| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
Twee dagen rust hadden van den ouden Dr. van Buren een heel ander mensch gemaakt. Hij liep kaarsrecht zijn kamer op en neer, veegde zijn brilleglazen extra goed schoon, keek eens op de klok, daarna op zijn horloge, als iemand die bezoek verwacht en neuriede overmoedig het lied van den Toreador uit ‘Carmen.’
Hij stapte den erker in en keek neer op het Bezuidenhout, terwijl zijn vingers tegen het vensterkozijn de maat trommelden:
‘Toreador.... Toreador.’
Plotseling hield hij op. Het geluid van een claxon trok zijn aandacht. Een auto reed langzaam voorbij. Onder een zware plaid van bont, zat een kleine figuur in een dikken pels. Het was alsof hij voelde dat iemand hem aankeek. Dr. van Buren boog zich voorover, één oogenblik raakten hun blikken elkaar, dan nam de kleine gedaante met een lichte neiging hoffelijk zijn grijze deukhoedje af en de auto was voorbij.
Dr. van Buren keek ze glimlachend na door het zijvenster van den erker, zag hoe de chauffeur een teeken gaf en bij het gebouw der Chineesche legatie, waar hij naar links uithaalde, stopte.
‘Dr. Li,’ fluisterde de oude geleerde en zijn vingers begonnen weer te trommelen. ‘Juist Dr. Li, vermoedelijk attaché aan de legatie. Ik heb me in u niet vergist en evenmin in den gezant. Twee mooie, nobele type's van den ouden stempel. In dat opzicht heeft Mensing zich wel vergist, maar dat kan je hem niet kwalijk nemen. Een militair krijgt op de Oostersche psyche uit den aard van zijn beroep niet altijd den juisten kijk.... Waar blijft die drommelsche kerel toch?.... Hij liep handenwrijvend naar den haard en gooide een groot blok op het vuur, dat vonkend opvlamde.
‘Toreador.... Toreador....’
Weer het geluid van een auto. Een motor bromde beneden voor de deur. De bel rinkelde. Dat moesten ze zijn. Hij keek door het raam, maar kon hen al niet meer zien. Er klonk het geluid van stemmen en van voetstappen op de trap.
| |
| |
‘Hier is het,’ hoorde hij Mensing's stem zeggen.
Dr. van Buren liep snel naar de deur en trok haar open. ‘Welkom,’ zei hij. ‘Ik moet je zeggen dat ik met eenig ongeduld naar jelui komst heb uitgekeken, kom binnen, kom binnen.’
De jonge, blonde vrouw trad de kamer in. Ze gaf den ouden geleerde vroolijk de hand: ‘Dat ongeduld was wederkeerig, meneer van Buren, maar we moesten op het politiebureau even wachten en dat was een oponthoud waar we niet op gerekend hadden. Er moesten enkele formaliteiten afgedaan worden vóór we gaan konden. Maar nu is Frans vrij!’
Dr. van Buren liep met een stralend gezicht door zijn kamer. ‘God zij gedankt,’ zuchtte hij uit den grond van zijn hart. ‘Het is tenslotte toch zoo gegaan als Mensing en ik hoopten. Wij twijfelden niet aan zijn onschuld, ga toch zitten menschen, ga zitten en rook als je er zin in hebt. Hier zijn sigaren en sigaretten. Dag Frans, beste kerel, ik moet je eens even op je schouder slaan: dààr....’
Veraart lachte en ging naast Paula Hülshoff op den divan zitten: ‘Ja, ik ben vrij,’ zei hij. ‘Dat wil zeggen: onder voorwaarden. De zaak van den moord in mijn kantoor zal weldra voorkomen en dan zal blijken dat ik volkomen uit noodweer gehandeld heb; ik ben aangevallen en overrompeld....’
‘Juist, zooals wij altijd gezegd hebben,’ viel de overste hem in de rede. ‘Maar toch zijn er nog altijd enkele punten die me niet volkomen duidelijk zijn. Kende jij juffrouw Hülshoff al, vóór je dien middag uit ons gezelschap verdween?’
‘Neen. Dat wil zeggen: ja! Of liever neen.... nietwaar Paula?’
Het meisje lachte. ‘Eigenlijk kende je me niet. Maar je had me één keer gezien. Doch misschien is het het beste dat ik begin met 't een en ander te vertellen, dan zal 't je beide vrienden het snelst duidelijk zijn.’
‘Ja, doet u dat,’ zei Mensing, die, achterover in zijn gemakkelijken stoel, rookte als een vulkaan. ‘Ik moet u eerlijk verklaren dat ik heel wat keeren dacht dit onontwarbare net van complicaties nooit opgelost te krijgen; dan liep ik wanhopig heen en weer en dacht maar: Hoe zit dat? Hoe zit dat toch? Maar ik kwam er nooit achter.’
‘En toch is dat “Hoe zit dat?” heel makkelijk op te lossen,’ verzekerde Paula Hülshoff. ‘Ik zal dan maar beginnen.’
‘Mijn vader heb ik nooit gekend. Hij stierf vlak na mijn geboorte. Mijn moeder hertrouwde toen ik zeven jaar oud was met Dr. Mosch, wiens naam u bekend is. Hij was een geleerde
| |
| |
van groote talenten en zeker een man die groote verdiensten had, maar daarbij een buitengewoon heerschzuchtig en wispelturig karakter
Hij ontving in Sjanghai de bolsjewistische agenten en agitators bij zich aan huis.
bezat. Voor zijn onmiddellijke omgeving was hij een tyran.
Mijn moeder kwijnde weg en stierf na drie jaren. Ik geloof, dat ze na den dood van mijn vader nooit meer de oude geweest is en Dr. Mosch eigenlijk trouwde om mijn opvoeding te kunnen verzekeren. We verhuisden van Weltevreden naar Sjanghai. Mijn prille jeugd heb ik dus in China doorgebracht onder toezicht van een zeer strenge en ongeduldige gouvernante, die in alle opzichten het werktuig van mijn pleegvader was.
Zijn onverschilligheid en heerschzucht waren er de oorzaak van, dat hij eenige malen ernstig gewaarschuwd werd door zijn superieuren en eenmaal zelfs voor een promotie gepasseerd. Daardoor werd hij nog terughoudender. Hij voelde zich gekwetst, wreekte dit op zijn omgeving en begon meer en meer met alles ontevreden te worden. Het kon niet uitblijven of zijn teleurstellingen en zijn
| |
| |
haat tegen de maatschappij moesten een uitweg vinden in een of andere richting. Die richting werd voor hem, evenals voor zoovele ontevredenen, het bolsjewisme. Niet dat hij openlijk voor zijn revolutionnaire gevoelens uitkwam. Daarvoor was hij te sluw en te berekenend. Hij ontving echter, en dat reeds in Sjanghai, de bolsjewistische agenten en agitators bij zich aan huis en het duurde niet lang of door zijn geweldige kennis van het Oosten en zijn wetenschappelijken arbeid was hij zelfs een hunner voornaamste leiders. Ons huis in Sjanghai werd een geheime centrale van revolutionnaire samenzweringen. Chineezen, Russen, Amerikanen en Indiërs vonden er een onderkomen en verlieten onze villa met nieuwe belangrijke opdrachten. Borodin bezocht ons herhaaldelijk. Goudstapels gingen de brandkast in en uit. In den nacht stonden auto's in den tuin stil en Chineesche generaals verschenen, wier namen later in de Europeesche bladen prijkten met een juist of onjuist portret er bij; gewetenlooze rooverhoofdlieden van een of andere horde gewapende Mongolen.
Ik, zelf een kind nog, begreep er niet veel van. Ik herinner mij alleen nog maar dat ik een afschuw had van al die menschen, vooral van een Chinees uit Indië, die iedere drie maanden eenigen tijd logeeren kwam en mij hoewel ik nog een jong en onvolwassen meisje was, reeds met attenties lastig viel, die ik weliswaar niet verstond, maar die desondanks, misschien ook wel juist daarom, iets buitengewoons afstootelijks hadden. Mijn gouvernante deed alle mogelijke moeite mij zooveel mogelijk met hem alleen te laten; vermoedelijk werd zij door hem betaald. Zij dreigde mij daarbij met opsluiting, een pak slaag of inhouden van mijn eten, als ik hierover durfde spreken met mijn moeder of met pater Athanasius, die moeder geregeld bezocht en die in dezen vreeselijken tijd mijn beste vriend was. Dat zijn de eenige mooie herinneringen aan Sjanghai, mijn moeder, de kleine, uitgeteerde gestalte, die in haar halfdonkere zit-slaapkamer een plantenleven leidde en Dr. Li Fu Tsing, een vriend van ons, die moeder behandelde en die als Europeesch gestudeerd arts, door vader boven een Europeesch dokter van den bloede werd gesteld, als huisarts, vermoedelijk omdat mijn stiefvader geen Europeesche ambtenaren op zijn villa duldde. Dr. Li sprak veel met ons. Hij was niet gedoopt, maar uit zijn Taoïstische levensbeschouwing en uit zijn zachte en hooge ethiek sprak méér Christelijke geest dan uit de meeste Christenen die ik in het Oosten ontmoette.
Behalve dan Pater Athanasius, die met zijn zilveren haren,
| |
| |
zijn reuzengestalte en zijn enthousiast kinderlijk gemoed, weldra mijn hart veroverde.
De akeligste herinneringen bleven verbonden aan de korte bezoeken van Hoeng Tsi Lang.
Toch herinner ik mij niet dat Hoeng Tsi Lang mij ooit werkelijk lastig viel. De angst voor mijn vader hield hem in bedwang. Dr. Mosch was geen slecht mensch, hij geloofde zelfs in zijn eigen idealisme en zag niet, dat dit woord slechts de benaming was voor een onbeteugelde heerschzucht.
Na moeders dood nam Pater Athanasius mij mee. De vriendelijke, nobele geestelijke bracht mij in een klooster, waar ik onderricht ontving en hij was het die er voor zorgde dat ik later naar Holland terugkeerde en hier het gymnasium bezoeken kon.
Toen ik hier eenige jaren was, kwam Dr. Mosch eveneens naar Holland en ging in Den Haag wonen. Ik verliet het pensionaat en trok op zijn verzoek bij hem in. Dit duurde niet lang. In de jaren dat wij elkaar niet gezien hebben, waren wij vreemden voor elkaar geworden. En.... ik was nu volwassen en had leeren rondzien in de wereld.
Wat mij in Sjanghai een duistere geheimzinnigheid had geleken, met de dreigende figuur van de gouvernante op den achtergrond, die mijn nieuwsgierigheid op hardhandige wijze steeds te fnuiken wist, werd mij in Den Haag een verrassende duidelijkheid:
Dr. Mosch was een revolutionnair en staatsgevaarlijk samenzweerder. Lang duurde ons samenzijn niet. Ik reisde veel en hij liet mij gaarne vertrekken; ik bezocht den Rijn, Zwitserland, Italië en keerde telkens voor korten tijd naar huis. Bij een van die gelegenheden ontmoette ik op straat Dr. Li. Wij waren allebei verrast. Het bleek dat hij voor een medische studiereis voor de Chineesche regeering naar Europa vertrokken was en eenigen tijd in Holland vertoefde als gast op de Chineesche legatie. Ik was blij onzen ouden huisarts weer eens te zien. Hij was nog precies dezelfde, zachte wijze geleerde van vroeger.
Den laatsten keer dat ik weer in den Haag kwam, trof mij een verrassing: Hoeng Tsi Lang bleek óók in Holland te wonen, in Amsterdam en hij was vrij geregeld onze gast. Zijn attenties begonnen opnieuw, hij begon zelfs opdringerig te worden, zoodat ik besloot voorgoed het huis te verlaten, vooral omdat Dr. Mosch zich gereed maakte een groote reis te maken naar Britsch Indië, waar hij een of andere conferentie zou bijwonen, die zeer belangrijk scheen te zijn.
| |
| |
Ik ben tot dusver misschien wat uitvoerig geweest, maar ik moest u een goed beeld van de situatie geven, opdat u nu alles duidelijk zal zijn, want wat er nu gebeuren gaat volgt in een razend tempo.’
‘Vertel alles maar precies zooals u dat zelf wilt,’ zei Dr. van Buren met een vriendelijken hoofdknik. ‘Het is heusch geen beleefdheidsformule geweest, toen we u dien gedenkwaardigen avond in de sneeuw opvingen en zeiden: we zijn goede vrienden. In alles wat u daar verteld hebt, stellen we een levendig belang. Het is geen prettige jeugd geweest die u gehad hebt.’
‘Dat mag u niet zeggen,’ lachte Paula Hülshoff. ‘Alle herinneringen om Hoeng Tsi Lang heen zijn afgrijselijk, die om Dr. Mosch stil, gedrukt en vervuld van een geheime, nooit uitgesproken huiver voor iets verschrikkelijks, dat ik vermoedde maar slechts half begreep; doch er zijn ook veel mooie herinneringen.
Maar laat ik verder gaan: Even vóór mijn vertrek, werd mijn stiefvader ziek. Hij zakte op straat ineen en werd per auto naar het ziekenhuis overgebracht, waar hij overleed. Zijn koffers stonden gepakt; zijn handvalies en andere bagage.... het heele huis was vrijwel ontruimd, want ik zelf stond op het punt naar het buitenland te gaan en in maanden niet terug te keeren. Het sterfgeval overrompelde mij volkomen; ik ging naar huis toe en wist niet tot wien mij te wenden. Laat in den avond werd er getelefoneerd. Het was Hoeng Tsi Lang, die in den Haag was met zijn auto en van vader's overlijden gehoord had. Het viel mij op dat hij mij nauwelijks condoleerde: zijn eerste vraag was naar vader's bagage en naar zijn handkoffer. ‘Die handkoffer móét ik hebben,’ zei hij; ‘ik kom hem dadelijk halen, eer er iets mee gebeuren kan. Over een goed uur ben ik bij je en dan gaan we samen soupeeren.’ Zijn brutaliteit ging zelfs zoover, dat hij me aanbood met hem mee te gaan naar Amsterdam. Ik sloeg zijn aanbod af en deelde hem mee, dat ik niet genegen was een koffer die mijn vader behoorde, aan iemand in handen te geven dien ik niet vertrouwde. Woedend speelde hij tegen mij op, maar ik dreigde af te bellen. Het was mij duidelijk dat Hoeng Tsi Lang inderdaad groot belang had bij den koffer.
‘Kom, denk er nog eens over na,’ zei hij. ‘Ik kom morgenochtend precies 9 uur bij je. Ik weet dat je niets voor mij voelt, maar vergeet niet dat ik de beste vriend van je vader was en dat hij mij in alle opzichten vertrouwde. Tot morgen.’
Al deze dingen maakten mij nerveus. Ik wist welke politieke ideeën mijn stiefvader er op nahield en dat Hoeng Tsi Lang zijn
| |
| |
revolutionnaire theorieën deelde. Wat zat er in dien koffer dat hij, nog geen uur na den dood van mijn stiefvader, zoo geënerveerd aandrong op het bezit daarvan? Hen nieuwsgierigheid overviel me, een angstige benieuwdheid die aangroeide tot een martelende onzekerheid. Was het goed Hoeng Tsi Lang, den vriend mijns vaders, dit valies te weigeren? Was het goed hem den handkoffer mee te geven? Ik maakte aan deze angstige onzekerheid een resoluut einde en probeerde het slot van het valies. Toen mij dit niet lukte, sneed ik met het scheermes van dr. Mosch het leer stuk en haalde den koffer leeg. Er zat een klein pak in, een dossier vol papieren en bijlagen, gewikkeld in een doek.
Eén blik in dit dossier was voldoende om mij van de vérstrekkende en misdadige beteekenis er van te overtuigen en nu wist ik ook waartoe al die nachtelijke conferenties en geheimzinnige besprekingen gediend hadden; hier lag het levenswerk van dr. Mosch voltooid voor me: een tot in de kleinste details uitgewerkt plan om in een grooten gezamenlijken opstand van het Oosten de Europeesche samenleving te vernietigen en daardoor de wereldhegemonie en het centrum der wereldcultuur te verplaatsen, niet naar het Oosten.... want dat achtte deze ‘bevrijder’ zelf niet rijp voor economische en militaire heerschappij.... maar naar Moscou, als centrum eener bolsjewistische werelddictatuur.
Ik stond daar met den dikken stapel papieren in mijn handen, als verlamd, half versuft van ontzetting. Had ik op dat moment het dossier onder mijn arm genomen en was ik er mee naar het politiebureau gegaan, dan zou alles zonder ongelukken afgeloopen zijn. Doch ik deed dit niet. Ik was bijna radeloos van schrik en ik zocht naar iemand wien ik dit zou kunnen mededeelen. Een naam schoot mij te binnen: Dr. Li uit Sjanghai, mijn oude vriend, moeders trouwe raadsman, die op de Chineesche legatie logeerde. Ik belde hem ondanks het nachtelijke uur op, en deelde hem gejaagd mede wat ik gevonden had, vertelde hem van vaders dood en van de papieren. Met de snelheid van begrip, zijn ras eigen, doorzag hij dadelijk het belang van deze mededeeling. ‘Ik kom onmiddellijk bij je,’ hoorde ik hem door de telefoon zeggen, ‘ik neem iemand van de legatie mee. Dat is een zaak die èn China èn Nederland raakt, een bolsjewistische opstand in het Oosten is de ondergang voor beide landen.’
Ik belde af en voelde mij iets geruster. Een oogenblik kwam de gedachte nog bij mij op om Buitenlandsche Zaken op te
| |
| |
bellen, maar ik kende er niemand en Dr. Li was een eerlijk man, dien ik ten volle vertrouwen kon. Bovendien, het was door mijn bladeren in de papieren al diep in den nacht geworden, hoe kon ik iemand waarschuwen? Dus wachtte ik rustig zijn komst af. Ongeveer een kwartier later werd er gebeld, en ik hoorde dat een auto voor het huis stil hield. Dat moest dr. Li zijn. Verheugd ging ik naar beneden en deed onmiddellijk open.
Het was Hoeng Tsi Lang. Hij zei niets, maar drong met twee mannen het huis binnen en schoof mij gewoon op zij. Ik wilde mij verweren, maar zij bonden mij en lieten mij in de hal liggen. Ik hoorde hen door de kamers loopen, de trap opgaan en in de studeerkamer van dr. Mosch laden en kasten en het schrijfbureau overhoop halen.
‘Kwam dr. Li nu maar!’ dacht ik en ik bad vurig dat hij nog tijdig arriveeren zou.
‘Hoeng Tsi Lang kwam woedend naar beneden. ‘Je hebt het valies opengebroken!’ siste hij. ‘Waar zijn de papieren?’
Ik haalde de schouders op.
‘Heb je ze gelezen? Weet je iets van den inhoud?’
Ik knikte van ja.
‘Heb je met iemand over dit dossier gesproken?’ vroeg hij, en schudde mij door elkaar.
Ik knikte nee: ‘Met wien zou ik hebben kunnen spreken? Zoo in het holst van den nacht....’
‘Waar zijn ze?’ drong hij aan.
‘Dàt zeg ik je niet.’
Toen klonk er boven een schreeuw. Een der mannen had het dossier gevonden in mijn kamer, waar ik het op mijn schrijftafel had neergelegd. Zij kwamen er mee aangerend. Ik bad in stilte nog vuriger dat nu Dr. Li toch komen mocht. Maar er verscheen niemand.
Hoeng Tsi Lang had een duivelschen grijns op zijn gezicht. ‘Lieveling,’ zei hij en hij kneep mij in de wang, ‘nu is de zaak in orde. Ik zal niet meer boos op je zijn, omdat je zoo dom bent geweest de papieren uit den koffer te halen. We zullen ze meenemen, opdat niemand ze in handen krijgt en met mijn eigen jacht zullen we ze zelf naar de plaats van bestemming brengen. De conferentie zal doorgaan en.... slagen! Nu je vader dood is, zal ik de man zijn die de wereldrevolutie veroorzaken zal. En jij, die van dit alles weet en die te gevaarlijk bent om achter te blijven...., jou zal ik meenemen. Dan kun je vast aan mij wennen. Het is mijn groote wensch geweest, al jaren, je in mijn huis te mogen hebben. Nu je vader dood is, zul je mijn vrouw
| |
| |
zijn. De heele wereld wordt aan ons onderworpen.... en ik.... ik onderwerp mij aan jou.’
Ondanks mijn wanhopig verweer namen zij mij op, droegen mij de deur uit en zetten mij in de auto. Wij reden snel weg.
Dr. Li zou te laat komen’....
Frans Veraart knikte. ‘Hij kwam inderdaad enkele minuten later met den Chineeschen gezantschapssecretaris.’
‘En?’
‘Zij verwonderden zich dat ze op hun gebel geen gehoor kregen en dat terwijl de voordeur half open stond. Ze gingen naar binnen, vonden boven een onbeschrijflijken chaos en het dossier verdwenen.... met Paula. Dr. Li wilde terugkeeren en de politie op de hoogte brengen. Er stonden immers groote dingen op het spel. Zijn metgezel wilde echter eerst met den Chineeschen gezant spreken. Paula en het dossier waren ontvoerd. Maar door wie? Dat bleef hun voorloopig een raadsel. Plotseling hoorden zij voetstappen. Menschen stormden de trap op. Verschrikt trachtten zij zich achter in het huis te verbergen, bevreesd in banden te vallen der revolutionnairen. Maar het was de politie, die, gewaarschuwd door den nachtwaker, een inval deed. Zij werden gearresteerd, men hield hen voor dieven en schreef den chaos in het studeervertrek aan hun optreden toe. Deze arrestatie werd later in een der dagbladen gepubliceerd.’
‘Juist,’ knikte overste Mensing, ‘dat hebben we gelezen, dien ochtend in Riche, herinner je je nog van Buren?’
‘De beide Chineezen konden echter spoedig het misverstand bewijzen. Zij hadden geen inbrekerswerktuigen bij zich en werden niet in het bezit van gestolen goederen gevonden. In de kamer waren ook geen werktuigen gevonden, er moesten dus inderdaad inbrekers geweest zijn, voor zij er waren. Verder gaven zij enkele inlichtingen over het telefoongesprek met Paula en de verdwijning der documenten, daarbij alleen vermeldende dat het om papieren ging van politieken en diplomatieken aard. Hóé belangrijk de documenten waren, verzwegen zij voorloopig nog. Maar nu vertelt Paula weer verder?’
Paula Hülshoff knikte.
‘Er valt niet veel te vertellen,’ zei ze.
‘Hoeng Tsi Lang ontvoerde mij en nam me mee naar Amsterdam. Onderweg vond er een autobotsing plaats. Een eenigszins al te vroolijke jongeman stoof met zijn auto tegen de onze op. Dat was hier onze beste Frans.’
Ze lachte aanstekelijk.
| |
| |
‘Daar heb je ons niets van verteld,’.... zei de overste verbaasd.
‘Hij zal het zich misschien niet herinnerd hebben, in ieder geval was het geen belangrijke gebeurtenis voor hem. Hij was in een laten we zeggen eenigszins verdoofden toestand.’
Frans Veraart kleurde: ‘Ik begreep ternauwernood wat er gebeurde.’
‘Toen ik hem zag en onze wagens even stil stonden,’ vervolgde het meisje, ‘sprong ik overeind en riep: “Vertel de politie dat Hoeng Tsi Lang uit Amsterdam een vrouw ontvoerd heeft en in het bezit is van papieren, een bolsjewistische samenzwering betreffende.” Ik riep nog meer, maar de jonge man knikte mij vriendelijk toe en scheen mijn woorden niet te kunnen vatten. Hoeng Tsi Lang schuimbekte van woede. Nu was er nóg iemand, die zijn geheim kende. Hij gaf een der Chineesche bedienden een wenk. De man trok een mes en zou Frans neergestoken hebben, als deze niet instinctief een champagneflesch uit zijn zak had gehaald, den aanvaller had neergeslagen, en daarna was weggereden. Hoeng Tsi Lang trok zijn revolver, maar hij miste. De auto verdween in de verte.’
Paula Hülshoff vervolgde. ‘Wij herstelden onze auto en reden verder. De chauffeur had het nummer van den anderen wagen genoteerd en ik hoorde Hoeng Tsi Lang zeggen dat hij den volgenden morgen je zou opsporen en onschadelijk maken. ‘Indien die dronken kerel tenminste iets gehoord heeft,’ zei hij. Wij kwamen in Amsterdam aan. In een paar seconden werd ik uit de auto getild en naar binnen gedragen. Daar kreeg ik een oude vrouw tot bediende en liet Hoeng Tsi Lang een kamer voor mij inrichten. Ik zag hem zelf den eersten dag niet. Hij zocht naar het adres van den vroolljken jongeman. Dat kan Frans wel vertellen.’
Veraart knikte.
‘Hij slaagde er voortreffelijk in. Jullie herinnert je dien middag in de Witte? Ik was somber tengevolge van mijn ontmoeting en de fuif van den vorigen nacht. Ik werd telefonisch weggeroepen. Een heer wachtte op mijn kamer en verzocht mij dringend mee te gaan. Omdat zijn boodschap mij vreemd voorkwam, weigerde ik. Hij wenkte toen, zonder dat ik het bemerkte, vermoedelijk de anderen....’
‘Die in een auto op den hoek van het Plein wachtten,’ vulde dr. Van Buren aan.
‘Zij drongen haar binnen,’ ging Veraart verder, ‘en wierpen zich onverwachts op mij. Het was een strijd van één tegen vier.
| |
| |
Ik begreep in het geheel niet waarom zij mij overvielen, maar het ging op leven en dood. Een hunner greep naar mijn briefopener en stak naar mij.
‘Vlug,’ zei Hoeng Tsi Lang. Maar ik ontrukte den man het mes en stak blindelings rechts en links van mij af. Daarbij viel een der mannen met een schreeuw op den grond. Ik kreeg een slag, die mij bijna verdoofde; toen ik weer wat bijkwam, zat ik tusschen hen in in een auto. De gordijntjes van den wagen waren gesloten: we reden in groote vaart ergens been. Ik werd ontvoerd. Daarom wilde ik in deze auto een teeken achterlaten, want de politie zou mij zoeken en misschien de auto vinden.... Dit moest ik voorzichtig doen, zonder dat de anderen het bemerkten.
Daarom schoof ik behoedzaam het lucifersdoosje uit mijn zak en duwde het tusschen de voering in de achterzijde der kussens.
Hoeng Tsi Lang bracht mij naar zijn huis en sloot mij op in een kamer. Hij ging met een buitengewoon cynisme en een gewetenlooze brutaliteit te werk. Ik kreeg mijn eigen bedienden en hij liet mij vrij rondloopen in zijn huis; pogingen om te ontvluchten gaven echter niets. De beleefdheid van dezen man kwam niet voort uit angst, maar uit zijn misdadige zekerheid dat hij het spel winnen zou. Zoolang hij geen gevaar in mij zag, kon ik nog blijven leven. Bovendien kon hij mij nog gebruiken. De politie zocht mij voor een moord. Zoolang die verdenking op mij rustte, bleef hij veilig. En hij had nog enkele dagen noodig vóór hij verdween. Als hij mij eens in handen der politie kon overleveren en zóó dat ik niets verraden kon! Dat duivelsche plan kreeg hij geniaal voor elkaar.
Paula en ik hadden elkaar ontmoet. Die eerste ontmoeting onderbrak hij, dol van jaloesie. Wij herkenden elkaar, maar ik mocht haar dat niet laten blijken, want ik begreep dat Hoeng Tsi Lang ons beloerde. Het gekke was: Hoeng Tsi Lang was er niet zeker van of ik iets van de groote samenzwering afwist ja dan neen. Ik wist er echter niets van af, herinnerde mij Paula nog wel van dien avond en begreep dat zij, evenals ik tégen haar zin in het huis van Hoeng Tsi Lang vertoefde. Maar haar waarschuwende woorden, die zij mij uit de auto toeriep, kon ik mij maar niet meer in herinnering brengen. Zoodra Hoeng Tsi Lang bespeurde dat ik niéts wist van zijn geheim, begreep hij dat mijn ontvoering noodeloos werk geweest was. Hij wilde zich nu weer van mij ontdoen. Een nieuwe moord? Dat zou te riskant worden, indien mijn spoor eens gevonden werd. Neen hij paste zijn meest duivelschen truc toe. Hij liet mij voortdurend bij Paula
| |
| |
Hülshoff toe. Veel praten konden we niet, want de oude vrouw, die Paula oppaste, was er voortdurend bij. Zij kon mij dus niet op de hoogte brengen van de documenten. Ik voor mij meende, dat hij mij onschadelijk wilde maken om niet te vertellen van haar ontvoering. Uit die gemeenschappelijke gevangenschap groeide tusschen haar en mij in enkele dagen tijds een vriendschap en een allesbeheerschende toegenegenheid, zooals ik nog nooit voor een vrouw gevoeld heb. Ik begreep toen nog niet, dat het daar den ellendeling juist om te doen was, en dat hij deze vriendschap voorzien had, hij die immers zelf de bekoring van het jonge blonde meisje onderging en wist welk een aantrekkelijkheid er van haar uitging.
Toen hij bemerkte dat hij zijn doel bereikte, riep hij mij bij zich en verklaarde dat hij mij vrij zou laten. Hij zou mij echter laten bespionneeren en op het oogenblik dat ik aan de politie zou verraden dat hij, Hoeng Tsi Lang, in het spel was, kon ik er zeker van zijn dat Paula gedood zou worden. Ik begreep dat de schurk dit dreigement inderdaad zou uitvoeren. ‘U zult gearresteerd worden, mijnheer Veraart,’ zei hij buigende, ‘men zal u verdenken van moord, maar u zult pas spreken als wij ontvlucht zijn. Zoolang hebt u de keus tusschen zwijgen.... of.... den dood van iemand die u heel dierbaar schijnt te zijn.’
De rest weten jullie. Ik reisde naar den Haag, werd gearresteerd en.... zweeg. Het leven van Paula woog zwaarder dan mijn eer en goede naam.’
‘Je bent een prachtkerel!’ riep Mensing enthousiast uit.
‘Juist, overste....,’ zei Paula Hülshoff zacht en legde haar kleine, blanke hand even op de groote gebruinde vuist van den jongen advocaat.
Frans verweerde zich: ‘Daar was maar weinig moed toe noodig’.
‘Alleen véél.... vriendschap....’ merkte Dr. van Buren op en knikte naar de twee jonge menschen op den divan.
‘Maar voor den drommel,’ ging de overste verder. ‘Eén ding begrijp ik niet. De Chineesche legatie wist toch door Dr. Li van het stuk af? Waarom waarschuwde die de politie niet?’
‘Dat kan ik je vertellen,’ zei Dr. van Buren rustig. ‘Ik ben vanochtend bij Zijn Excellentie den Chineeschen gezant geweest en die heeft mij van alles op de hoogte gebracht.’
‘Nu ik ben benieuwd....’ drong de overste aan. ‘Vertel op, m'n waarde.’
‘Zij wisten dat het stuk er was en ook dat het met de pleegdochter van Dr. Mosch verdwenen was. Maar waarheen? Hun
| |
| |
informatiedienst leidde het onderzoek, maar van den meest onverwachten kant kregen zij een tip; en wel van ons. Hun agenten meldden: Hoeng Tsi Lang heeft Den Haag met zijn auto verlaten en is aan het huis van dr. Mosch geweest. En wij berichtten: Een Chinees met een auto heeft onzen vriend Mr. Veraart opgelicht. De gezant gaf ons het adres van Hoeng Tsi Lang en begrijpende dat wij er heen zouden gaan, liet hij ons door zijn agenten van den informatiedienst volgen. Zoodra de gezant zekerheid kreeg dat het werkelijk Hoeng Tsi Lang was, die de gestolen documenten bezat, deed hij iets wat men hier in het Westen niet doen zal: hij waarschuwde de politie niet, om, indien mogelijk, geen schandaal uit te lokken, maar ging Hoeng Tsi Lang opzoeken en trachtte hem om te koopen, zooals dat ook met de Chineesche generaals en de bolsjewisten zoo dikwijls gebeurd is. Het zal je bekend zijn dat sommige Chineesche leiders zeer voor dergelijke transacties vatbaar zijn, en de gezant meende in Hoeng Tsi Lang een makkelijken prooi te vinden.
Hoeng vroeg 24 uur bedenktijd. Wij verrasten hen bij hun samenkomst. De gezant begreep dat wij aan het ‘speuren’ waren, maar Hoeng, die ons slechts kende van het bezoek aan zijn ‘museum’ zag natuurlijk rechercheurs in ons. Hij besloot ons gevangen te laten nemen. De grond begon hem onder zijn voeten warm te worden. Hij forceerde den tijd van vertrek en liet ons door zijn chauffeur meelokken naar de Chineesche wijk, waar wij ‘veilig’ opgeborgen zouden worden in een der boardinghouses van het Amsterdamsche China-town. Wij volgden den chauffeur, maar werden op onze beurt weer gevolgd door de agenten van de Chineesche legatie. Aan den ingang der kroeg keek de chauffeur om en ontwaarde andere Chineezen. Er bestaat een felle en meedoogenlooze veete tusschen de bolsjewistische en de nationalistische Chineezen. Tien Lung, de chauffeur, begreep dat hij verraden was en ook de verblijfplaats der twee blanke spionnen, als hij zijn twee landgenooten niet snel het zwijgen oplegde. Dat deed hij. Maar het kostte hem zijn leven.’
‘'t Was je reinste veldslag,’ grinnikte de overste breed. ‘'t Zwaar geschut ontbrak er nog maar aan!’
‘Toen de gezant begreep dat bemiddelen hier niet baatte, nam hij de politie in den arm. Een inval in het huis van Hoeng Tsi Lang volgde. Maar de vogel was gevlogen. En toen men dat hoorde op de legatie en begreep dat de documenten ontsnappen zouden, waarschuwden zij Buitenlandsche Zaken en deelden mede, dat zij van de dochter van Dr. Mosch vernomen hadden,
| |
| |
dat het ging om een geweldig plan voor een opstand in het Oosten. Dat bracht de gemoederen in beweging. Heel diplomatiek Europa kwam in rep en roer en ik kan je verzekeren, dat er sedert de Juli- en Augustusdagen van 1914 niet zooveel onderlinge regeeringstelegrammen en officieele codes gewisseld zijn
De beide mannen aan het raam zeiden niets maar dachten hetzelfde.
als deze laatste week. De gezamenlijke Europeesche informatiediensten waren gemobiliseerd, zoodat Hoeng werd gesnapt en.... hij zijn bedreiging niet kon uitvoeren. Paula Hülshoff werd niét het slachtoffer!’
De jonge vrouw was opgestaan. Ze zag er in haar eleganten bontmantel nog bekoorlijker uit dan anders.
‘Dat laatste heb ik aan u te danken,’ zei ze tegen den overste, ‘en ook aan Dr. van Buren. Ik geloof dat we nu met zijn vieren wel heel goede vrienden geworden zijn. U hebt beiden mijn leven gered. En ik zal u daar voor danken!’
Ze liep naar dr. van Buren toe en gaf hem een kus. De oude geleerde nam haar blonde hoofd tusschen zijn handen en kuste haar vaderlijk op 't voorhoofd. ‘Lief kind,’ zei hij bewogen.
De overste was overeind gesprongen en streek martiaal zijn knevel op. Hij klapte de hakken tegen elkaar en kuste haar stevig terug, toen ze hem ook een zoen gaf.
Dr. van Buren trok zijn wenkbrauwen bedenkelijk op.... ‘M-m-m,’ begon hij.
| |
| |
De overste keek zegevierend. ‘Mensing! wil je zeggen, hè ouwe brombeer? Maar ik trek er me niets van aan. Ik ben een man van principes en 't was het principe van de officieren van ons regiment dat we het zóó deden en niet anders! Ik houd mijn regiment in eere. Wat krijgt Frans voor dank?’
‘Die komt later,’ weerde Paula af. Frans Veraart lachte. ‘We komen spoedig weer terug hoor!’ zei hij. ‘Maar deze éérste avond nu ik weer vrij ben, is voor Paula en mij. We hebben afgesproken samen te gaan dineeren, nietwaar Paula?’
‘Geen excuses, jongelui!’ viel dr. van Buren uit. ‘Veel genoegen en.... tot weerziens.’
‘Tot héél gauw weerziens,’ antwoordde het meisje.
Dr. van Buren en de overste waren in den erker gestapt en keken het tweetal na. Zij staken gearmd den witten besneeuwden straatweg over. Toen keerde Frans zich om en keek naar boven. Hij wuifde. En zij groette ook. Twee slanke, veerkrachtige jonge menschen.
De beide mannen aan het raam zeiden niets. Maar zij dachten hetzelfde.
De duisternis begon reeds te vallen. Hier en daar schitterde al een gouden licht in een winkelétalage.
‘Tja, ja,’ gekscheerde de overste en hij probeerde de prop in zijn keel weg te lachen. ‘Hebben we ons daarvoor nou zoo uitgesloofd, waarde vriend? Hebben we onzen goeden Frans nu teruggekregen of niet? Ik ben bang dat er van de bridge-avondjes nu heelemaal niets meer terecht komt.’
‘Ik niet,’ zei Dr. van Buren, ‘ik heb juist het prettige gevoel dat we er nu onzen vierden partner bij gekregen hebben.... Nu zullen we voortaan geen bridge met den blinde meer behoeven te spelen!’
En zwijgend keek hij het jonge paar na, dat in de verte door den duisteren avond wegstapte.
EINDE.
|
|