een menschlyk schepsel schuilde. Ook moest hy zelf lachen, toen hy deeze zyne
geheele figuur voor de eerste maal in de beek zag.
Thans begaf hy zich weder tot zyn pottebakkers werk, De oven was
schielyk klaar, en nu wilde hy zien, of hy door de kracht van het sterkste vuur
niet eene verglaazing kon te wege brengen. Hy stak derhalven zyne potten en
pannen daarin, en stookte het vuur
| |
| |
toen trapswyze meer en meer
aan, tot dat de oven geheelenal gloeijende wierd. Hy onderhield dit selle vuur
tot den avond toe, wanneer hy hetzelve allengs liet uitgaan, en nu was hy zeer
verlangende om den uitslag van deeze proef te zien. Maar wat was het? De eerste
pot, dien hy uit den oven kreeg, was evenwel niet verglaasd, de tweede ook
niet, en dus ook de overigen. Doch ten laatste eene pan beziende, vond hy met
groote vreugd en verwondering, dat deeze op den bodem verglaasd was.
Hier stond nu zyn verstand geheel stil. Wat dacht hy, mag toch de
oorzaak weezen, dat juist deeze pan alleen een weinig verglaasd is, en geene
van de overige pannen en potten, daar zy nogthans allen van dezelfde potaard
gemaakt, en in een' zelfden oven gebakken zyn? - Hy dacht en herdacht, doch
langen tyd kon hy niets bedenken, dat hem dit voorval begrypelyk maakte.
Ten laatste schoot hem te binnen, dat in deeze pan een weinig zout
geweest was, toen hy dezelve in den oven stak. Hy kon derhalven niet anders
denken, of dat zout alleen was de oorzaak van de verglaazing.
| |
| |
Maar had het zout dan ook
inderdaad dat gedaan?
Ja. Hetgeen
robinson hier toevallig ontdekte, heeft men in Europa al lang geweten. Het zout is het eigentlyk, dat veele
dingen in het vuur tot glas doet smelten. Had hy derhalven de potten slechts
met zout water bestreken, of anders slechts eenig zout in den brandenden oven
geworpen, dan zouden zyne potten terstond met eene korst van glas overtrokken
geworden zyn.
Daarvan wilde hy nu den volgenden dag eene proef neemen. Het vuur
brandde reeds in zyn' oven, hy had al eenige potten en pannen met zout water
bestreken, en in andere droog zout gedaan, om beide proeven tevens te doen:
wanneer hy midden in dat werk gestoord wierd door eene zaak, waarvoor hy al
lang het meest van allen gevreesd had door - eene ongesteldheid.
Hy was misselyk, hy gevoelde hoofdpyn, en daarby eene groote
zwakheid door allen zyne leden. En thans stond hem de akeligste toestand te
wachten, in welken een mensch ooit vervallen kan.
‘Groote God,’ dacht hy, ‘wat zal 'er van my worden, als ik eens myn
bed niet
| |
| |
meer verlaaten kan? Als 'er geene mededoogende hand is,
die my oppast, en my in myne zwakheid te gemoed komt? Geen vriend, die het
doodszweet van myn aangezicht afdroogt en my eenige verkwikking geeft? - ô,
God! ô, God! wat zal van my worden?’
Hy zeeg, overmand door diepe benaauwdheid der ziel, met deeze
woorden krachteloos op deh grond neder.
Was 'er ooit een tydstip geweest, waarin hem een onwankelbaar
kinderlyk vertrouwen op God, den alomtegenwoordigen en liefderyken Vader,
noodzaakelyk was; zo was het tegenwoordig. Verstoken van alle menschelyke hulp,
verlaten door zyne eigene krachten: wat bleef hem nu nog over, om niet te
bezwyken in zyne elende? - God, God alleen; en niemand anders in de geheele
waereld.
Hy lag met doodsangst te worstelen. Zyne handen waren vast in een
geklemd; en onvermoogend om te spreeken, zelfs onvermoogend om te denken, had
hy zyne staarende oogen op den hemel gevestigd. ô, God! ô, God! Ontferm u over
my. - Dit was alles, dat hy
| |
| |
onder diepe zuchten van tyd tot tyd
kon uitbrengen.
Doch de angst liet hem niet toe lang te rusten. Hy spande zyne
laatste krachten in om, zo het mooglyk was, hetgeen tot gebruik in zyne ziekte
vooral noodzaakelyk was, by elkanderen te haalen, en by zyn bed te zetten,
opdat hy evenwel niet gantschelyk van alle verkwikking zoude verstoken zyn,
wanneer de ziekte hem niet meer zou toelaaten, dat hy opstond en het bed
verliet. Met groote moeite haalde hy eenige schillen van kokosnooten vol water,
en zette die by zyne legerstede. Voorts deed hy daarby eenige gebradene
aardappelen en vier citroenen, die hy nog over had, en zeeg toen krachteloos op
zyn treurig ziekbed neder.
Indien het onzen lieven Heer tegenwoordig behaagd had, om hem door
een' schielyken dood van de aarde weg te rukken: och! hoe wellekom, hoe
wellekom zou hem toen de dood geweest zyn! Hy verstoutte zich, God daarom te
bidden: doch kort daarna bedacht hy zich weder, en begreep, dat dit gebed
zondig was. ‘Ben ik niet Gods kind? dacht hy; ben ik niet het werk zyner
handen, en is hy immers nier myn liefderyke, myn
| |
| |
wyze en
almagtige Vader? Hoe durf ik het dan bestaan om hem voor te schryven, wat hy
met my doen zal? - Weet hy niet het best, wat my dient, en zal hy niet zodanig
met my handelen, als het voor my het best is? Ja, ja, dat zal hy vast doen, die
goede, liefderyke en almagtige God! Smoor dus uwe klagten, myn droevig en
bekommerd hart! Staan uwe oogen op God, - op God, dien grooten Redder in allen
nood! En hy zal u redden, ja hy zal u redden!’
Met deeze woorden greep hy moed, beurde zich op tot op zyne kniën,
en bad met den vuurigsten aandacht van zyn hart: ‘Ik geef my aan u over, myn
Vader; ik geef my gantschelyk over aan uwe Vaderlyke Voorzienigheid! Doe met my
naar uw welbehaagen. Ik zal gewillig verdraagen, hetgeen gy my laat overkomen;
en gy zult my de noodige krachten daartoe verleenen. Och verleen my die, myn
Vader - dit is alles, waarom ik u smeek - verleen my geduld in myn lyden, en
een onwankelbaar vertrouwen op u. Ach hoor en verhoor dit gebed, deeze eenigste
vuurige bede van uw arm lydend kind, om uwer liefde wille!’ Thans overviel hem
eene hevige koorts.
| |
| |
Schoon hy zich geheelenal bedekte met de
gedroogde vellen der Lama's, kon hy evenwel niet warm worden.
Deeze koude duurde wel twee uuren. Vervolgens wierd zy vervangen door eene
hette, die als een brandend vuur door alle zyne aderen liep. Zyn boezem jaagde
door het hevig kloppen der slagaderen, als de boezem van iemand, die door sterk
te loopen geheel buiten adem is. In deezen akeligen toestand had hy ter naauwer
nood zo veel krachten over, om de schil van eene kokosnoot met het water naar
zynen mond te brengen, om zyne brandende tong te verkoelen.
Ten laatste drong het zweet met groote druppels uit zyn lichaam; en
dat gaf hem eenige verligting. Ruim een uur in het zweet gelegen hebbende, kwam
hy weder eenigzins tot bezef van zichzelven. En toen wierd zyn hart ontroerd
door de gedachte, dat zyn vuur uitgaan zou, zo geen nieuw hout daarby aangelegd
wierd. Hy kroop derhalven, hoe zwak hy ook was, op handen en voeten, en wierp
zo veel hout op den haard, als noodig was, om het vuur tot morgen brandende te
houden. Want nu begon het al nacht te worden.
Deeze nacht was de akeligste, die hy ooit beleefd had. Koude en
hette vervingen elkan-
| |
| |
der by beurte zonder tusschenpoozing; de
hevigste hoofdpyn ging hier geduurig mede gepaard; en geen de minste slaap kwam
in zyne oogen. Daardoor wierd hy zodanig verzwakt, dat hy den volgenden morgen
naauwlyks in staat was om naar het hout te kruipen, om het vuur te
onderhouden.
Tegen den avond nam de ziekte op nieuw tot. Hy dacht wederom naar
het vuur te kruipen; doch zulks was hem voor deeze keer onmooglyk. Hy moest
derhalven alle gedachte om hetzelve te onderhouden laaten vaaren, en de zekere
hoop, dat hy niet lang meer leeven zou, maakte, dat hy daaromtrent
onverschillig was.
De nacht was wederom als de voorgaande. Het vuur was ondertusschen
uitgegaan; het overgebleven water in de schillen van de kokosnooten begon te
bederven; en robinson was thans buiten staat om zich om te
keeren, en van de eene zyde op de andere te gaan leggen. Hy geloofde dat hy den
dood voelde naderen, en de vreugd daarover gaf hem genoegzaame krachten, om
zich nog door een vuurig gebed tot dien grooten stap bereid te maaken.
Hy bad God nog eens in alle ootmoedigheid
| |
| |
om
vergeeving zyner zonden. Voorts dankte hy hem voor alle de weldaaden, die hy
aan hem een' zó onwaardig' mensch - geduurende zyn geheel leven betoond had.
Doch in 't byzonder dankte hy God voor de rampen en tegenspoeden, die dezelve
hem had laaten overkomen, om zyne verbetering daardoor te bewerken, waaromtrent
hy thans beter dan ooit bezefde, hoe dienstig dezelve voor hem geweest waren.
Ten laatste smeekte hy nog om troost en zegen voor zyne arme ouders; voorts
beval hy zyne onsterflyke ziel aan de eeuwige en vaderlyke liefde van zynen God
- ging daarna stil leggen, en verwachtte de dood met eene blyde hoop.
Deeze scheen ook met groote schreden te naderen. De benaauwdheden
wierden sterker; de borst begon te rochelen, en het ademhaalen viel hem al meer
en meer bezwaarlyk. Nu scheen het laatste en langgewenschte oogenblik daar te
weezen! Eene benaauwdheid, die hy nog nooit gevoeld had, beving zyn hart, het
ademhaalen hield eensklaps op; hy kreeg stuiptrekkingen, legde zyn hoofd neder,
en geraakte geheel buiten kennis.
Allen de kinderen zweegen een' geruimen | |
| |
tyd stil, en
eerden de gedachtenis van hunnen vriend, dien zy nooit gezien hadden, door eene
weemoedige aandoening. - ‘Die arme robinson!’ zeiden naderhand sommigen al zuchtende; Goddank! zeiden de anderen, dat hy thans van al zyn
leed verlost is! - En dus scheidde het gezelschap van elkanderen deezen
avond veel stiller en meer in gedachten, dan gewoonlyk.
|
|