Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– AuteursrechtvrijDen Cxx. Psalm.1 TRou hert-verlaet maeckt lijd’lijck lijden. Ga naar margenoot+
Ick riep tot Godt in bange tijden,
En hy verhoorde mijne klachten.
Wilt, Heer, oock nu mijns biddens achten Ga naar margenoot+
En redt mijn ziel (soo hard besprongen)
uyt stricken van de valsche tongen
Daer ’tboose hert sijn list door loost.
Een hooger noodt eyscht stercker troost.
2 Een valsche tong een well van lij’en,
Een nest van leet en schelmerijen,
Een schat van quaedt, een wer’lt vol qualen.
Laet uw’ gemoedt te samen halen
De grouwelijckste groulijckheden
Die oyt ont-menschte menschen deden;
Hoopt alle ramp van na en veer:
Noch durff een valsche tonge meer. Ga naar margenoot+
| |
[pagina 343]
| |
3 De scherpe pijlen, aff-gevlogen Ga naar margenoot+
Van sterck-gepeesde krijgers bogen,
En doen in’t lijf geen sulcke smerten
Als valsche tongen in de herten.
Ienever-kolen branden vinnigh, Ga naar margenoot+
Haer vuyr is sterck en al-verslinnigh
Door kracht van ongemeene hit:
Niet min ontsteeckt dit kleyne lidt.
4 Qua’ by-woonst pijnbanck voor de zielen.
Ach! dat oyt soo mijn dagen vielen
Dat ick, uyt-landigh, om moet sweven
En by den Mesechiten leven!
Ach! wee my dat ick moet gaen dutten
En in sijn’ ongastvrije hutten
Den harden Kedarijn vergast!
Geselschaps onlust swaren last.
5 Wie kan onvoeghb’re dingen voegen?
Verschil van zeden hengt geen noegen.
Eylaes! het leven is my tegen
En ben als met my selfs verlegen,
Om dat ick woonen moet by lieden
Die ’taldersoeckelijckste vlieden,
Wier hert het liefde-waerdighst haet,
En oorloogh rept op vrede-praet.
|
|