Sonnetten voor Cynara(1942)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] XIX Die eens zoo licht-gevoet de slingerpaden ging, hij wist de weelden van prieelen en waranden en de vervoeringen van snelle vrouwenhanden, waaraan zijn minziek hart sinds het hem heugde hing; die voor zoovelen - een lichtzinnig vreemdeling - de flakkervlam was waar zij haastig zich aan brandden, die nimmer omzag en, verbrekend alle banden, zoo zorgeloos zijn tocht langs 's Heeren wegen ging - Hij heeft den kemelsharen mantel omgeslagen; steenbreek en distelplant staan langs het rotsig pad, maar voor de eerste maal in al zijn levensdagen speurt hij dat een met hem dien barren weg betrad en hij ziet om en hoort: ‘Meen niet dat ik vergeet. Zoo gij mij niet herkent, ìk ben 't, uw broeder Leed.’ Vorige Volgende