| |
| |
| |
XXII. Brief.
Willem aan zyne Moeder, den 22 July.
Mynheer en Mevrouw Grandisson zyn voor eenige dagen van Huis, Moeder lief, de Heer Bartlet is met hun mede: dus zyn wy maar alleen met de Huishoudster, en verdere Bedienden. Emilia is nu in de plaats van haare Mama bestuurster. Ja, Mama zy geeft haare ordres eeven eens, en alles zoo wysselyk als eene Dame van jaaren. Is dat niet fraai voor zulk eene jonge Juffer? ze is noch maar twaalf jaaren oud. De Bedienden eerbiedigen haar ook net als hunne Mevrouw, en van waar komt dat? zy is 'er wel altoos vriendelyk tegen, maar zy maakt 'er zich nooit al te gemeen mede; zy volgt hier in haar Broertje Karel: gy zoud niet gelooven hoe zeer hy geacht en bemint is. Eduard, in tegendeel doet niet als ravotten en stoeyen met hun, en ze mogen hem niet lyden. Och, was hy maar met zyne Papa en Mama me- | |
| |
de gegaan, want 'er is byna geen huis met hem te houden. Karel, Emilia en ik, wy vervolgen niet minder onze dagelyksche oeffeningen, dan of Mynheer en Mevrouw tegenwoordig waaren, maar hy, hy doet niet als baldaadigheden en lanterfanten. Wat zal 'er van hem worden? die geen lust heeft tot bezigheden, en tot leeren in zyne jeucht, is maar een ezel als hy ouder wordt. De tyd gaat zoo ras voorby: ieder dag, dien men verzuimt is al weer weg, en komt nooit weêr. Hoor, wat Karel gister tegen hem zeide, maar hy telt het niet met al. Karel, Emilia, en ik zaten aan de eene zyde van de Kamer te tekenen; Eduard vermaakte zich met een gouden Tor aan een draadje te laaten vliegen, en gaf dikwerf, door kwanswys achter uit te springen, ons een stoot tegen onze stoel; maar 't was maar, om dat wy zouden uitscheiden.
Maar lieve Broeder! wat vermaak kan een Heer van uwe jaaren vinden, met een gouden Tor aan een draad: je vermoord het beestje zonder nut: geef hem liever de vryheid en laat hem heen vliegen.
| |
| |
Ei lieve! en wat doet gy, als gy met William de Kapellen op een naalde zet, om ze door een vergroot glas te bekyken? dat vermaakt u, en dit vermaakt my.
Als William en ik een Kapel op een naald wilden zetten, alleen om ons zelven voor een oogenblik te vermaaken, zou het misschien ook kwaad zyn; maar wy doen dat om ons te onderrichten in de werken der Natuur wy zien met ons vergroot glas, dat het poeyer, dat op de vleugels dier Beestjes zit een soort van vederen is, die eeven fraai in één zyn gewerkt als de veders der schoonste Vogelen: wy zien, als wy eene gemeene vlieg bekyken, hoe wonderlyk haare deelen saamen gestelt zyn, wy zien, dat zy eene meenigte van oogen heeft, terwyl 'er de meeste dieren niet meer dan twee hebben, en dit zouden wy, noch niemant, weeten zonder dat.
Zie daar! als gy met my in den Tuin wilt gaan, zal ik den Tor laaten vliegen.
| |
| |
Dat is te zeggen, dat, als ik weiger van met u te gaan, gy het arme beestje zult blyven plaagen; 't is eevenwel zyne schuld niet, als ik niet mede wil gaan; dat is onrecht dunkt my; maar ik ben tot uwen dienst Broeder: 't strekt my altoos tot vermaak u genoegen te geeven.
Wel aan, Eduard, ik zal dan als het u behaagt myn boek met zedelyke vertelsels haalen, en leezen voor u, mits dat William en Zusje het mede goedvinden.
Gy zult my verpligten, Karel.
En my niet: je weet wel, dat ik van geen leezen hou.
Foei, Eduard! 't is schande!
Luister, Broeder! Is 't u niet aangenaam, dat de menschen met u spreeken?
Wel, ja! wat komt dat hier te pas?
| |
| |
De boeken spreeken, als men leest, en zy maaken verstandig.
Ik zoek geen geleerden te worden, maar een Officier.
Een schoon Officier, die nergens van zal weeten te spreeken, als van vechten.
Vergeef het my, Broeder! Maar ik denke, dat een jongeling van goede geboorte niet mag verzuimen, om oordeel te verkrygen, welk een staat hy ook verkiezen moge. Hoor een Officier moet zich oeffenen, in den Krygsdienst ten nut van zyn Vaderland: en hy moet wysheid trachten te verkrygen ten nut van zich zelve,
Weetje wel wat, Broeder! ik hebbe uwe lessen niet nodig; ik ben ouder als gy.
't Zal my altoos aangenaam zyn, myn lieve Eduard, als gy my lessen wilt geeven, en ik zal 'er u voor bedanken Ik zou het achten als een teken, dat
| |
| |
gy my bemint, indien gy my wilde onderrichten.
Eenige dagen geleden misprees gy in my de lust tot Kaartspeelen, en wat kwaad is dar in?
Ik misprees in u eene al te groote drift tot het spel. Gy maakt u boos als gy iets verliest, en, die dat zwak heeft, doet beter, naar ik denk, van nooit te speelen: 't is goed het te kennen, om dat het thans in de gezelsschappen in gebruik is, en dat men zich naar eens anders vermaak dient te schikken; maar ik hoope nooit te speelen, dan met de geenen, waar voor ik achting hebbe, en dezulken kan ik niet misgunnen een weinig van my te winnen; ten tweeden zal ik altyd zorg draagen, van nooit om hooger geld te speelen, als ik verliezen kan, zonder my te benadeelen, en dan zal ik over myn verlies geene smart gevoelen, en geen leet toebrengen aan de geenen waar van ik win. Geloof my! laaten wy ons wachten voor de drift tot speelen, want het geen eerst eene onschuldige tydkorting is, wordt
| |
| |
eindlyk een verderffelyk kwaad: wy hebben een voorbeeld in Beverley van 't geen ik zegge.
Ja zeker! Beverley was ryk; hy verloor alles; hy wist geen raad meer, en wilde toen zelf uit droefheid zyn eigen Kind, dat hy geen brood meer kon geeven vermoorden.
O, lieve Mama! ik zal altoos voorzichtig weezen, en my nooit gewennen tot speelen: hoe elendig kan iemand 'er door worden in weinige oogenblikken! Kan men dan in een gezelschap niet liever redeneeren? dat is immers aangenaamer. Ja, ja, ik zal; zoo veel ik kan vrienden zoeken, die niet veel van speelen houden. Vaarwel Mamaatje, en kus als 't u gelieft Zusje Annette voor my.
|
|