Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– AuteursrechtvrijDen xlvj. Psalm.1 ONs hoop op Godt. in bange stonden Ga naar margenoot+
Is kracht en hulp by hem bevonden.
Bevonden: en in overvloedt.
Dies komt geen vrees’ in ons gemoedt, Ga naar margenoot+
Schoon d’aerde beeffde, d’heuv’len soncken
En
| |
[pagina 136]
| |
diep in’t hert des Vochts verdroncken,
’tGebruysch en hooght’ der doller zee Ga naar margenoot+
De vaste rotsen schricken de’e.
2 De Stadt die Godt met gunst omvademt, Ga naar margenoot+
Is allenthalven over-ademt
Met sijn wel-smakelijckste soet,
Dat op haer aff-stroomt als een vloedt.
Daer heeft de alderhooghste Koning
Sijns heylicheydts verkoren wooning:
Hy selfs is met sijn Godtheydt daer. Ga naar margenoot+
Dies blijfts’ en heeft Godts oogh op haer.
3 De Heyd’nen waren aen’t rumoeren, Ga naar margenoot+
De land’ en steed’ alom in roeren:
Hy sprack; en d’aerd sweefd’ heen en we’er.
Met ons is der heyr-scharen Heer. Ga naar margenoot+
Hy, Iacobs Godt, is ons verhooging.
(O! ydelheydt van menschen pooging!)
Gaet heen, en schouwt ernst-moedigh aen Ga naar margenoot+
De wercken die Godt heeft gedaen.
4 Op aerd kan hy verwoesting maken, Ga naar margenoot+
En ’toorlogh we’er ten endt doen raken;
Geeft wee na vreuchd, en vreuchd na wee;
Smijt boogh en pijl in yl ontwee;
Breeckt spies en lans; geeft oorlooghs-wielen
Den vlammen t’samen te vernielen.
Dies geeft (spreeckt Godt) uw’ hert in rust, Ga naar margenoot+
En weest mijns Godtheydts wis bewust.
5 Het heydensch volck sal ick verne’eren
| |
[pagina 137]
| |
En my de werelt door doen eeren.
O diepen troost! want onse Godt
Is Iacobs Godt, d’Heer Sebaoth.
|
|