met zijn voet stoot tegen het een of ander voorwerp, dat het water heeft achtergelaten tussen wieren en vergane vruchten, tussen stro en klein hout...
Dan vervolgen zij weer hun weg.
Er vallen geen woorden tussen hen. Zij lopen een tik terzijde gebogen, geschoord tegen de druk van de machtige voorjaarswind, handen in de zakken, het hoofd voorover tussen de schouders.
De lichte, horizontale wieken van de vuurtoren varen hoog over hen heen, dansen langs de koppen der golven, vatten een enkele, late schuit in hun kortstondige greep. Het geluid van de boei voor de kust loeit dof en gonzend in hun oren.
Soms staat Gabe stil, tuurt over het water alsof zijn ogen daar iets zoeken, en niet eer gaat hij meestal verder, voordat die zot van Kee van 't Achterom hem vraagt:
- Zie je wat, Gaobe?
- Nee, antwoordt Gabe dan, geen donder...
En meer spreken zij meestal niet.
De heldere, lichte voorjaarswolken stuiven langs de hemel, daartussen fonkelen wat sterren zóver verwijderd als zij alleen bij het naderen van het voorjaar schijnen te doen.
Zij lopen Valkenisse voorbij en keren niet terug voor zij aan de Dishoek zijn, waar de gloed, die boven Vlissingen hangt, zichtbaar wordt.
Dan zegt Gekke Floris wat schuw en angstig:
- Ik wil naer 'uus...
- 't Is goeie.
De stemmen van water en wind waaien langs en over hen heen. Het voorjaar zit in de wind. Hij heeft zijn ijzige, hardnekkige adem verloren. Hij heeft een onverwachte speelsheid, die morgen de hemel schoon zal was-