Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] Vrouw aan het venster Staat zij 's avonds nog dikwijls voor het venster, dat uitziet op de verlaten, grauwe straat, leunt zij dan weer het voorhoofd aan dat venster in een eenzelvig, neerslachtig beraad van herinneren en droefgeestig herdenken van alles wat komt en verloren gaat - ligt weer een schaduw om de donkre oogen, weet ik de woorden, gefluisterd door haar mond, met zachte lippen, die nauwlijks bewogen en een hart dat zoozeer werd gewond? Weet zij waarom deze droomen vervlogen, waarom een droom niet weer tot ons komt? Als dan de lantaarns worden ontstoken, de avondmist het asfalt glanzend beslaat, heeft zij dan de oogen even geloken als een, wien de liefste heimlijk verraadt, om daarna, van elk erbarmen verstoken, zich af te wenden van de leege straat, totterdood toe vermoeid en gebroken. Vorige Volgende