Stichtelycke rymen, om te lesen ofte singhen
(1647)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
Onder den Persoon van een Recht-bekeerde.Sang:
Ga naar margenoot+MYnen geest voel ick my dringen,
Tot een vrolijck Lied,
Vrolijck mach de mensch wel singen,
Als 't in God geschied.
Hoe kan hy vreugd bedecken,
Die na lang soecken vind?
'tMoet al na vreugde strecken,
Als 'thert heeft dat'et mint.
'tIs vermakelijck te spreken
Van sijn droeffenis,
Als, bedroeftheyds stof geweken,
Vreugd' in plaetse is.
De mensch, dien, t'wijl hy wandert,
Het dool-padt valt heel suur,
Gedenckt, als't na verandert,
Met vreugd zijn avontuur.
Lang had ick vergeefs geloopen
In mijn onverstand;
'kHoopten daer niet was te hoopen;
'kSocht daer ick niet en vand:
Op snood en aerdsche dingen
Hat ick mijn hert geset;
Door lust tot vryheydt, gingen
De sinnen recht na't net.
4.
Moest ick het beminde derven;
'tHert en had geen rust:
Kond ick het som-tijdts verwerven,Ga naar margenoot+
'tStopten geenen lust.
| |
[pagina 19]
| |
Dolings eynde.De weelde en dertelheyt, was hem te swaer om dragen.
Verandering hy kiest, die winckte hem vriend'lijck toe.
Maer als hy quam in 't laeg, en voelde spot en slagen,
En honger, dorst, en koud', doe was hy Doling moe.
| |
[pagina 20]
| |
'tVerstandt dat ramp sou' schutt
En wist nier hoe het sou':
Het hert dat heyl wou' nutten,
En wist niet wat het wou.
5.
Mijn gedachten liet ick weyden,
Weyden, wijdt en breydt:
'tEen ding was van 'taer verscheyden,
Doch t'saem ydelheydt.
Ga naar margenoot+'kSocht waer ick soeken konde,
Doch op een dool-compas:
'tWordt niet op Aerdt gevonden
Dat noyt op Aerdt en was.
6.
God, die goedt is, liet de stralen
Ga naar margenoot+Van sijn Heylig Woordt
Op mijn hert van verre dalen;
'tLicht sloegh ijlings voort;
'tHert uyt den stof geheven,
Sach (doch door schemering)
Een weg die na een leven
Dat beter was, toe-ging.
7.
'tGoedt was schoon dat sich vertoonden;Ga naar margenoot+
En, hoe 'tnaerder quam,
Hoe 't in d'oogen noch meer schoonden
En 'thert tot sich nam;
De Liefd' begon t'ontvuncken;
Door lust van 'tHeyl hier naer,
Liet sich het hert beduncken
Geen weg en was te swaer.
|
|