Ik begon me dus in de literatuur uit die eerste jaren na de bevrijding te verdiepen, las de tijdschriften uit die tijd en nam contact op met een aantal schrijvers die toen jong geweest waren, om over hun ervaringen te praten. Ik vroeg ze hun brieven uit die periode te mogen inzien om zo op het spoor te komen van de discussies die ze met leeftijdgenoten gevoerd hadden. Al snel ontdekte ik dat de hoeveelheid informatie die ik gaandeweg bij elkaar kreeg, veel te uitgebreid was voor één boek en bovendien dat ik ook de jaren van de Duitse bezetting - toen veel contacten tussen deze jonge auteurs tot stand gekomen waren - erbij zou moeten betrekken.
Zo ontstond na enige tijd vanzelf het chronologisch kader voor de onderneming die ik gestart was: de tien jaren tussen april 1941, toen het clandestiene tijdschrift De Schone Zakdoek voor het eerst verscheen, en maart 1951, waarin Podium het blad van de ‘Beweging van Vijftig’ werd. Daarbij nam ik me voor om, voor zover mogelijk, vooral te laten zien wat er zich ‘achter de schermen’ van die bladen heeft afgespeeld. Ik zou dus minstens moeten proberen door te dringen tot de redactievergaderingen, die intussen allemaal al enkele decennia geleden plaatsgevonden hadden...
Het duurde alles bij elkaar ruim tien jaar, voordat het eerste deel, Het ondergronds verwachten, dat over de illegale en clandestiene tijdschriften tijdens de bezettingsjaren ging, in 1989 kon verschijnen. Omdat ik hierna geen kans zag de geschiedenis van de belangrijkste literaire bladen die tussen 1945 en '48 verschenen waren, in één deel te beschrijven, besloot ik die geschiedenis over twee boeken te verdelen. Zo kwam in 1993 het tweede deel van de serie, Speeltuin van de titaantjes, uit dat aan Columbus, Proloog en Podium (tot en met 1948) gewijd is, en verschijnt dan nu het derde deel, De vrienden van weleer, waarin Het Woord, Criterium en het eerste jaar van Libertinage ter sprake komen.
De bedoeling is dat in het vierde en afsluitende deel achtereenvolgens Reflex, Cobra, Blurb, Braak, Libertinage (tot aan 1951) en Podium de revue zullen passeren. Het laatste hoofdstuk van dat deel zal dan gewijd zijn aan het ‘doorbraak-nummer’ van Podium in januari 1951 en de Podium-avond in het Amsterdams Stedelijk Museum op 1 maart van hetzelfde jaar. Ik hoop dat dit vierde deel precies vijftig jaar na die geruchtmakende avond verschijnen zal. Ik hoef de lezer niet te vertellen met hoeveel - overwegend bovengronds - verwachten ik naar die avond in 2001 uitzie.
Tenslotte wil ik iedereen van harte danken die mij brieven of foto's ter inzage heeft gegeven of verdere informatie heeft verschaft. Han Foppe dank ik voor de suggesties die hij me na lezing van het typoscript gegeven heeft. Verder dank ik de vroegere directeuren van uitgeverij Meulenhoff, Laurens