noch niet weeten, of ik nooit dien jongen nodig zal hebben: duizend dingen kunnen my gebeuren, waar in het geval hem tot nut voor my kan maaken Gy zult wel haast zien, Mamaatje! dat de braave Karel gelyk had.
Naauwlyks waaren wy een half kwartier in de Boerdery geweest, of Eduart sloeg voor om met het kleine roei-schuitje dat digt by het huis in een sloot lag te gaan vaaren. Karel en Emilia wilden niet, zeggende, dat hy wel wist, dat zyn Vader dit streng verboden had. Maar hy zal het niet weeten, zeide Eduard. Wy moeten nooit doen het geen Papa en Mama niet weeten mogen sprak Karel. Wel nu, antwoordde Eduard, gy hebt gelyk, en ik, ik gaa in huis, want ik hebbe hier geen vermaak. Wy dachten altemaal, dat hy waarheid sprak, maar, (zult gy het geloven Mama?) hy ging niet te min in het schuitje, zonder dat wy het merkten. Omtrent een half uur daar na, hoorden wy om hulp schreeuwen: wy liepen er naar toe met den boer en zyn zoon; maar, welk een schrik wy zagen wel haast, dat het Eduard was, die in de sloot lag,