Stichtelijcke rijmen
(1660)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– AuteursrechtvrijZang: [G]een smert en duurt des menschen ronden tijdt.[A]L 't oud en 't zelf; altijt (zegt gy) van Goed,
[V]an God, van Deugd, van Lijden, van Verza-
| |
[pagina 108]
| |
ken.
Zoo is't, mijn Vriendt. Die anders wil noch moet,
Noch durf noch kan, hoe zal 't die anders maken?
2. Mal, is bene'en; hoogh, boven mijn verstandt;
Wer'lts, magh ick niet; diep, kan noch wil ick dichten.
Veel beter slecht en altijdt Eender-handt,
Dan ooyt door qua' Verscheydenheyt t'ontstichten.
3. Nu rijm ick recht, dan dwers; nu kort, dan lang;
Nu dus, dan zoo; op alderhande wijze;
Nu geef ick dees, dan we'er een ander zang:
't Is and're saus, maer al de zelve spijze.
4. Die Een alleen voor 'tOpper-noodigh houdt,
Wat lust heeft die van Velen veel te quelen?
En wat kan 't scha'en, al teemt men staêgh het Oudt,
Als 't Oudt alleen het eeuwigh Nieuw kan geven?
5. Wie reed't niet gaern van 't geen uyt Sterflijckheydt
Alleen ons redt? wie leent niet graegh zijn ooren?
Die nooyt zat denckt, en is nooyt zat gezeydt;
Die nooyt zat doet, en kan hem nooyt zat hooren.
6. Zeer kort, mijn Vrient, en kost'lijck is de Tijd.
Godts trou Gezant gebiedt hem uyt te koopen.
Die overschiet, hoe nutter dat m'hem slijt,
Hoe vaster steun om Beter Tijdt te hopen.
|
|