was mede tegenwoordig, en ik was in een klein schryfvertrekje naast aan, alwaar ik alles van woord tot woord konde hooren. Geloof eevenwel niet, lieve Moeder, dat ik daar bedektelyk was, om te luisteren naar 't geene 'er gezegt werdt; gy hebt my dikwyls onderricht, hoe laag en verachtelyk het zy naar eens anders geheimen nieuwsgierig te weezen, en ik hebbe nooit dien les vergeeten, want het is ook onbehoorlyk. Neen, de Heer Grandisson, Karel en Eduard, wisten alle drie zeer wel, dat ik 'er was, en ik maakte ook verscheiden maalen eenig gestommel, om my te doen hooren. Zie hier het gesprek.
De begunstiging van uw Koning strekt u tot eene aangenaame overtuiging, Karel! hoe goed het is zich wel te gedraagen.
Ja, myn Papa! Maar indien ik my welgedraagen heb, ben ik dat alleen aan uwe wyze Lessen, en aan die myner lieve Mama, verschuldigt.
Gy, Eduard! neem dit wenschelyk geval tot uw voorbeeld; gy