Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Rijmdichtsche uytbreyding over den Psalter Davids. Eerste boeck.Den eersten Psalm.1 DEn wegh ter rust, van menigh hert gesocht,
Maer noyt te recht van aerdtsch vernuft bedocht;
Van veel’ in Schat off Lijffelijcke Weelden,
Van veel’ in Naem en trotse Eeren-beelden;
Van dees’, in Dit; van die, in Dat, verstaen,
Wijst mijn Gedicht den Wijsen soecker aen.
2 O! rijck van heyl, die, noch door boosen raet, Ga naar margenoot+
Noch all’mans doen, noch ledigh spot-gepraet,
Van’t saligh padt sijn gangen aff wil geven,
Maer aen Gods Wet (den spiegel van wel-leven) Ga naar margenoot+
Sijns zielen lust vol-willigh over geeft,
En grondt en mondt reyn opgeoffert heeft.
3 Gelijck een boom, aen d’open-luchtschen kant Ga naar margenoot+
Eens frischen beecks voordachtelijck geplant,
| |
[pagina 6]
| |
Ter rechter tijdt met vruchten is geladen,
En, onverwelckt, blijft staen in al sijn bladen:
Soo groeyt en bloeyt de Godt-geaerde mensch,
Soo vlijdt en vloeyt hem alle ding na wensch.
4 Heel anders is’t met haer wiens slim gemoedt, Ga naar margenoot+
Ontaerdt van God, niet jaeght na ’tware goedt:
Sy zijn als kaff, dat, van den vloer geheven,
Door d’yd’le lucht wordt heen en we’er gedreven.
Door recht gericht schaemt sich haer mommeschijn, Ga naar margenoot+
En houdt geen standt daer vrome t’samen zijn.
5 Schoon, nu en dan, de vrome, onbekent, Ga naar margenoot+
Gehoont, misloont, sijn stille dagen endt:
Godt, nochtans, siet, en looft en lieft sijn wandel.
Schoon, nu en dan, der Goddeloosen handel
Gesegent schijnt: het oogh dat alles siet,
Doet anders sien, en maeckt haer doen te niet.
|