| |
| |
| |
Tiende avond.
(De Vader vervolgt zyn verhaal.)
Robinson, al zedert lang gewoon, bidden en werken
met elkanderen te paaren, viel eerst zyne kniën neder, om God te danken, dat hy
hem wederom behouden had; en vervolgens sloeg hy yverig de handen aan 't werk,
om de ingestorte steenen en aarde uit zyne wooning weg te ruimen. De aarde was
schielyk naar buiten gebragt: doch nu lag nog onder aan het groote stuk
steenrots, dat wel in twee stukken gebroken was, maar evenwel, zelfs
tegenwoordig, nog grootere krachten, dan die van een' enkelen mensch, scheen te
vereischen, om hetzelve van zyne plaats te beweegen.
Hy beproefde of hy den kleinsten deezer steenen voort kon wentelen:
maar te vergeefs! Hy ondervond, dat dit werk zyne krachten verre te boven ging.
Daar stond hy dus al weder in diepe gedachten, en wist niet wat te doen.
| |
| |
ô Ik weet wel, wat ik gedaan zou hebben.
En wat? Laat eens
hooren.
Wel! Ik zou een'
hefboom gemaakt hebben, gelyk wy onlangs deeden, toen wy den
balk op onze voorplaats wilden voortwentelen.
Daar ben ik niet by
geweest; eilieve! wat is dat voor een ding, een hefboom?
Dat is een dikke lange
stok; dien steekt men met een eind onder den balk, of steen, dien men van zyne
plaats beweegen wil, en dan legt men een klein houten blok, of een' steen onder
den stok, maar zo digt, als mooglyk is by den balk, dien men voortwentelen wil;
daarna vat men den stok by het andere lange eind, en drukt denzelven zo sterk,
als men maar kan, op het kleine blok; dan ryst de balk, en men kan denzelven
met weinig moeite voortrollen.
Hoe dat geschied, zal ik
u op een' anderen tyd duidelyker maaken; maar hoort nu, wat robinson deed.
Na langen tyd vruchteloos daarover gepeinsd te hebben, schoot hem
ten laatste dien zelfden uitweg te binnen. Hy herinnerde
| |
| |
zich, in
zyne jeugd wel ééns gezien te hebben, dat allen de werklieden dus deeden,
wanneer zy zwaare dingen wilden verplaatzen; en hy haastte zich thans om dat
eens te beproeven.
Het gelukte hem. Binnen een half uur had hy de twee steenen, die
vier menschen alleen met hunne handen niet van deeze plaats hadden kunnen
vervoeren, gelukkig uit zyn hol gewenteld. En nu had hy het vermaak van te
zien, dat zyne wooning nog wel ééns zo ruim als te vooren, en tevens, naar
allen schyn, volmaakt veilig en zeker was. Want tegenwoordig bestonden zo wel
de zydmuuren als de zolder uit eene enkele rots, waarin nergens zelfs de
kleinste kloof of barst niet te zien was.
Eilieve! waar was zyne
spin gebleven?
Het is goed, dat gy my
daaraan doet denken; die had ik haast vergeten. Doch inderdaad kan ik van haar
ook niets meer zeggen, dan dat zy, naar allen schyn, onder den ingestorten
zolder begraven wierd. Ten minste robinson zag dezelve nooit
weder, en zyne andere vrienden, de Lama's, deeden hem het
gemis derzelve vergeeten.
| |
| |
Thans waagde hy het naar den vuurbraakenden berg te gaan, waar uit
alstoen nog een zwarte rook oprees. Hy stond verbaasd op het zien van de
menigte gesmoltene stoffen, die rondom op een' grooten afstand gestroomd, en
nog niet koud waren geworden. Hy durfde voor deeze keer de verschrikkelyke en
tevens prachtige vertooning van den rookenden kolk slechts van verre
beschouwen, omdat vooreerst zyne vrees, en ten andere de nog al te heete
Lava hem verhinderden, nader te komen.
Toen hy zag, dat de stroom van de Lava zynen loop
genomen had naar die streek, daar zyne aardappelen groeiden: ontstelde hy niet
weinig door de gedachte, dat de vuurige stroom welligt die geheele streek zou
verwoest hebben; hy kon derhalven niet rusten, vóór hy zich van het tegendeel
overtuigd had. Dus liep hy naar die plaats, en vond tot zyne groote vreugd alle
de planten onbeschadigd. Van dat oogenblik af aan besloot hy, op verscheidene
plaatsen van zyn eiland op goed geluk aardappelen te pooten, om daardoor het
ongeluk van door het een of ander rampspoedig toeval op éénmaal verstoken te
raaken van zodanig eene heerlyke vrucht voor te ko-
| |
| |
men. Wel is
waar, naar zyne meening was de winter thans voor de deur; maar hy dacht: wie
weet, of deeze plant niet van dien aart is, dat zy geduurende den winter in den
grond goed blyft?
Dit voorneemen ten uitvoer gebragt hebbende, begon hy wederom, aan
zyne keuken te werken. Ook daarby had hem het verschrikkelyke
Natuur-verschynsel, waarby hy gelukkig gered was, grooten dienst gedaan. Gy
moet weeten, dat de vuurbraakende berg tevens met veele andere dingen ook eene
menigte kalksteenen uitgeworpen had. Gewoonlyker wyze moeten deeze eerst in
een' oven gebrand worden, om die broos te maaken éér men gebluschten kalk
daarvan bereiden kan. Doch zulks was by deeze steenen niet noodig, naardien de
brandende berg datgeen reeds bewerkt had, hetwelk anders de kalkoven doen
moet.
robinson behoefde dus niets anders te doen dan
een gat in den grond te graaven, de kalksteenen daarin te gooijen, voorts water
daar op te gieten, en dan te roeren. Op deeze wys wierd de kalk gebluscht en
tot het metselen bereid. Daarna mengde hy een weinig zand 'er onder, sloeg
voorts de han-
| |
| |
den aan 't werk, en had rede om over zyne eigene
bekwaamheid voldaan te weezen.
Middelerwyl had de berg opgehouden te rooken; en daarom durfde
robinson het waagen om naar den kolk te gaan. Hy vond zo wel
de kanten deszelven, als den bodem bezet met gestolde Lava,
en nergens eenigen rook hoegenaamd meer ziende te voorschyn komen, had hy
groote rede om te hoopen, dat het onderaardsche vuur geheelenal gebluscht, en
dat 'er dus voor het toekomende geene vuurbraaking verder te vreezen was.
Gestreeld door deeze hoop, was hy thans enkel daarop uit, om zich
een' voorraad van levensmiddelen voor den winter te verzaamelen. Met dat
oogmerk ving hy, het een voor en het ander na, tot agt Lama's
toe, op dezelfde wyze, als hy de eersten gevangen had. Deeze ging hy allen
slachten, behalven één' bok, dien hy liet leeven, om zyne drie tamme
Lama's gezelschap te houden; en het vleesch van de geslachte
beesten hing hy voor het grootste gedeelte in zyne keuken op, om het te rooken.
Maar vóór hy zulks deed had hy hetzelve eenige dagen in het zout gelegd, omdat
hy zich herinnerde wel-
| |
| |
eer te huis gezien te hebben, dat zyne
Moeder op dezelfde wyze plagt te doen.
Dit was zekerlyk al een vry groote voorraad van vleesch; en nogthans
vreesde hy, dat dezelve nog niet toereikend zoude weezen, ingeval de winter
zeer streng was en lang aanhield. Hy wenschte daarom nog eenige Lama's te vangen; maar dat wilde hem niet meer gelukken. Want de
beesten hadden tegenwoordig al lucht gekregen van de laagen, die hy hen legde,
en waren op hunne hoede. Hy diende dus een nieuw middel te bedenken, om hen in
zyne magt te krygen.
Ook dat vond hy; zo ryk en onuitputbaar is het menschelyk verstand,
met betrekking tot de hulpmiddelen, die tot ons geluk kunnen dienen, indien het
slechts behoorlyk geoefend en geslepen word! Hy had waargenomen, dat de
Lama's, wanneer zy hem by de beek in 't oog kreegen, telkens
met den grootsten haast over een' kleinen heuvel naar het bosch liepen. Deeze
heuvel was aan de andere zyde bezet met kreupelbosch, in de gedaante van eene
haag, en achter deeze was eene steilte van omtrent vier voeten hoog. Hy zag dat
de Lama's telkens over die haag
| |
| |
met een' zet
van den heuvel afsprongen; en dat was hem genoeg.
Hy maakte een ontwerp om op deeze plaats een' diepen kuil te
graaven, en dus de Lama's, wanneer die van boven af daarin
sprongen, te vangen. Zyn onvermoeide yver voltooide dit nieuwe werk van zyne
uitvinding in minder dan twee dagen; daarna dekte hy den kuil met groene
takken, en had 's anderendaags het vermaak, van twee vry groote beesten daarin
te zien springen en die te vangen.
Nu dacht hy van vleesch genoegzaam voorzien te zyn. Hy zoude niet
geweten hebben, waar hy hetzelve den winter bergen zou, byaldien de Hemel niet
tevens door de aardbeeving daartoe raad geschaft, en hem een' behoorlyken
kelder bezorgd had. Gy moet weeten, dat digt by zyn hol een ander stuk van den
berg omtrent twee vademen diep ingezakt was, en daardoor was een tweede hol
geformeerd, dat zynen ingang mede op robinsons voorplaats
had. Uit dien hoofde had hy tegenwoordig wooning, keuken en kelder vlak by
elkanderen, even als of dezelve met opzet en door kunst dus gemaakt waren.
| |
| |
Thans stonden hem nog drie dingen te doen, om tegen den gantschen
gewaanden winter genoegzaam van alles, dat hy noodig had, voorzien te weezen.
Te weeten, hy diende nog hooi voor zyne Lama's te maaken,
zich van brandhout te voorzien, en allen de aardappelen uit te graaven, om die
insgelyks in zynen kelder te brengen.
Van het hooi, dat hy in groote menigte opdeed, ging hy op zyne
voorplaats eene schelf maaken, gelyk de boeren by ons gewoon zyn te doen, en zo
menigmaal hy op nieuw hooi daarby deed, trapte hy hetzelve zó vast, dat de
regen niet gemakkelyk daardoor dringen kon. Maar hy moest by dat werk eerst
leergeld betaalen.
Hy had de voorzichtigheid niet gebruikt, van het hooi eerst door en
door te laaten droogen. En als dat niet geschied, en het hooi evenwel
vastgetrapt word, begint hetzelve heet te worden, te rooken, en ten laatste wel
zelfs in brand te raaken. Daarvan had hy in zyne jeugd nooit gehoord, omdat hy
zich met de land huishoudkunde nooit bemoeid had. Dan hy ondervond in zyne
tegenwoordige omstandigheden, hoe goed het was, acht te geeven op alles, en
| |
| |
tevens te trachten zoveel kundigheden te verkrygen, als men met
mooglykheid verkrygen kan, al voorzag men ook nog niet, waar dezelve ons eens
konden te pas komen.
Hy was niet weinig verwonderd, toen hy eensklaps zyne hooischelf zag
rooken; maar hy stond nog meer te kyken, toen hy, de hand daarin steekende,
voelde, dat het hooi van binnen brandend heet was. Hy kon niet nalaaten te
denken, dat 'er vuur in was, schoon de wys en manier, hoe hetzelve daarin kon
gekomen zyn, hem volstrekt onbegrypelyk was.
Hy sloeg dus schielyk de handen aan 't werk om het hooi weder 'er af
te haalen. Doch hy stond zeer venwonderd toen hy nergens vuur zag, maar wel
vond, dat het hooi over 't algemeen heet en vochtig was. Hy begon dus ten
laatste vanzelf op goede gronden te denken, dat door de vochtigheid alleen de
hette veroorzaakt was, schoon hy niet begreep, hoe dat kon geschieden.
Maar hoe kan dat ook
eigentlyk weezen, dat de vochtigheid alleen iets heet maaken kan?
Lieve jan, daar zyn duizend verschynselen van dien aart in de Natuur,
en
| |
| |
het menschelyk vernuft, dat al zedert veele eeuwen daarover
gedacht heeft, heeft het geluk gehad van de waare oorzaaken van eene menigte
derzelve, duidelyk te leeren kennen. Deeze oorzaaken worden ons verklaard in
eene weetenschap, waarvan gy nog niets, ja zelfs niet eens den naam hebt hooren
melden; zy heet de Natuurkunde, anders ook de Physica. In dezelve word ook van dit aanmerkenswaardig
verschynsel, gelyk mede van veele andere zeer zonderlinge natuurlyke dingen,
verslag gedaan en rekenschap gegeven; en zo gy voortgaat met den behoorlyken
yver te besteeden tot het leeren van die dingen, waarmede wy ons tegenwoordig
bezig houden, dan zullen wy u ook onderwyzen in deeze wetenschap, die u
onuitspreekelyk veel vermaak geeven zal. Tegenwoordig zoude het vergeefsche
moeite weezen, daarvan te spreeken, omdat gy hetgeen ik zeide, toch niet zoud
begrypen.
robinson liet dus zyn hooi op nieuw droogen, en
maakte daarna wederom eene schelf, die wind en weêr wederstaan kon. Om dezelve
nog meer daartegen te voorzien, maakte hy daarover een rieten dak, dat
| |
| |
in vastigheid weinig voor onze rieten daken behoefde te
wyken.
De volgende dagen besteedde hy om zo veel droog hout naar zyne
wooning te brengen, als hy noodig oordeelde. Daarna ging hy zyne aardappelen
uitgraaven, en won daarvan een' aanzienlyken voorraad. Deeze bewaarde hy in
zynen kelder. Eindelyk ging hy ook alle de rype citroenen afschudden, om die
mede tot den winter te bewaaren; en nu behoefde hy niet meer bekommerd te zyn
voor onderhoud en voedsel geduurende het ruw saisoen.
Dan dit ruw saisoen begon nog niet te komen, schoon de maand October
reeds ten einde liep. In plaats van dit begon het te regenen, en wel zodanig
zonder ophouden te regenen, alsof de lucht geheelenal in water veranderd was.
robinson wist in 't geheel niet wat hy hier van denken zou.
Al veertien dagen had hy geenen voet uit zyne wooning verder kunnen verzetten,
dan naar den kelder, naar de hooischelf, en naar de beek, om voor zich en zyne
Lama's levensmiddelen en water te haalen. Den overigen tyd
was hy genoodzaakt door te brengen als een die in eene gevangenis opgesloten
is.
| |
| |
Helaas! hoe lang viel hem toen de tyd! Niets te doen te hebben, en
geheel alleen te weezen, welk een ondraaglyk ongemak dat is, daarvan kunt gy u
nog in 't geheel geen denkbeeld maaken, Kinderen! Had iemand hem een boek, of
papier, pen en inkt kunnen bezorgen, gaarne had hy voor elk blad éénen dag van
zyn leven gegeven. O, zeide hy menigmaal zuchtende, ben ik in myne jeugd niet
een groote dwaas geweest, dat ik het leezen en schryven somtyds voor eenen
last, en het ledigloopen voor een vermaak hield! Het langwyligst boek zou
tegenwoordig een schat voor my zyn, één vel papier en pen en inkt was my
tegenwoordig meer waardig dan een koningryk!
In dien tyd, daar hem de langwyligheid dus drukte, dwong hem de
nood, om zyne toevlucht te neemen tot allerleije bezigheden, die hy nog nooit
geoefend had. Al lang had hy daarover gedacht, of het hem niet mooglyk was, om
eenen pot en eene lamp te maaken, twee dingen, die zynen toestand zeer veel
zouden verbeterd hebben. Hy liep dus, niettegenstaende het zeer sterk regende,
om eenen voorraad potaard te haalen, en sloeg voorts de handen aan 't werk.
| |
| |
Zeker is het, dat hy daarin ook niet schielyk kon slaagen; hy moest
eerst menige vruchtelooze proeven neemen: doch niets beter te doen hebbende,
vond hy zyn vermaak daarin, dat hy zyn werk, zo menigmaal het voltooid maar nog
niet geheel zonder gebreken was, weder tot een' klomp kneedde, om hetzelve op
nieuw te beginnen. Dus doende versleet hy eenige dagen in aangenaame bezigheid;
tot dat ten laatste de pot en de lamp volkomen klaar en zó wel uitgevallen
waren, dat het volslagen moedwil zou geweest zyn, dezelven nog ééns aan stukken
te breeken. Hy zette dezelven dus in zyne keuken neder, niet verre van het
vuur, om die langzaam te doen droogen. Daarna voer hy voort nog andere potten
en pannen, van verschillende gedaante en grootte, te maaken; hoe langer hy met
dat werk bezig was, hoe bedrevener hy in 't zelve wierd.
Ondertusschen bleef de regen nacht en dag aanhouden. robinson zag zich derhalven genoodzaakt om nog ander huislyk
werk te bedenken, om niet door de verschrikkelyke langwyligheid geplaagd te
worden. Zyn eerste werk was een net te maaken om te visschen. Hy had al te
vooren
| |
| |
een' vry grooten voorraad bindtouw gedraaid, en dit kwam
hem tegenwoordig zeer wel te pas. Vermits hy den behoorlyken tyd daartoe nam,
en genoegzaam geduld had, om eene zaak, waarin hy in den beginne niet wel
slagen kon, tienmaal en meer op nieuws te onderneemen: zo vond hy ten laatste
de rechte kunst om knoopen te maaken, en verkreeg daarin zo groote vaardigheid,
als by ons de Dames in het knoopen van beurzen en mofjes ooit
kunnen bezitten. Gy moet weeten, dat hy mede een gereedschap van hout
uitgevonden en met zyn steenen mes gesneden had, dat vry wel geleek naar de
naalden, die men by ons tot het breiden van netten gebruikt. Door middel van
dat gereedschap vervaardigde hy eindelyk een net, dat voor onze gewoonlyke
vischnetten in deugdzaamheid en nuttigheid weinig behoefde te wyken.
Daarna kreeg hy den inval, om ééns te zien, of hy niet veelligt ook
eenen boog en pylen maaken kon? Wat kookte zyn bloed, toen hy deezen inval
verder overdacht, en de groote voordeelen overwoog, die de boog hem verschaffen
kon. Met denzelven kon hy Lama's dooden, vogels schieten en -
hetgeen hy hem boven alles woog - met den-
| |
| |
zelven kon hy zich in
zyne wooning verdeedigen, wanneer hy met den tyd door de wilden mogt overvallen
worden. Hy brandde van verlangen, om den boog klaar te zien, en liep, in spyt
van regen en wind, om het daartoe bekwaame hout te zoeken.
Alle soorten van hout scheenen hem niet even dienstig. Hy koos
derhalven eene soort, dat hard en tevens taai was, opdat het zich wel liet
buigen, en tevens zyne oude gedaante wederom poogde aan te neemen.
Dat elastiek was, is 't niet zo?
Wel getroffen! Ik dacht
niet, dat gy de betekenis van dat woord onthouden had; daarom wilde ik het niet
gebruiken.
Na een weinig zoekens, hout van die soort gevonden én gekapt
hebbende, droeg hy hetzelve naar huis, en begaf zich aanstonds aan het werk.
Maar helaas! hoe sterk ondervond hy tegenwoordig, dat hem een degelyk mes
ontbrak! Wel twintig en meermaal moest hy snyden, om 'er zoveel af te krygen,
als wy met onze staalen messen in eene enkele keer kunnen doen. Niet minder dan
agt geheele dagen verliepen met dat werk, schoon hy van den ochtend tot den
avond daaraan be-
| |
| |
zig was. Ik weet luiden, die dat vast zo lang
niet uitgehouden hadden.
(Tegen de anderen.)
Daar heeft Vader ons in 't oog!
Gy hebt het wel geraden,
willem; en dunkt u niet, dat ik gelyk heb?
O ja! maar in 't
toekomende zal ik vast ook achtereen voortwerken, als ik eens iets begonnen
heb.
Gy zult wel doen; ten
minste robinson bevond zich zeer wel daarby. Tot zyne
onuitspreekelyke vreugd was de boog den negenden dag klaar, en nu ontbraken hem
slechts eene koord en pylen. Had hy 'er om gedacht, toen hy de Lama's slachtte, dan zoude hy vast eene proef genomen hebben, of
hy van de darmen deezer beesten misschien snaaren maaken kon, dewyl hem bekend
was, dat men in Europa deeze gewoonlyk van schaapedarmen
maakt. By gebrek van dien draaide hy intusschen een eindje bindtouw en wel zó
vast, als hy maar kon. Daarna ging hy aan 't maaken van pylen.
Had hy nu een klein stuk yzer kunnen krygen, om de pylen vooraan met
eene scherpe punt te voorzien; wat had hy daarvoor niet alwillen geeven! Doch
deeze wensch was
| |
| |
vruchteloos. - Aan den ingang van zyn
holstaande, en daarover denkende, hoe hy het gebrek van eene yzere punt kon
goedmaaken, vielen zyne oogen by geval op den klomp gouds, die nog steeds op
den grond lag, als eene verachtelyke zaak. Gaa, nutteloos ding, zeide hy, den
klomp met den voet wegstootende, gaa yzer worden; zo gy wilt, dat ik u in eere
houden zal! Dit gezegd hebbende, achtte hy denzelven naderhand niet eens meer
waardig om zyne oogen 'er op te slaan.
Na langen tyd daarover gedacht te hebben, schoot hem ten laatste te
binnen, dat hy eens gehoord had, dat de Wilden de graaten van groote visschen,
ook wel eens scherpe en puntige steenen, gebruiken om hunne pylen en spiezen te
punten; en hy besloot, hen daarin na te volgen. Ten gelyken tyd nam hy het
besluit, om ook eene spies te maaken.
Dat wierd terstond in 't werk gesteld. Hy liep naar het strand en
was zó gelukkig eenige graaten en steenen, zo als hy die wenschte, te vinden.
Daarna kapte hy een' rechten en langen staf tot eene spies, en keerde naar
huis, door en door nat van den regen.
In eenige dagen waren spies en pylen klaar.
| |
| |
Aan de
spies had hy een' puntigen steen, onder aan de pylen sterke getande
vischgraaten, en boven aan vederen vast gemaakt, die, gelyk elkeen weet, zeer
veel 'er toedoen om de pylen beter te doen vliegen.
Thans nam hy eene proef of zyn boog goed was gebruikt te konnen
worden. Hoe onvolkomen dezelve ook was, en door gebrek van yzere gereedschappen
noodzaaklyk zyn moest; vond hy denzelven nogthans goed genoeg om vogels en
andere kleine beesten daarmede te dooden; zelfs twyfelde hy geenzins, of hy zou
daarmede eene gevaarlyke wond kunnen toebrengen aan een' naakten Wilde,
byaldien hy denzelven slechts digt genoeg by zich liet komen. Wat de spies
betreft, zo had hy nog grootere rede om daarover voldaan te weezen.
Nu scheenen zyne potten en zyne lamp genoegzaam gedroogd te zyn. Hy
wilde dus gebruik 'er van maaken. Eerst deedt hy eenen klomp vet van de
ingewanden der Lama's in een' van de nieuwe pannen, om
hetzelve te smelten tot smeer, dat hy, in plaats van olie, voor zyne lamp dacht
te gebruiken. Maar hy zag toen tot zyn grootste leedweezen, dat het vet, zodra
het gesmol-
| |
| |
ten was, in de aarde van de pan introk, en op de
buitenste zyde weder to voorschyn kwam, dus dat slechts weinig daarvan in de
pan bleef. Hy maakte daaruit het besluit op, dat de lamp en de potten vast het
zelfde gebrek zouden hebben, en dusdoende hem van weinig dienst zouden zyn; en
het bleek dat het ook inderdaad zo was.
Een verdrietig geval! Hy had zich reeds zó zeer verheugd, dat hy nu
in 't kort de avonden voortaan by het licht van de lamp zou kunnen doorbrengen,
en eens weder warme soup zou kunnen eeten; en nu scheen deeze zoete hoop
geheelenal in rook verdwenen!
Dat was evenwel ook
ongelukkig!
Dat was het vast; en
zekere luiden zouden daarover verdrietig geworden zyn, en den geheelen boel
weggeworpen hebben. Maar robinson was al vry wel tot geduld
gewend, en had ééns voor al het vast besluit genomen, niets onvoltooid te
laaten, dat hy maar eenigzins kans zag voltooid te krygen.
Hy ging derhalven in zyn studeerhoek (dus noemde
hy eenen hoek van zyn hol,
| |
| |
daar hy gewoon was te gaan zitten, als
hy wat bedenken wilde) zitten, en wreef zyn voorhoofd. Wat mag toch wel de
oorzaak weezen, dacht hy, dat de potten in Europa, die
nogthans ook van potaard gemaakt zyn, zo veel vaster zyn, en in 't geheel niets
inzuigen? - Dat komt doordien zy verglaasd zyn. -
Verglaasd? Ei! Ik wilde wel weeten wat dat toch eigenlyk is,
en hoe zy dat doen! - Oho! ik geloof, dat ik het gevonden heb! Ja, ja, zo zal
het vast weezen! - Heb ik niet eens gelezen, dat behalven het zand nog
verscheidene andere stoffen, onder anderen ook de potaard, glasachtig zyn, en
door een sterk vuur daadelyk tot glas kunnen gemaakt worden? - Zy zullen dus
vast op deeze wyze doen; zy brengen de potten in een' brandenden oven; en als
de potaard begint te smelten, neemen zy dezelve weder daaruit, opdat dezelve
niet geheel en al tot glas worde. Ja, ja, zo doen zy vast! Dat moet ik eens
nadoen.
Zo gezegd, zo gedaan! Hy ging in zyne keuken een groot vuur
aanleggen, en wanneer het in vollen brand was, stak hy eene van zyne aarde
pannen 'er midden in. Maar wat gebeurde? Het duurde niet lang, of men
| |
| |
hoorde - krak! en de pan was in veele stukken gesprongen. - Ei
my, zeide robinson, wie had dat kunnen denken?
Hy ging nog ééns in zyn studeerhoek zitten. Wat,
dacht hy, kan daar wel de oorzaak van weezen? - Laat eens zien! Heb ik wel ooit
iets ondervonden, dat naar dit verschynsel gelykt? - Wel ja! Als wy 's winters
een glas koud water of bier op den heeten kachel wilden zetten, om het warm te
maaken, ging dat niet ook bersten? - En wanneer gebeurd dit niet? Als het op
den kachel gezet wierd, wanneer die nog niet volkomen warm was, of als wy een
stukje papier 'er onder legden. - Oho! ik begin 'er op te komen! Ja, ja, zo zal
het weezen; men moet slechts het vaatwerk niet eensklaps op het vuur, maar
hetzelve eerst allengs laaten warm worden. - Ook moet men wel toezien, dat de
eene hoek niet vroeger heet worde, dan de andere. - ‘Vivat
myn oude bol!’ riep hy vol vreugd, en rees op, om eene tweede proef te
neemen.
Deeze gelukte al vry beter. De pan sprong niet in stukken; maar 'er
wilde evenwel ook geen verglaasd in komen.
‘En waarom toch niet?’ dacht robinson
| |
| |
al weder. ‘Het vuur, zou ik zeggen, was toch sterk genoeg
geweest; - ik wilde wel weeten waaraan het nu nog schort!’ Na lang daarover
gepeinsd te hebben, geloofde hy eindelyk den spyker op den kop geslagen te
hebben, te weeten, hy had de proefgenomen met een vuur, dat niet besloten was
in een' oven, maar in de vrye lucht brandde. Van dat vuur ging de hette veel te
schielyk over en verspreidde zich te veel naar alle kanten, dan dat de potaard
daardoor had kunnen zó gloeijende worden, als tot het verglaazen noodig is.
Getrouw aan zyne grondstelling van niets onvoltooid te
laaten, besloot hy derhalven, een' geheelen pottenbakkersoven aan te
leggen. Dan met dat werk diende hy naar voordeeliger weêr te wachten.
Het regende nog zonder ophouden, en eerst na verloop van twee
maanden begon de lucht eindelyk weder op te klaaren. Nu, dacht robinson, dat de winter begon, en ziet! de winter was al over.
Naauwlyks kon hy zyne eigen oogen gelooven, toen hy zag, dat het alles
bezielende vermogen der lente weder nieuw gras, nieuwe bloemen en nieuwe bladen
deed te voorschyn komen; en nogthans was het inderdaad zo. De zaak was
| |
| |
hem onbegrypelyk, en evenwel zag hy dit met zyne eigen oogen.
‘Dat zal my,’ dacht hy by zich zelven, ‘eene waarschouwing weezen, om in het
toekomende niet voort iets volstrekt te ontkennen, hetgeen ik niet begrypen
kan!’
Ging hy, dat gezegd
hebbende, niet naar bed?
Och Moeder lief, wy
hebben immers allen nog in 't minste geen' vaak!
Een bepaald en zeker
bericht heb ik desaangaande niet gekregen. Ondertusschen, in de oude
geschiedenis van zyn eenzaam verblyf op het eiland aangaande deezen dag verder
niets aangetekend vindende, word ik zelf daardoor op de gedachte gebragt, dat
hy met deeze woorden naar bed ging. En zo zullen wy ook maar doen, om, naar zyn
voorbeeld, morgen ochtend te gelyk met de zon wederom te kunnen opstaan.
|
|