Stichtelycke rymen(1624)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] Stichtelycke rymen. Eerste deel Onnutt' en schadelijcken arbeydt. Zang: HOu op die geyl gedicht of minne-klachten maeckt, En menigh Maechd'lijck hert zijn reynicheydt ontschaeckt. Uw zin-werck is (als rechts) om zinnen te verfraeyen: Maer wat van zelver wast behoeftmen niet te zaeyen. 2 Hou op verweende konst, van malle Malery, Het voedtsel van qua'e lust en fieltsche zotterny. De jong' en teere rijs breeckt door ontydigh zwaeyen; En wat van zelver wast behoeftmen niet te zaeyen. 3 Hou op tijdt-quistigh hooft dat leugen-story dicht, En d'onbedochte leuch'dt verydelt en onsticht. Een hongerige maegh is met geen windt te paeyen; En wat van zelver wast behoeftmen niet te zaeyen. 4 Hou op verdwaesde pen die zotte eer-zucht stijft, En loffelijck van Krijgh, van Slaen, van Moorden schrijft; Die to[o]ren, wraeck, en nijdt in 't herte doet vertaeyen: Al wat van zelver wast behoeftmen niet te zaeyen. 5 Hou op verwijffde bandt, die, t'wijl ghy bezigh zijt Met nieu fatsoen en dracht, (te milde in geldt en tijdt) Stâegh-an een nieuwen windt van Zotticheyt laet waeyen: Al wat van zelver wast behoeftmen niet te zaeyen. [pagina 4] [p. 4] 6 Hou op die dagelijcks een nieuwen vondt voor-stelt Tot mindering van Liefd' en meerdering van geldt; Die d'Arent tot een Gier, en Ravens maeckt van Kraeyen: Al wat van zelver wast behoeftmen niet te zaeyen. 7 Hou op vergifte tong die 't volck in zonden vleyt; Die u een Leydester waent, maer leydend' haer verleydt; En tot u valschen troost Godts reden durft verdraeyen: Al wat van zelver wast behoeftmen niet te zaeyen. 8 Hou op, verdoolde ziel, van u dwaes-zinnigh doen; Hou op zorghvuldelijck de boosheydt uyt te broên. Berou en ramp zult ghy van zotten arbeydt maeyen: Al wat van zelver wast behoeftmen niet te zaeyen. Vorige Volgende