eindlyk aangevoert; doch 't was te laat om verder te ryden: wy waaren genoodzaakt daar te blyven. Ik keek dit klein Huisje eens in 't rond; welk een onderscheid tusschen ons fraai gebouw, en dit dacht ik; maar zyn die Menschen minder te vreeden dan wy? vroeg ik verder in my zelve; neen zy zyn eeven vergenoegt in hun geringen staat als wy in den onzen, mits dat zy het nodige hebben: alles is doch maar eene gewoonte; en waarlyk myn waarde William dit laage Hutje scheen in dit denkbeeld voor my eeven goed als een Paleis.
‘Wel aan, zeide de oude Man, gy zyt my welkom Heeren, en schoon ik u niet kan onthaalen volgens uw staat, de boersche maaltyd, die myne Dochter u zal voorzetten, zal zindelyk, en wel toebereid weezen: Ons bed, waar op gy u gerust kunt nederleggen, is tot uw dienst;’ De Heer Bartlet wilde dit laatste niet anneemen, om de goede Luiden geen ongemak aan te doen; doch de Huisman hield zoo lang aan, zoo wel als zyne Vrouw, tot hy hem overhaalde. - Wel haast werdt 'er een tafeltje voor ons beiden vervaardigt;