Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
Godt, in uw’ gedachten doodt?
Hoe lang, bedompt in duysternissen,
Moet ick uws aenschijns klaerheydt missen,
En ongetroost zijn in mijn noodt?
2 Hoe lang sal banger sorgen smer Ga naar margenoot+
Haer leger houden op mijn hert,
Ia dagh op dagh met wee door-treffen;
En sich mijn vyandt trots verheffen
Als hy mijn ziel soo siet benert?
3 O! dat uw’ oogh my open ga! Ga naar margenoot+
O dat uw’ oor my gunstigh sta!
Beson mijn oogen met uw’ luyster,
Op dat my ’teeuwigh-eeuwigh duyster
Met sijne schaduw niet besla.
4 Op dat party, met hoogh geronck, Ga naar margenoot+
Niet met mijn nederlage pronck,
Noch sich vertrotse op sijn krachten;
Noch vreuchde schep in sijn gedachten,
Wanneer ick soo in ramp versonck.
5 Uw’ goedtheydt is’t daer ick op hoop’, Ga naar margenoot+
En, als ten wissen wijck, toe loop.
Mijn hert is moedigh (en met reden)
Als’t denckt aen uw’ hulp-vaerdicheden,
Om be’e (een kleynen prijs!) te koop.
6 Welaen, ick wil, met soet geklanck,
Den Heere mijnen Godt ten danck,
Een ongemeen gedicht gaen singen:
Want voor soo vele goede dingen
Verdient hy loff en eeren-sanck.
|
|