Speeltuin van de titaantjes. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948
(1993)–Piet Calis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
Hoofdstuk 4
| |
[pagina 221]
| |
Op zondag 17 november - Borgers was diezelfde ochtend na een logeerpartij bij Sjouk en Fokke Sierksma uit Groningen vertrokken - schreef de laatste aan Borgers: ‘In een toestand van lucidité, zoals die mij helaas te zelden wordt geschonken, ben ik vanmorgen om 11 uit mijn bed gestapt. En met deze lucidité du cognac zag ik klaar, dat we een genoegelijk weekend hebben gehad. Maar even scherp is het mij nu bewust, dat er één minder positieve kant is geweest. Zonder in een eerlijkheidsdogmatisme te vervallen, wil ik toch zo veel eerlijkheid betrachten als tussen vrienden nuttig en nodig is. Het moet mij van het hart, dat ik mij de gang van zaken ten aanzien van Podium anders had voorgesteld. Jij hebt het juiste vermoeden uitgesproken, dunkt mij, toen je de oorzaak van dit alles in het redactiesecretariaat zocht. Niet dat dit alles “dekt”, maar de verschillende kanten van deze teleurstelling snijden elkaar daar wel. En redactiesecretariaat betekent Peter. Daarom moet het mij van het hart, dat jullie toch te weinig onderscheid hebben gemaakt tussen de zakelijke en de persoonlijke zijden van Podium.’ Sierksma schreef verder over de vergadering met Verhoeff: ‘En nu blijf ik er hardnekkig bij, dat niet ik jou, maar jij mij hebt laten stikken bij dat gesprek. Jij had ogenblikkelijk solidair moeten zijn en moeten beletten, dat hij een wig in de redactie kon drijven. Of jij had openlijk de zaak een persoonlijk accent, een menselijk accent moeten geven, zodat wij in het menselijke solidair waren geweest. Daar ligt de fout: de weifeling tussen persoonlijk en zakelijk, terwijl [we] op één van de twee fronten samen hadden moeten staan. Jij had dat moeten doen. Want van jullie was het royeringsvoorstel uitgegaan en ik had Peter al te lang verdedigd om dat nog verder te kunnen doen - nu het niet anders kon schijnen dan dat jullie de persoonlijke kant niet wilden zien. En ik vind het onplezierig om in de ongelukkigste positie ook nog de schuld te krijgen.’ En verder: ‘Wat het zwaarst weegt zijn de vriendschappelijke verhoudingen. Het moet altijd even opgelost worden, wanneer twee vrienden zich door elkaar bedonderd voelen. Ik meen gelijk te hebben. Verkeer jij in hetzelfde geval, dan zand erover. Na deze brief heb ik tenminste voor mijzelf verantwoord dat ik jou niet heb laten stikken toen. Onnodig nog te zeggen, dat ik met deze brief de vriendschap niet heb willen schaden, maar veeleer bevestigen.’Ga naar eindnoot2 Nadat Borgers in een brief aan Sierksma, die ik niet heb kunnen vinden, zijn kijk op de zaak weergegeven had, antwoordde de laatste op 25 november: ‘De kwestie Peter - ik had al gedacht en geschreven, dat die al meer aandacht gekregen had dan nodig was. Na jouw brief ben ik daar meer dan ooit van overtuigd. Wanneer ik zo kiele-kiele zou zijn om nog eens jouw argu- | |
[pagina 222]
| |
menten onder het vergrootglas te nemen, zou de zaak zonder twijfel dermate gecompliceerd worde [worden], dat alleen vier flessen cognac er enige helderheid in konden brengen; maar dat zou zonde zijn van dit elixir. Der halve [Derhalve] kan ik en kun jij er rustig een punt achter zetten.’Ga naar eindnoot3 Dezelfde dag, 25 november, schreef Sierksma aan D.H. (‘Dik’) Landwehr, medewerker van uitgever Prakke: ‘U zult intussen al wel gemerkt hebben, dat het nieuwe redactie-secretariaat de zaken ietwat anders aanpakt dan het oude. Ik weet tenminste niet wat mij overkomt. En niet alleen, dat de beide heren hun correspondentie snel afwikkelen, steeds bezig zijn contacten te leggen, maar zij zijn bovendien ijverige propagandisten. Wanneer het nu niet goed komt met Podium, dan komt het nooit goed.’Ga naar eindnoot4 | |
‘Literaire reinigingsdiensten’In dezelfde periode kwam het eerste nummer van de derde jaargang van Podium uit. Deze aflevering, die november 1946 gedateerd was, telde tweeendertig pagina's en was gestoken in een soortgelijk geel omslag als de nummers van de vorige jaargang. Alleen werd nu als tweede kleur op het omslag niet langer paars gebruikt, maar blauw. Zoals dit ook in de tweede jaargang het geval was, werd op het omslag als ondertitel vermeld: ‘Onafhankelijk tijdschrift voor literaire, culturele en politieke zaken’. Als redacteuren werden vermeld: Jaap Mulder, Fokke Sierksma, Anne Wadman en Peter van den Burch. Bij de eerste aflevering was een reclamefolder gevoegd, waarin geschreven werd: ‘Wat Podium [...] wil? Het bezit geen toverformule die in staat zal zijn om met één forse ruk onze letterkunde uit de na-oorlogse impasse te halen en evenmin het alleenvertoningsrecht van de enkele goede schrijvers die Nederland nog over heeft. Maar wel durft het de erkenning aan dat de jonge Nederlandse letterkunde nog danig in het moeras zit en het weigert pertinent te geloven in de mogelijkheid om zich aan de eigen haren hieruit op te trekken door een of ander vaag, op de wolken geprojecteerd ideaal na te streven. En nog minder ziet het een mogelijkheid om zich in ditzelfde moeras een particulier modderbad aan te leggen, waarin het verblijf aangenaam te maken zou zijn, de mogelijkheid om zich met genoegen te isoleren van wat we “deze tijd” en “Westeuropese cultuur” hebben leren noemen. Willen wij uit deze precaire positie raken, dan zal het nodig zijn vaste grond onder de voeten te zoeken en geen geloof te hechten aan zalvende vermaningen of briesende opwekkingen om een voetsteun te proberen die een verrotte plank of een hallucinatie blijkt te zijn.’ En verder: ‘Het antwoord, tenslotte, op de boven gestelde vraag: wat Po- | |
[pagina 223]
| |
dium nu eigenlijk wil, kan voorlopig het best als volgt worden geformuleerd: Podium wil een tijdschrift zijn voor de groepering van jonge schrijvers die, in het volle besef van hun feilbaarheid, partij kiezen voor die vorm van leven, welke de literatuur in zich opgezogen heeft zonder een literaire spons te worden, en voor die vorm van literatuur, welke, zonder zich er aan te overeten, toch hard en onmiddellijk reageert op de toegediende rantsoenen leven.’Ga naar eindnoot5 Het eerste nummer opende met een korte verklaring, getiteld ‘Bij de derde jaargang’, die door S. - Fokke Sierksma - ondertekend was. Hij schreef: ‘Er zou geen speciale reden zijn om bij de derde jaargang van Podium stil te staan, wanneer er niet enkele misverstanden ten aanzien van dit blad waren gerezen dan wel gelanceerd. Podium zou namelijk een regionaal karakter hebben en een tijdschrift van “jongeren” zijn. ‘Het begrip regionaal heeft voor velen, die zich met literatuur bezig houden, een inferieure klank. Vanuit dit gezichtspunt stelt de redactie er prijs op te verklaren, dat zij nimmer het gevoel gehad heeft een regionaal blad te redigeren. Redactie en medewerkers wonen in Nederland, schrijven Nederlands en richten zich tot (een niet regionaal bepaald deel van) Nederland. Dat in elk nummer van Podium twee Friese gedichten werden opgenomen was een plicht van hoffelijkheid jegens de in Nederland woonachtige Friese dichters, die soms minstens even knappe verzen schrijven als hun Hollandse confraters en dikwijls meer te zeggen hebben. Overigens stellen wij de geuzennaam regionaal op prijs, wanneer deze de boerennuchterheid aanduidt, die zich niet laat imponeren door literaire grote monden. ‘Verder zullen wij ons door de ouderen - een Vestdijk, een Debrot - graag jong laten noemen, maar wanneer een poëet van 31 jaar du haut de son grandeur Podium als een blad van jongeren gelieft te karakteriseren, dan is het misschien dienstig mede te delen, dat drie der redacteuren de dertig dicht genaderd zijn. Dit neemt niet weg, dat wij, in tegenstelling met de literatoren, die hun literatuur en zichzelf reeds voor de eeuwigheid hebben ingeblikt, met genoegen “jong” zullen zijn en blijven. Ook de redacteuren en medewerkers van Podium schreven beneden en boven de twintig hun versjes, maar zij publiceerden ze met minder haast dan de jonge ouden.’ Sierksma bedoelde met ‘een poëet van 31 jaar’ een van de redacteuren van Het Woord , Koos Schuur. Hij schreef verder: ‘Tenslotte - Podium zal verder gaan zoals het tot nu toe deed. Zo nodig zullen wij gaarne onze literaire reinigingsdiensten aanbieden en uitvoeren. ‘Dat er nog idealen zijn, die dieper liggen dan polemiek is iets, waaraan men beter kan werken dan er over spreken in een tijd, die ieder ideaal - ook het bescheidenste - als een vloek laat klinken. Wij hopen, dat er in proza en | |
[pagina 224]
| |
poëzie iets van dit werk te speuren zal zijn. ‘Blijkbaar is dit een tijd van verzwegen idealen. Dat is geen ramp voor dichters en prozaïsten, die steeds te veel praten. Voor den essayist zal voorlopig hoofdzaak zijn de desinfectie van het denken en het smeden van de geest tot een eerlijk en eenvoudig wapen in de strijd om het bestaan.’Ga naar eindnoot6 In dit eerste nummer van de nieuwe jaargang viel vooral het essay ‘Toch gebiedsuitbreiding?’ op waarin Jaap Mulder (Gerrit Borgers) aandacht besteedde aan nieuwe mogelijkheden voor het proza. Hij ging daarbij uit van romans en verhalen waarin de schrijver zijn ervaringen en gevoelens tijdens de tweede wereldoorlog wilde weergeven om er daardoor mee af te rekenen. Mulder vroeg zich af waarom het beeld van die oorlog in veel modern proza niet overtuigend was. Beperkten de auteurs ervan zich niet te veel tot alleen een weergave van de realiteit, terwijl irreële elementen misschien een vollediger beeld zouden kunnen scheppen? In dat geval was het van belang niet slechts op te gaan in een irreële wereld - zoals sommige surrealisten gedaan hadden -, maar evenals Franz Kafka juist ook de band met de werkelijkheid te behouden. Als recent voorbeeld Van dergelijk proza noemde Mulder een fragment uit de roman De geboorte van Jan Klaassen van J.J. Klant, dat in het tijdschrift Criterium gepubliceerd was. Hij schreef over dit fragment: ‘Met zijn volkomen wegvallen van de scheiding tussen het reële en surreële “pakt” dit door de indruk van volledigheid en het opheffen van alle restricties. Zo lijkt mij het binnenkort verschijnen van deze roman, na de voorlopige kennismaking met de fragmenten, een gebeurtenis in de Nederlandse litteratuur van na de oorlog die ons een ogenblik het eenstemmig gezang van onze poëten in de even eenstemmige periodieken totaal doet vergeten. Merkwaardig ook dat toch nog het zorgenkind “proza” het eerst blijkt te leren lopen! Ter voorkoming van het verwijt van contemporaine overschatting moet misschien nog gezegd, dat in de eerste plaats dit fragment van Klant zo belangrijk is om de mogelijkheden die het demonstreert.’Ga naar eindnoot7 Mulder schreef verder: ‘Staat Klant in deze laatste groepering van bezettingsproductie (een term hiervoor is moeilijk te vinden: naast realisme en surrealisme nu soms “panrealisme”?) voorlopig alleen? Zeker niet, lijkt me. Hoewel we door ons uitgangspunt, de literatuur die de bezetting te verwerken kreeg, bij hem wel het duidelijkste voorbeeld vonden, geven Johan Daisne in zijn Trap van Steen en Wolken en W.F. Hermans in zijn fragmenten uit Conserve ons toch duidelijk dezelfde smaak (opmerkelijk dat bij deze laatste zijn poëzie weer ver onder dit proza blijft!). En met deze voorbeelden raken we alweer losser van de oorlog, hoewel toch alleen in de strikte zin van het woord: immers niet los van deze oorlogstijd.’ | |
[pagina 225]
| |
Mulder pleitte dus voor een opheffing van de scheiding tussen het reëele en surreële, waarbij hij niet alleen het proza van Klant noemde, maar ook dat van Daisne en Hermans. Hij suggereerde in dit verband - weliswaar met een vraagteken - de term ‘panrealisme’. Zoals in het vorige hoofdstuk vermeld werd, had Borgers al in maart van dat jaar aan Wadman geschreven over zijn gesprekken met Klant, waarin zij beiden een voorkeur bleken te hebben voor het zogenaamde ‘barok-surrealisme’. Hieronder verstond Borgers: ‘surrealisme (overigens zonder een onderbewustzijn: alles is gevoel) in een realistische vorm’. Als voorloper van dit ‘barok-surrealisme’ had hij in deze brief vooral Kafka genoemd: een schrijver die ook in zijn essay met nadruk vermeld werd. In deze aflevering van Podium werd verder het gedicht ‘Man en paard’ van J.B. Charles (Wim Nagel) opgenomen. Dit gedicht, dat - zoals we in het vorige hoofdstuk gezien hebben - volgens Sierksma door de redactie van Het Woord geweigerd zou zijn, omdat het woord ‘kont’ erin stond, was opgedragen aan ‘den schrijver van Aktaion’. Hiermee werd Simon Vestdijk bedoeld, van wie in 1941 de roman Aktaion onder de sterren gepubliceerd was. In dit gedicht - de eerste bijdrage van Charles aan Podium - worden de vierde, vijfde en zesde strofe uitgesproken door Cheiron, de bekende centaur (half mens, half paard) uit de Griekse mythologie, die Aktaion opvoedde en om zijn sprankelende geest en gevoel voor rechtvaardigheid legendarisch is geworden:
Prijst Vestdijk, die ons den kentaur hergaf,
het edelst dier van deze wereldstallen;
het kreeg zijn adem van den hemel, en het bloed
is van de aarde. Daarmee is voorgoed
zijn afstamming het luisterrijkst van alle.
Aanziet en hoort den paedagogos; als zich soms
ontvouwt het edel rijpen van de geest
dan jaagt een driftig rillen vliegen van de flank;
en waait muziek het hoge klanken van zijn feest:
terstond valt in van paardenmest de warme stank.
Terwijl een vuurwerk van esprit
ontstoken wordt door deze mond -
de menigte ziet met ontzetten
de vonken dit vernuft ontspatten -
zwiep[t] zijn staart een horzel van de kont.
| |
[pagina 226]
| |
‘Getweeën één, blijf ongescheiden,
want gij zijt man en gij zijt paard.
Wanneer ontroering U vervoert een ogenblik,
den [de] tempeldienaar met stoffer en blik
die kènt dat, en schouwt vorsend naar Uw staart.
‘Eens zullen, als Uw laatste woord weerklonk,
Uw handen - schoon, symmetrisch dierenpaar,
uit romig been gesneden, elk gebaar
gedanst gracielijk samenspel -
gevouwen rusten op het ruige paardenvel.
‘En schraapt Uw hoef van ongeduld de rotsweg,
omdat ook gij dit leven wilt beginnen,
stuif dan de wagen voor in 't perk,
dek merries, maar droom bij godinnen;
zo zij Uw werk.’
Cheiron, Prins van twee Vaderlanden, bedenk:
de hengst hoort onder en de man moet mennen.
Gij gaat eraan, maar zijt tenminste echt, en
vals zijn, die het dier niet willen kennen,
of die in paardenstaarten rozen vlechten.Ga naar eindnoot8
Dit gedicht zou later in gewijzigde vorm ook opgenomen worden in Charles' verzamelbundel Gedichten (1955).Ga naar eindnoot9 Het eerste nummer van Podium bevatte verder een nieuw essay van Sierksma over de verzetspoëzie, polemische opmerkingen van dezelfde auteur aan het adres van Het Woord en een beschouwing van S. Vestdijk onder de titel ‘Historische contingentie’. Ook een fragment uit de roman Bewolkt bestaan van Cola Debrot - het fragment dat (zie het vorige hoofdstuk) eerder zoek geraakt was - werd in deze aflevering gepubliceerd. In 1948 zou Debrots roman in boekvorm verschijnen. | |
‘Baarlijke nonsens’Kort nadat dit nummer van Podium uitgekomen was, verscheen in de rubriek ‘Op het spoor der tijdschriften’ in het weekblad De Vrije Katheder van 29 november een recensie door Annie Romein-Verschoor. Hierin schreef zij: ‘Podium is een van de vele, al te vele bladen van “jongeren”, die we na de | |
[pagina 227]
| |
oorlog rijk zijn geworden, maar zeker niet dat met de minste reden van bestaan. Het verraadt niet alleen in het opnemen van een enkel Fries gedicht zijn afkomst uit de provincie. Ik zeg niet: zijn provinciale afkomst, want dat zou een onredelijk verwijt inhouden, terwijl wij ons èn om het verschijnsel alleen èn om de uitkomst er alleen maar over mogen verheugen, dat dit blad nu eens niet uit Amsterdam komt. Niet provinciaal, zowel in de toon, die zeer zelfbewust is (daar zijn het “jongeren” voor), als in de kwaliteit van de bijdragen in het algemeen. Het zelfbewustzijn van Podium is niet zonder zelfkritiek en een gezonde afkeer van blab[la] en holle woorden. ‘Van de bijdragen lijkt me de poëzie in het algemeen zwak, en schaars is wat men tegenwoordig “creatief proza” noemt. Ik zeg maar liever verhaal, omdat ik daarbij aan vooroorlogse taartjes kan denken en niet aan surrogaat lekkers met aesthetische vitamines. Opmerkelijk goed in het algemeen zijn de critische beschouwingen en kanttekeningen van Anne Wadman en Fokke Sierksma.’ En verder: ‘De enige provinciale trek, die te onderkennen valt, verraadt zich misschien in het streven ook af en toe eens iets uit de Amsterdamse grote wereld voor Podium te verwerven. En zoals het meer gaat, daar is men dan niet gelukkig in. Vestdijk heeft diepzinniger en deskundiger artikelen geschreven dan deze paar bladzijden over “Historische contingentie” en een fragment uit “De Overnachting”, roman in brieven van Jeanne van Schaik-Willing en S. Vestdijk laat ons in volslagen onzekerheid of mevr. Van Schaik de schrijfster van haar brief serieus neemt of niet. Wij hopen het laatste.’Ga naar eindnoot10 Een kritischer geluid over Podium klonk een dag later, 30 november, in een ‘Letterkundige kroniek’ die in de Heerenveense Koerier verscheen. De schrijver ervan was de dichter en essayist Fedde Schurer, die met Anne Wadman deel uitmaakte van de redactie van het Friese tijdschrift De Tsjerne . In zijn kroniek vroeg Schurer zich onder de titel ‘De stijl der negatie’ af, welke waarde Podium in de Nederlandse literatuur vertegenwoordigde. Hij schreef: ‘Deze waarde ligt vooral in het essayistische, het beschouwende en polemische, in de gebieden waar literatuur en filosofie elkander raken.’ Schurer vervolgde: ‘Fokke Sierksma moet hier ongetwijfeld genoemd worden als de eerste onder zijns gelijken: diepborend en scherp denker, hard en brillant formuleerder, slagvaardig en gevaarlijk polemist, heeft hij dit tijdschrift met zijn naam gestempeld. Anne Wadman weet ook van dit Nederlandse podium met zijn vlijmende pijlen de roos te raken. En het feit, dat schrijvers als S. Vestdijk, Cola Debrot en Max Nord hier bij tijd en wijle hospiteren, draagt in niet geringe mate bij tot de belangwekkendheid van deze periodiek. | |
[pagina 228]
| |
‘In het overwegend essayistische karakter van Podium ligt zowel zijn kracht als zijn zwakheid. Kracht, omdat de schrijvers hier gelegenheid hebben ons te overtuigen van hun onmiskenbaar talent; zwakheid, omdat deze beschouwingen buiten hun stylistische en aesthetische betekenis weinig positiefs bevatten. Ik bekijk de zaak literair en spreek als zodanig mijn oprechte bewondering uit voor hun vermogen tot vormgeving. Ik weet intussen dat zij op deze bewondering zullen spuwen. Het komt er niet zoveel op aan, zo menen de Podium-mannen, hoe een dichter het zegt, maar wat hij te zeggen heeft, dat is belangrijk. En als ik dan beweer dat ze niet tevreden zijn met hun dichterschap en profeet willen zijn, dan snauwt men mij bij voorbaat toe: Profeten zijn er niet meer. Goed, maar ik besta het toch vol te houden dat er nog wel dominees zijn. ‘Dominees, die hun homiletiek bij Menno ter Braak hebben geleerd, en hun vormscheppend talent benutten ter stylering van de negatie. ‘Het is geen wonder, dat onder deze essayistische, filosofische en theologische dril het dichterschap veroordeeld is tot een schrale en kwijnende bloei. Hier worden geen nieuwe wegen gezocht, althans niet gewezen, maar de oude wegen worden met wrange wellust afgezet of opgeblazen door deze vakkundige dynamiteros. ‘Als het dan zo belangrijk is wat de dichter te zeggen heeft; waarin bestaat deze boodschap? Waar is het constructieve deel der scherpzinnige oratie? Dit proza schijnt strijdbaar, maar het mist het doel, dat alleen een strijd rechtvaardigt. Het sist en blaast naar links en rechts, maar doet het iets meer dan een vechtinstinct uitleven op het spoor van een verouderd en eenzijdig vitalisme? ‘Greshoff en Marsman, en zelfs Ter Braak en Du Perron, ze bewogen zich nog tegen de achtergrond der christelijke en humanistische idealen. Deze generatie is bezig deze laatste wand af te breken. Nog teert ze bij haar aesthetische vormgeving op de reserves van een vorig geslacht; maar wat, wanneer het tot haar begint door te dringen dat dit schrijven en profeteren zelf baarlijke nonsens is, omdat het zowel achtergrond als ideaal ontbeert? ‘Luister eens naar de dichters op dit Podium, en merk op hoe ze het schone leven aanranden en ontluisteren. Zeker, ze kennen het vak en de ritus der schoonheid nog, ze schrijven “een knap vers”. Maar in de vormen der aanbidding vervloeken, op de wijze der verering honen en op de melodie der liefde haten ze.’ Schurer schreef verder: ‘Laat hier geen misverstand bestaan: ik heb geen bezwaar tegen erotische vrijmoedigheid en onomwondenheid, maar ik verdraag dit gekanker op het koninklijke leven, deze vervloekte en in waarheid helse vreugdeloosheid niet. Een dichter heeft beter dingen te doen dan te | |
[pagina 229]
| |
wroeten in de modder van een problematiek, die hem niet aangaat. Neen, geen protesten; die gaan hem niet aan. Zijn taak is het te zingen en de dingen der wereld in schoonheid op te heffen. Niet voor niets zijn deze mannen zo gebeten op Bertus Aafjes, den onproblematischen dichter, die de vreugde en de heerlijkheid van het leven waagt te zingen. O, ze zullen nog wel enkele jaargangen op de vreugdereserves van hun voorgangers blijven teren, maar dan, als geloof en hoop en liefde grondig verwoest zijn, zullen ze in hun laatste godslastering smoren, en zwijgen.’ Schurer besloot zijn betoog: ‘Dit zou ik allemaal menen, wanneer ik de Podiumgarde zo ernstig nam als ze zelf doet. Maar waarachtig, dat kan ik niet. Daarvoor zijn het au fond veel te fidele kerels. Ze moesten alleen niet zo nijdig doen tegen het leven en niet zo geprikkeld tegen hun minder begaafde medeschepselen. Wanneer ze zich eens wijdden aan hun eigen goddelijk beroep, de dichtkunst, dan kwam het met de culturele en politieke zaken evengoed of even slecht in orde, en de dichter die toch slechts een broeder van den troubadoer is werd bewaard voor geestelijke zelfoverschatting. Daarom eindig ik met de Podiumdichters een lang en productief leven te wensen: in de grond der zaak ben ik overtuigd, dat ze met hun gevloek en gevuilbek niets anders bedoelen dan wat alle dichters hebben bedoeld te zeggen: | |
Een parodie op Paul RodenkoIn december - dus slechts één maand na het verschijnen van het eerste nummer: de redactie ging er kennelijk van uit dat de derde jaargang niet zes, maar tien nummers zou tellen - kwam de tweede aflevering van Podium uit. Dit nummer, gedateerd december 1946, bevatte een uitvoerig essay van Fokke Sierksma over het boek Grey eminence (1941) van Aldous Huxley en opnieuw een fragment uit de roman Bewolkt bestaan van Cola Debrot. In de polemische rubriek ‘Proppenschieter’ verscheen verder een parodie op het vers ‘De dichter’, dat Paul Rodenko in september 1946 in Criterium gepubliceerd had Aan deze parodie, die door Gerrit Borgers geschreven was, ging een korte inleiding vooraf onder de titel ‘De beslissende nuance’: ‘Naar aanleiding van enige recente publicaties over beinvloeding [beïnvloeding], plagiaat en epigonisme in de poëzie, menen wij met het onderstaande vers een bescheiden, maar wellicht welkome bijdrage te kunnen leveren voor de studie van dit interessante vraagstuk, speciaal in de | |
[pagina 230]
| |
Nieuwe Nederlandse Verskunst. Het betreft hier een ons toegezonden gedicht, dat na kritische analyse o.i. wel een zeer hoge graad van verwantschap met een ongeveer gelijktijdig in Criterium geopenbaard vers vertoont, waardoor er ernstige moeilijkheden bij de vaststelling van de objectieve kunstwaarde van deze dubbelster rijzen. Niet dat het ons toegezonden vers in klankenrijkdom en treffende woordkeus voor het laatstgenoemde onder doet, maar de gelijkenis is zo obsederend dat hier de datum van ontstaan het doorslaggevend criterium ter bepaling van de kunstwaarde moet zijn. Daar de juiste datering van beide verzen ons echter niet bekend is, moet deze uiterst belangrijke beslissing helaas aan latere, gelukkiger onderzoekers worden overgelaten.’Ga naar eindnoot12 Het slot van het vers van Rodenko en van de parodie luidt:
Ik was uw koorts.
De kotter van uw slaap
heeft een verborgen rif
Geramd:
Ik was uw lek.
Zo hebt gij mij herkend.
Zo ben ik in uw bloed geënt:
Uw koorts
Uw lek
Uw wonde
Ik
Uw
dichter.
Paul Rodenko.
Ik was uw griep.
't Gesnotter van een aap
heeft uw verzorgd make-up
Verknoeid:
Ik was uw vlek.
Zo hebt ge me bewerkt.
Zo ben ik op uw hoed geplant:
Uw griep
Uw vlek
Uw pook.
Ik
Uw
dienstwillige dienaar,
Michaël Rozwetso.Ga naar eindnoot13
Zoals in het eerste hoofdstuk vermeld werd, maakte Paul Rodenko, die later het vers ‘De dichter’ in zijn eerste bundel, Gedichten (1951), zou opnemen, sinds oktober 1946 deel uit van de redactie van Columbus . Fokke Sierksma, die de afgelopen jaren veel tijd aan Podium besteed had, vroeg zich in deze periode sterk af of hij in de literatuur verder zou gaan of zich vooral moest gaan bezighouden met zijn theologische studie. Nadat Gerrit Borgers en zijn vriendin Annie van Poelgeest tijdens de kerstdagen van 1946 bij Sjouk en Fokke Sierksma gelogeerd hadden, schreef de laatste aan Borgers een brief, die 1 januari 1947 gedateerd werd, maar die blijkens de inhoud eerder geschreven was. Na enkele opmerkingen te heb- | |
[pagina 231]
| |
ben gemaakt over de prettige dagen die ze samen hadden doorgebracht, merkte Sierksma op: ‘Een en ander heeft ten gevolge, dat ik ook met genoegen schrijf over dit blad Podium, dat langzaam - maar als ik me niet vergis: zeker - uit mijn gezicht gaat verdwijnen. Met genoegen, omdat het klaarblijkelijk niet alleen Podiumrelaties zijn, die onze verhouding bepalen. Podium kan derhalve rustig de weg van alle tijdschriften gaan. Dat wil niet zeggen, dat het voortbestaan me alszodanig koud zou laten. Natuurlijk had ik ook liever gezien, dat het zakelijk en mentaal gedijde. Het heeft nog steeds zijn nut. Maar ikzelf ben yoeng poe tsjoe, of hoe heet die bundel van Slauerhoff anders: van geen nut.’ En verder: ‘Natuurlijk blijf ik voor Podium werken. Anne en jou blijf ik trouw als de zwarte vrouw van het straatlied. Maar hoe ik die trouw in een essay of vers moet omzetten, is me een raadsel.’Ga naar eindnoot14 Op nieuwjaarsdag 1947 - de dag waarop de vorige brief gedateerd werd - schreef Sierksma overigens twee kwatrijnen, die hij dezelfde dag nog aan Borgers stuurde. Hierbij schreef hij hem: ‘Ik ben mij bewust, na mijn vorige brief en al de vaste plannen om er mee op te houden, een figuur als modder te slaan. Maar de oplossing zal wel zijn, dat een onderbewust schuldgevoel tegenover Podium en zijn redactie de katalysator van deze dingen is geweest!’ En in een naschrift verzekerde hij: ‘De “plannen” zijn door deze kwatrijnen niet veranderd!’Ga naar eindnoot15 | |
Het ‘podium building’Kort hierna, halverwege januari, slaagden Gerrit Borgers en Anne Wadman erin een onbewoonbaar verklaarde woning in de Amsterdamse Jordaan te huren. In dit vroegere winkelhuis - 1e Looiersdwarsstraat 21-huis -, dat gemeubileerd verhuurd werd, gingen Borgers en Annie van Poelgeest samen met Wadman en zijn drie jaar jongere zuster Martha wonen. Deze laatste volgde in die tijd een tekenopleiding aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs te Amsterdam. Over dit huis, dat al spoedig het ‘Podium Building’ genoemd werd en in de kring van jonge schrijvers een zekere vermaardheid kreeg, vertelde Gerrit Borgers in 1986: ‘Als je de voordeur opendeed, dan stond je meteen in de voorkamer, die heel hoog was. Het leek wel een expressionistisch toneelstuk, want je zag een klein trapje naar boven en daar was weer een kamer - dat was de kamer van Annie en mij - en een trapje naar beneden. Als je dat afliep, kwam je in een soort souterrain en daar was onze gemeenschappelijke eetkamer. Daar zaten we ook koffie te drinken en daar was een kachel. De enige deur in het hele huis was naar de wc. Verder waren er nergens | |
[pagina 232]
| |
deuren. Dus je kon, als je binnenkwam, én in de bovenkamer én in de benedenkamer kijken.’Ga naar eindnoot16 Verder was er een kleine binnenplaats. Anne Wadman vertelde in 1986: ‘Dat noemde de eigenaar “de patio”: een ruimte van anderhalf bij anderhalve meter, waar een beeld van een juffrouw stond, een soort Venus van Milo.’Ga naar eindnoot17 In het huis woonde Anne Wadman gelijkvloers, terwijl het souterrain voor zijn zus bestemd was. Gerrit Borgers vertelde: ‘Als er bezoek kwam, dan ging dat gewoon langs Anne's bed en dan klaagde hij: “Wat is het weer druk aan de rijweg.”’ Anne Wadman deelde op zijn beurt over Gerrit Borgers mee: ‘Typerend voor hem was de spreuk die een beetje de huisspreuk van het Looiersdwarshuis was: “Er gaat niets boven het Hoogste.” Ik denk dat dat Gerrits reactie was op zijn theosofische tijd. Dat was zijn bijdrage. Mijn bijdrage was: “Er wordt veel stil leed geleden.”’ Op 20 januari schreef Fokke Sierksma aan Anne Wadman: ‘Oan Gerrit haw ik ek al in Franciskaenske segen stjûrd mei it nije hûs, mar ik wol binammen oan dyn adres it pax huic domuiGa naar eindnoot18 meijaen; Friezen hawwe in bult lêst fen de mankelike sykte en den is pax noch net sa'n bot literaire winsk, woe'k hawwe. Yn elts gefal det er in soad wille en as it sa útkomt in cataract fen drank streame mei yn dit hûs. Neffens Gerrit syn berjuchten is de entourage op libben en poëzij oanlein dêrre. Allinne dy iepen-doar-polityk, dêr't it hûs ta twingt, scil dy en my wol net tafalle. Mar den skoust der mar in fers foar.’Ga naar eindnoot19 (‘Aan Gerrit heb ik ook al een franciscaanse zegen gestuurd met het nieuwe huis, maar ik wil in het bijzonder aan jouw adres het pax huic domui meegeven; Friezen hebben veel last van de ziekte der melancholie en dan is pax nog niet zo'n zwaar literaire wens volgens mij. In elk geval dat er veel plezier en als het zo uitkomt een cataract van drank mogen stromen in dit huis. Volgens de berichten van Gerrit is de entourage op leven en poëzie ingesteld daar. Alleen die open-deur-politiek, waar het huis toe dwingt, zal jou en mij wel niet meevallen. Maar dan schuif je er maar een vers voor.’) | |
‘Wij worden ziek van dit picturale gespeel’Intussen was in januari, dus opnieuw één maand na de vorige aflevering, het derde nummer van Podium verschenen. Dit nummer - gedateerd januari 1946, maar het jaartal was kennelijk een vergissing - opende met een uitgebreid essay van W.H. Nagel, getiteld ‘Critisch dubbelportret’. In deze beschouwing maakte Nagel naar aanleiding van het werk van Ferdinand Langen en Ab Visser een aantal kanttekeningen bij het moderne Neder- | |
[pagina 233]
| |
landse proza. Volgens hem schoot dit proza vaak tekort, omdat de schrijvers ervan zich te veel in beschrijvingskunst uitleefden. Nagel merkte op: ‘Het is merkwaardig, hoe de aesthetiek van het fin de siècle zich, zij het met moderner hulpmiddelen, in de kunst kan handhaven over twee oorlogen heen. Zo neemt, evenals 40 en 50 jaar geleden, de jeugdige romancier het palet, dat de veelheid van zijn woorden en beelden draagt, en schildert hij, schildert hij.’ Nagel vervolgde: ‘Als wij raffinement in lyrisme en het vinden van steeds oorspronkelijker beelden het beginsel van vertelkunst zouden achten, zouden de romanschrijvers van thans aanspraak maken op meesterschap. Maar zo is het niet. Integendeel, wij worden ziek van dit picturale gespeel, wij hebben er meer dan genoeg van de geluids- en de optische verbeelding van het wegrijden van een auto, regel na regel, te moeten volgen. Hoe de banden door de modder sliffen, het achterlicht als een rode komeet verdwijnt (ik kan het niet mooier) enz., enz.’ Hij constateerde dan ook: ‘Er is ten onzent een ontstellende wanverhouding in het scenische en het picturale van de roman, schildersvolk, dat wij zijn [...].’Ga naar eindnoot20 Nagel maakte ook een kanttekening over de erotiek. Hij schreef: ‘Ik geraak hier op een ander punt, waar mijns inziens veel der jongere letterkundigen te kort schieten: hun verhouding tot de kuisheid. ‘In het algemeen stellen wij gemakkelijk twee dingen vast: ten eerste, dat men meent dat er in de poëzie meer op door kan dan in het proza en ten tweede, dat men in Nederland neigingen vertoont om in dezen in uitersten te vervallen. ‘De helft van de onderwerpen, die de jongere dichtergeneraties bezig houden, betreffen [betreft], uiteraard, erotiek. Hetgeen van avontuur naar avontuur, van bed naar bed, ervaren is, wordt vlot in sonnetten beleden en zonder schaamte. Deze schaamteloosheid gaat hinderen, als men na het 50-ste vleugje amour ontdekt, dat vrouwen in deze poëzie veelal slechts existeren beneden de kin. ‘Het proza daarentegen vertoont groter terughoudendheid, dan enige decennia geleden. Men zou kunnen zeggen, dat de jonge romanciers kuis zijn. ‘Is het, dat de vrijwillige, en meestal conscientieuse [consciëntieuze], binding aan maat en rijm de dichters, naar hun mening, aanspraak gaf op groter, openhartiger losheid van gevoel en gedachte? ‘De prozaïsten missen het betrekkelijke voordeel van dichterlijke vrijheid (in de zin die ik bedoel) en blijven over het algemeen verdacht netjes. Zij tonen eerder een a-sexualiteit (in het werk dan) die hun jeugd bijzonder | |
[pagina 234]
| |
misstaat. Dit mede, doet de rijkdom hunner fantasie er een lijken zonder weelde; een droog technisch vermogen. ‘Zeker, zij zinspelen op “geruchtmakende zaken” en “schandalen”. Langen vertelt in een vrij leesbaar (zij het ± 2500 woorden te lang) verhaal in Het Woord van Mei-Juni j.l. over een episode in het leven van een toneelspeelster: “Daar werden feesten gevierd, en wat men daarvan hoorde, overtrof de orgieën uit de oudheid”. Dit is met het bekende gemak neergeschreven, maar de lezer, die daarvan nu juist wel eens wat meer zou willen horen, wordt teleurgesteld. ‘Het is geenszins mijn bedoeling, om bijvoorbeeld het verhaal van Lady Chatterley en haar minnaar als exempel aan te prijzen. Ten eerste maakte Lawrence zelf genoeg reclame voor zijn boek (Skirmish with jolly Roger) en verder bederft hij veel, door op zijn beurt van de weelde weer beslist ernst te willen maken, waarmee hij een Van der [de] Velde der liefdesgeschiedenissen gaat lijken. ‘Het subtiel balancement, om een beeld van ter Braak te variëren, tussen heilgymnastiek en apostolaat, in de erotiek van de romankunst nu, ligt ons niet. Wij worden schichtig als het plezierige ons als “zuiver” wordt aanbevolen. ‘Kuisheid is wat anders dan onrijpheid en steriliteit. Kuisheid heeft een spanning van het overeind blijven uit innerlijke noodzaak, of die van verworven, bevochten beheersing. Het a-sexuele in de roman is spanningloos, maakt van elk verhaal een neutraal vertelsel en ontmenselijkt de kunst evenzeer als de pornografie, het andere uiterste.’Ga naar eindnoot21 Uit dit essay blijkt verder dat Nagel de voorkeur gaf aan het werk van Ab Visser boven dat van Ferdinand Langen, wiens roman Hélène in het heelal (1946) door hem scherp op de korrel genomen werd. Hij vond dat het proza van Visser bij alle tekortkomingen ervan een grotere betrokkenheid van de auteur toonde dan de roman van Langen met zijn ‘lyrische, naturalistische en mythische woordenlucht’.Ga naar eindnoot22 In de polemische rubriek ‘Proppenschieter’ reageerde Fokke Sierksma vervolgens op een essay dat Willem Frederik Hermans in oktober 1946 in Criterium gepubliceerd had. Hierin had deze Bertus Aafjes verdedigd tegen Sierksma's verwijt in Podium (maart 1946), dat Aafjes in zijn poëtische fragment ‘In het atrium der Vestalinnen’ de historische waarheid verdraaid had weergegeven. Sierksma ging in zijn bijdrage in op de opmerkingen van Hermans, maar vond dat de kern van de kwestie toch ergens anders lag - met name in de grote bewondering die Aafjes' poëzie in brede kring genoot - en dat Hermans ook daarover had moeten schrijven. Sierksma merkte over Hermans op: ‘Hij zou er goed aan hebben gedaan te laten weten, of | |
[pagina 235]
| |
deze Aafjes-cultus ook voor hem een symptoom van literaire laag-conjunctuur is.’Ga naar eindnoot23 Over ‘In het atrium der Vestalinnen’ schreef hij verder: ‘Aafjes wil de minnaar uit zich weren en afscheid nemen van het lichaam, maar laat zijn dagen lustig open en dicht gaan naar de luim van het seizoen en zoekt onverstoord naar Eros. Hij weent, omdat hij de Muzen nooit meer zal zien en laat de Muze even later uit zichzelf buikspreken, zoals hij Venus vaarwel roept en Eros binnenhaalt. Hij haspelt kortom, zoals ik zwart op wit schreef, twee motieven à la Marsman en à la Holst dooreen. Het zij verre den dichter hier op “logische” tegenspraak te willen betrappen. Men moet alleen constateren, dat hij nu niet bepaald helder is in zijn bedoelingen en dat deze troebelheid geen meesterwerk maakt. Al zijn charmes verhinderen niet, dat hij onverbeterlijk wazig is en daarom vlucht in algemeenheden en grote woorden. En algemeenheden en grote woorden zijn de kenmerken van den journalist. Naast hem staat Marsman, hard, concreet, een kerel, die voelde, dacht en dichtte. Daarom ging het en daarover zwijgt Hermans, die om de keus tussen schoonschrijver en dichter te vermijden, mij verwijt dat ik onvoorwaardelijk in de historie geloof. Dat is niet geheel juist. Tot mijn spijt kan ik mijn relatie tot wetenschap en historie niet zo kort en simplistisch formuleren als hij. Wel weet ik, dat de geschiedenis een nuttig middel is om zich poëtische journalisten en hun tros, die van een mug een olifant maken, van het lijf te houden[.] Wij hebben geen behoefte meer aan algemeenheden en grote woorden, ook niet als deze grote woorden mooie woorden zijn. De Nederlandse letterkunde heeft niet taart en crême nodig, maar kinine. Omdat we anders gaan voméren, zo we daar niet reeds mee bezig zijn.’Ga naar eindnoot24 Willem Frederik Hermans merkte in 1987 over dit meningsverschil tussen Sierksma en hemzelf op: ‘Sierksma viel Aafjes aan en dat vond ik zo' n erg schoolmeesterachtige, Ter Braakiaanse aanval dat ik daar tegen in geschreven heb.’ En verder: ‘In de houding van Podium tegenover Aafjes vind je het steile calvinisme terug. Dat Aafjes naar Rome was gegaan, dat was verschrikkelijk. Dat was Satan, dat kon helemaal niet. Ik voelde dat dit er bij Podium achter zat. Aafjes ging met een gitaar op weg naar Rome, allemaal flauwekul! En dan was Aafjes ook nog seminarist geweest! Zeer verdacht voor die lui van Podium.’Ga naar eindnoot25 Het derde nummer bevatte verder een reeks gedichten van Max Nord, een fragment uit Sierksma's kort daarvoor voltooide roman Grensconflict - de nieuwe titel voor het boek Close up - en het essay ‘Het troosteloos gelijk’ van Anne Wadman. Hierin beschreef deze met veel sarcasme hoe allerlei idealistische verwachtingen uit de bezettingstijd in het naoorlogse Nederland gefrustreerd werden. | |
[pagina 236]
| |
Dat dit nummer niet bij iedereen in goede aarde viel, kan worden opgemaakt uit een ongedateerde briefkaart die een lezer uit Almen (Gelderland) tot de ‘Heeren Uitgevers en Critici’ van Podium richtte. De briefkaart bevatte een kort gedicht, getiteld ‘Podium no 3...’:
Als critiek alleen maar kraken
kan... ook allerschoonste zaken
dan is critiek stellig ziek
of haar santé is... critiek:
cri zij van critiek 't begin
en - als 't wezen moet - de zin
maar als 't schreeuwen wordt... eruit
met critiek, dit wangeluid!
Dat dit gedicht vooral ontstaan was uit verontwaardiging over opmerkingen van W.H. Nagel over de romanschrijver Aart van der Leeuw - zoals ‘de roze bril, waarmee een schrijver als Aart van der Leeuw zich zijn faam verwierf, omdat de mensen de wereld nu eenmaal graag zien als frambozenpudding’Ga naar eindnoot26 - en van Fokke Sierksma over Bertus Aafjes, blijkt uit een tekst op dezelfde briefkaart: ‘Aart v/d. Leeuw en Aafjes †! foei.’Ga naar eindnoot27 | |
Twee fusievoorstellen tegelijkertijd!Op donderdag 30 januari, kort nadat het derde nummer uitgekomen was, schreef Fokke Sierksma een briefkaart aan Gerrit Borgers en Anne Wadman, die door hem (het was in de ijzig koude winter van 1946 op '47) als ‘Broeders in de kou’ werden toegesproken. In zijn briefkaart verwees Sierksma naar een redactievergadering van Podium , die op de daaropvolgende zaterdag in Amsterdam gehouden zou worden. Sierksma schreef: ‘Veel zin heb ik niet om met dit weer te reizen. Maar het wordt anders te lang uitgesteld. Bovendien kreeg ik een brief van Columbus, waarover behoorlijk gepraat moet worden. Het is een fusievoorstel en zal meteen aanleiding zijn om onze partij-politiek überhaupt los of vast te stellen.’Ga naar eindnoot28 De ‘brief van Columbus’ die Sierksma ontvangen had, was geschreven door de redactiesecretaris van dit tijdschrift, Hans van Straten. Een nieuw fusievoorstel van de redactie van Columbus! En dat nadat de vroegere gesprekken over een mogelijke fusie tussen de Podium- en de Columbus-groep - eerst in de zomer van 1945 en later nogmaals in augustus 1946 - op niets waren uitgelopen. Maar de kansen op samenwerking leken duidelijk verbeterd, doordat Columbus met ingang van de tweede jaargang | |
[pagina 237]
| |
onder een vernieuwde redactie - bestaande uit Jan Praas, Paul Rodenko, Hans van Straten en Jan Vermeulen - een andere, meer programmatische koers had ingeslagen: een koers die sterk overeenkwam met die van Podium . Daarbij kwam dat de Podium-redactie nog steeds ontevreden was over uitgeverij Van Gorcum. Ze vond dat de geringe hoeveelheid abonnees - tussen de twee- en driehonderd - vooral te wijten was aan de manier waarop Podium gepresenteerd werd: omslag, papiersoort en lettertype waren volgens de redactie niet aantrekkelijk genoeg. Bovendien zag het er in die tijd naar uit dat Van Gorcum de derde jaargang van Podium niet uit tien nummers zou laten bestaan, zoals de redactie gehoopt had, maar slechts uit zes: evenveel dus als in de vorige jaargang. In een ongedateerde brief die Fokke Sierksma wellicht in januari 1947 aan Gerrit Borgers stuurde, schreef hij: ‘Op 10 nummers behoef je niet te rekenen, zou 'k zeggen.’Ga naar eindnoot29 Mede hierdoor zal de neiging van Sierksma om het fusievoorstel van Columbus serieus aan de orde te stellen, zijn versterkt. De vergadering van de Podium-redactie op zaterdag 1 februari te Amsterdam ging overigens niet door: via een telegram liet Sierksma weten dat hij zich ziek voelde en daarom niet kon komen. Wel schreef hij die zaterdag een brief aan Gerrit Borgers, waarin hij meedeelde van plan te zijn de daaropvolgende zaterdag, 8 februari, naar de hoofdstad te komen. Over hun beider mederedacteur Peter Verhoeff schreef Sierksma in deze brief: ‘Peter, die met mij absoluut, maar dan ook absoluut gebroken had, was zo inconsequent om mij dezer dagen maar weer eens een brief te sturen, waarin hij er zich over verwondert dat hij geen bericht over een redactie-vergadering ontvangen heeft en mij - dit onder ons - een vervloekt weerbarstige persoonlijkheid noemt, wat ik maar als compliment zal incasseren. Hebben jullie hem vergeten of is het opzet geweest om geen “bebloede koppen” te krijgen!? Overigens had hij toch niet kunnen komen, schrijft hij verder, want hij heeft last van oorontsteking, 'k Heb met hem te doen, zij het niet in de eerste plaats vanwege die oorontsteking.’Ga naar eindnoot30 Intussen deed zich - voordat de vergadering op 8 februari gehouden zou worden - nog een nieuwe ontwikkeling voor. In de eerste week van februari ontving Sierksma een brief van Kees Lekkerkerker, die - zoals in het tweede hoofdstuk vermeld werd - niet alleen redactiesecretaris van Proloog was, maar ook literair adviseur bij de Amsterdamse uitgeverij Contact. In zijn - vertrouwelijke! - brief opperde Lekkerkerker de mogelijkheid van een fusie tussen Proloog en Podium, waarbij uitgeverij Contact betrokken zou worden. Lekkerkerker deelde hierover in 1986 mee: ‘Als adviseur van Contact had ik in de eerste plaats het belang van de uitgeverij op het oog, die gebaat was met een sterk tijdschrift. Ze konden dan voor hun fonds de beste schrij- | |
[pagina 238]
| |
vers binnenhalen. In de tweede plaats zag ik in fusie de enige oplossing om een einde te maken aan die ongewenste versnippering van krachten: drie tijdschriften wilden immers nagenoeg hetzelfde, en alle drie waren ze om zo te zeggen noodlijdend.’Ga naar eindnoot31 Lekkerkerker bedoelde met deze ‘drie tijdschriften’ Proloog, Podium en Columbus. Lekkerkerker had overigens zijn brief aan Sierksma geschreven, zonder dat een van de andere Proloog-redacteuren van zijn initiatief op de hoogte was! Op de achtergrond hiervan speelde het meningsverschil dat in oktober 1946 ontstaan was tussen Lekkerkerker en zijn mederedacteuren Max Schuchart, H.J. Scheepmaker en Bert Voeten over de door Schuchart geschreven inleiding voor de tweede jaargang. Tegen deze inleiding, getiteld ‘Nieuw beleid’, had Lekkerkerker grote bezwaren gehad. Bovendien was hij boos geworden over twee gedichten van Schuchart die deze in Proloog wilde plaatsen en die volgens Lekkerkerker nauwelijks meer waren dan Marsman-pastiches. Weliswaar was de inleiding hierna gedeeltelijk herschreven, waarbij aan Lekkerkerkers bezwaren tegemoet gekomen was, maar Schucharts verzen waren wel in het december-nummer van Proloog gepubliceerd. De ergernis hierover heeft ongetwijfeld een rol gespeeld bij Lekkerkerkers besluit om - buiten de andere redacteuren om - contact met Sierksma op te nemen. Overigens merkte Lekkerkerker in 1986 op: ‘Het is moeilijk aan te nemen dat ik mijn fusievoorstel geheel buiten medeweten en zonder de goedkeuring van De Neve zou hebben gedaan. In een vroeger stadium zal er zeker over gesproken zijn.’Ga naar eindnoot32 Gilles Pieter de Neve was - zoals de lezer zich zal herinneren - een van de directeuren van Contact. Ondanks de kou ging de vergadering van de Podium-redactie op zaterdag 8 februari in het ‘Podium Building’ te Amsterdam door. Tijdens deze vergadering besloten Fokke Sierksma, Gerrit Borgers en Anne Wadman - Peter Verhoeff was niet uitgenodigd -, om met de Columbus-groep onderhandelingen over een fusie te beginnen. Ook werd afgesproken, dat Sierksma aan Lekkerkerker een brief zou sturen met het verzoek zijn voorstel verder toe te lichten. Sierksma, die van plan was geweest de Columbus-redacteur Jan Vermeulen in hetzelfde weekend in Den Haag op te zoeken, moest hiervan afzien, omdat Vermeulen in die tijd in Parijs op vakantie was. Enkele dagen later, op 12 februari, schreef Gerrit Borgers aan Hans van Straten, die hij tot dan toe nog nooit ontmoet had, een brief, waarin hij nader op het fusievoorstel van Columbus inging. Van Straten dacht in die tijd kennelijk dat Borgers en Wadman liever geen fusie hadden; hij zal op die gedachte gekomen zijn doordat Peter van den Burch (Peter Verhoeff) enkele maanden eerder aan de Columbus-redacteur Jan Vermeulen geschre- | |
[pagina 239]
| |
ven had dat Wadman en Borgers nog minder voor een fusie voelden dan Sierksma en hijzelf. Borgers, die in deze brief meedeelde dat hij de eerste jaargang van Columbus nog niet onder ogen had gekregen, schreef: ‘Tenslotte het belangrijkste: het fusievoorstel. Om te beginnen moet ik zeggen dat noch Wadman, noch ik “er niet erg aan willen” en ook hebben we geen verkeerde voorstelling van Columbus, aangezien we er helemaal geen hadden tot het laatste nummer. In principe voelt de hele redactie (behalve V.d. Burch, die afwezig was) dan ook wèl voor fusie. Hierover kan echter beter gepraat dan geschreven worden. Het enige dat ons er van weerhoudt direct een afspraak te maken is een ander fusievoorstel, dat voor ons in de eerste plaats moet worden uitgezocht en waarover we noodgedwongen nog niet openlijk met U kunnen praten. Toch lijkt het me wel gewenst dat we elkaar eens spreken, ook al valt er niet direct een beslissing te nemen (het beste moment om te fuseren is o.i. toch September pas), want ook al zou de eerste fusie doorgaan blijven we in principe ook voor die met Columbus voelen. Alleen kunnen we voorlopig moeilijk een afspraak maken hoe de redactie er dan uit moet komen te zien.’Ga naar eindnoot33 Drie dagen later, op 15 februari, schreef Fokke Sierksma aan Gerrit Borgers over een brief die hij aan D.H. Landwehr van uitgeverij Van Gorcum gestuurd had. Sierksma: ‘Verder heb ik Landwehr geschreven, dat wij wel eens wilden weten, hoe zij over het voortbestaan van Podium dachten, dat wij er slecht over dachten enz. allemaal in nette woorden natuurlijk. Benieuwd wat ze zeggen.’Ga naar eindnoot34 Dezelfde dag schreef Sierksma aan de Columbus-redacteur Jan Vermeulen: ‘Op onze redactievergadering is Columbus’ voorstel tot fusie besproken. Van den Burch was niet aanwezig, maar de rest was er wel voor te vinden. We zitten alleen met een ander fusievoorstel, waarvan we de Urheber nog niet bekend mogen maken. Ik zal hem vanmiddag een brief schrijven en zodra het antwoord er is, krijgen jullie bericht. Het is onze bedoeling om zo mogelijk een groep uit een ander blad er ook bij te betrekken. Mocht dat lukken dan ben ik er vrijwel zeker van, dat jullie ook deze groep graag als mede-onderhandelaar zullen verwelkomen. Gelukt het niet, dan vinden jullie ons principiëel [principieel] altijd bereid. D.w.z. Mulder en Wadman. Ik schei er maar mee uit. 'k Geloof, dat dat beter voor mij is.’ Sierksma vervolgde: ‘Er zijn bij een fusie natuurlijk verschillende kwesties uit te knobelen. O.a. de uitgever en de naam. Voorop sta, dat die dingen nooit en te nimmer een struikelblok mogen zijn. Onze uitgever laten wij graag schieten. Dat Podium niet meer abonnementen heeft, is - zo voelen wij het allemaal - zijn schuld voornamelijk. Wat de naam betreft, daarover moet maar eens gepraat worden. Het spijt me, dat ik je niet kon treffen in | |
[pagina 240]
| |
Den Haag. Wadman en Mulder zullen nu de mondelinge besprekingen met jullie opnemen, d.w.z. Mulder, want Wadman heeft de meestal sympathieke, maar soms lastige eigenschap van zwijgzaamheid. Ik hoor wel van de besprekingen. Mulder en Wadman staan maagdelijk tegenover de naam- en uitgeverskwesties, want wij hebben daar niet over gepraat of geschreven.’Ga naar eindnoot35 | |
Sierksma blijft toch redacteurDe naam van de ‘Urheber’ van een verbintenis tussen Podium en Proloog zou overigens niet lang geheim blijven! Op 16 februari schreef Hans van Straten aan Gerrit Borgers een brief waarin onder meer het fusievoorstel Columbus -Podium in de afgelopen zomer dat op niets was uitgelopen, ter sprake kwam. Hij schreef verder: ‘Wel hoorden wij dat Proloog avances in jullie richting maakte, een zekere meneer Lekkerkerker, redacteur van Proloog, bazuinde nl. al maanden geleden rond dat zijn blad met Podium zou samengaan. Toen Jan naar een en ander bij Sierksma informeerde kreeg hij ten antwoord dat het idee van een fusie Podium-Proloog “eenvoudig belachelijk” was. Begrijpt U mij goed, Podium is natuurlijk vrij om te doen wat het wil, ik verwonder mij alleen over de gretigheid waarmee jullie op een aanbod van een salontijdschrift als Proloog ingaan, en ondertussen de onderhandelingen met Columbus laten voor wat ze zijn. Overigens lijkt het idee van een drievoudige fusie Proloog-Podium-Columbus mij helemaal niet zo gek, alleen, wat voor voorwaarden stellen die Contact-mensen?’ De opmerking dat ‘al maanden geleden’ over een fusie tussen Podium en Proloog gesproken werd, had misschien te maken met de poging die A. Marja in de zomer van 1946 had ondernomen om tot een fusie van beide bladen te komen. Van Straten schreef verder over zijn mederedacteur Paul Rodenko, die in die tijd in Parijs woonde: ‘[...] hij sympathiseert in vele opzichten met Podium, ik geloof echter niet dat hij de “existentiële hartstocht” van Bert Voeten en H.J. Scheepmaker erg hoog aanslaat. Het lijkt mij echter beter al deze pourparlers en quiproquo's te bewaren tot onze kennismaking, dat maakt de zaak een beetje spannender.’Ga naar eindnoot36 Op 18 februari antwoordde Borgers hierop dat het inderdaad beter was het fusievoorstel verder mondeling te bespreken: ‘[...] anders hebben we een aparte bijeenkomst nodig om misverstanden op te ruimen, zoals b.v. jullie idee dat we met Proloog in zee zouden willen - nog altijd is dit “eenvoudig belachelijk” en voelen we bijster weinig voor deze zeveraars met hun “nieuw beleid”.’Ga naar eindnoot37 Ook Sierksma bleek weinig enthousiast over Proloog, waarvan hij overi- | |
[pagina 241]
| |
gens alleen het Slauerhoff-nummer onder ogen had gekregen. Op 24 februari schreef hij aan Borgers: ‘Afgezien van het feit, dat dit tijdschrift nu eens het maandblad van dé jonge generatie is (wij zijn de lullen-rozewater...), wordt het verleid door Lampo (doet me aan hazen denken), Lekkerkerker (doet me nergens aan denken), Scheepmaker (herinnert vagelijk aan moderne poëzij), Schuchart (sprekend iedereen; hele goeie van Hans van Straten) en Voeten (the girl with the dreamy eyes [...]). Kén jij die lui? Ik niet.’ Sierksma schreef verder: ‘Ik stap er liever uit. Natuurlijk zijn er vele dingen, die mij blijven trekken in het literaire carnaval. Voor mezélf was opstappen beter. Jij zet mij met je “dus Peter Podiumredactuer [Podiumredacteur] in de gefuseerde redactie” klem. Mijn eerste reactie was; [:] dan geen fusie en Podium een eerzame dood. Mijn twede [tweede]: Anne, Gerrit, Rodenko, Van Straten en ik de nieuwe redactie, here we go!! [...] Proppen zal ik ook in het vervolg wel kunnen schrijven. Wil jij perse redactie-secretaris met stem worden, mij best.’ Over een fusie met Columbus merkte Sierksma op: ‘Ik voel [...] er wel voor met Van Straten en Rodenko. De eerste is een mooie gek en heeft fighting spirit. De laatste heeft veel in zijn mars, laat dat iets te veel en te overbodig blijken, maar is verduiveld scherpzinnig. Benieuwd wat voor kerel het is. En misschien is het het begin van een concentratie die zeer gezond kan zijn.’ Ook de positie van de Podium-redacteur Peter van den Burch kwam in deze brief ter sprake. Sierksma schreef over hem: ‘Het lijkt me [...] het beste, dat jullie hem schrijven, hoe de zaken staan en hem vragen, of hij er zich mee kan verenigen (hij is de enige geweest, die een jaar geleden een fusie met Columbus in de minderwaardige vorm nog niet zo gek vond), tevens hem meedelende, dat hij zal begrijpen, gezien zijn redactorale activiteit en kwaliteiten, dat Peter van den Burch niet bij de gefuseerde redactie zal zijn. Ongetwijfeld zal hij het begrijpen en vergis ik mij niet, zelfs niet een redacteursplaats ambiëren. Zijn houding tegen mij is ietwat lullig. Misschien had hij gehoopt, dat ik hem ondanks het verbod toch een brief geschreven had. Enfin. Het enige, wat ik ervan kan zeggen is, dat zelfs een opgedrongen ruzie vervelend en overbodig is. Jullie houden hem wel als vaste medewerker en Gerrits goedertieren ogen houden hem wel in de gaten.’ Sierksma vervolgde: ‘Van Straten en Vermeulen had ik al geschreven, dat ik na deze jaargang niet weer in een redactie wilde zitten. Een dezer dagen zal ik ze vertellen, dat Podium gesloten optrekt en dat het mij een genoegen zal zijn etcetera. ‘[...] Hoe dan ook: de zaak staat voor mij nu zo: alle drie er in of alle drie er niet in. Dus: alle drie erin, voorlopig voor een jaar.’Ga naar eindnoot38 | |
[pagina 242]
| |
Intussen had Gerrit Borgers in het koude en vochtige ‘Podium Building’ een zware verkoudheid opgelopen, waarna hij bij de ouders van Annie van Poelgeest in Hilversum was gaan logeren. De geplande vergadering met de redactie van Columbus over een eventuele fusie zou daarom moeten worden uitgesteld. Vanuit Hilversum stuurde Borgers een ongedateerde brief aan Anne Wadman, waarin hij opmerkte: ‘Ik heb Fokke [...] geschreven dat de fusiebespreking waarschijnlijk pas op Zaterdag 8 Maart zal plaats vinden en dat we zijn voorstel voor de nieuwe redactie overnemen. Over de naam van het “nieuwe tijdschrift” heb ik voorgesteld: Podium - we hebben, essayistisch, waarachtig meer betekent [betekend] dan Columbus over de hele linie. En voor een nieuwe naam voel ik niets: dan komt er alweer een nieuw tijdschrift al sterven er ook twee af.’Ga naar eindnoot39 Kort daarvoor had Jaap Mulder (Gerrit Borgers) een ‘prop’ geschreven, die in het vierde nummer van Podium afgeschoten zou worden en waarin hij op spottende toon gewezen had op de treffende overeenkomst tussen enkele recente uitspraken in Columbus en Proloog en opvattingen die een jaar eerder in Podium verkondigd waren. Op 27 februari stuurde Fokke Sierksma de drukproeven van deze ‘prop’ aan Hans van Straten toe. Daarbij schreef hij dat de door Mulder gesignaleerde overeenkomst voor een klein deel verldaard zou kunnen worden, doordat zowel Columbus als Podium door het vroegere tijdschrift Forum beïnvloed waren, maar verder wilde hij niet gaan. Over Mulders ‘prop’ merkte Sierksma op: ‘Ik hoef er niets aan toe te voegen. Waarschijnlijk ben je het roerend met Mulder (en mij) eens. Dat wij gemeenschappelijk stoelen op Forum verklaart hier alleen het kleinste stuk van de overeenkomst. Jij kent Forum goed genoeg om te weten, dat onze doelstelling, door jullie overgenomen, 1o verder gaat dan Forum 2o Forum-fremde elementen heeft; laat ik het zo uitdrukken: ik heb de synthese gewild maar niet op de lullige manier van Criterium. [...] De ziel bijv. trap ik er niet uit. Forum wel. Religie idem idem. (Van den Burch is orthodox!).’ En verder: ‘Het spreekt wel vanzelf, dat de toezending van de prop en deze brief niet de bedoeling hebben om ons contact te verzwakken, maar om het te versterken. Ik hoop gauw gelegenheid te hebben de zaken met jullie te bepraten.’Ga naar eindnoot40 Een slimme zet van Sierksma, want het is duidelijk dat de ‘prop’ en de brief misschien niet het contact tussen Van Straten en hemzelf, maar wel de onderhandelingspositie van de Columbus-redactie - vooral over de vraag welke naam het nieuwe tijdschrift zou krijgen - danig zouden verzwakken. Sierksma zal daarbij met genoegen ook (de in die tijd vooral afwezige) Van den Burch hebben laten opdraven ter ondersteuning van zijn betoog! | |
[pagina 243]
| |
Een geheime briefDe volgende dag, vrijdag 28 februari, schreef Sierksma aan Gerrit Borgers een brief, die volgens romantische traditie voorzien was van het opschrift in rode letters ‘strikt geheim’. Hierin deelde hij mee: ‘Krijg ik me daar een brief van Lekkerkerker, die me even buiten adem heeft gebracht. Hij stelt niets meer of minder voor dan een paleisrevolutie in Proloog, de uitgave van een nieuw blad bij Contact onder de naam podium, dat zal worden geredigeerd door drie redacteuren van het huidige Podium en twee anderen, in overleg te benoemen. De tegenwoordige redactie is volgens de heer Lekkerkerker “niets”, een constatering, waarvan het jou na mijn vorige brief niet zal verwonderen, dat ik haar niet tegenspreek. Lampo is een naam, Schuchart ten enemale onbetekenend en incompetent, hij zelf een vergissing, dit alles volgens gemelde brief. ‘Hoe dan ook, na een dergelijk voorstel kun je niet doen of je neus bloedt. Ik zal hem antwoorden, dat ik zeer binnekort [binnenkort] in A8dam [A'dam] kom en wil hem meteen maar zeggen, dat wij er alles voor voelen, mits het een fusie van drie kan worden onder de naam podium. Mijn God, wat heb jij me chauvinistisch gemaakt met je Podium-gezemel! ‘Als het even kan, moeten we er een klaverblad-van-drie van zien te maken. Ik weet niet of de pap bij Proloog zo warm zal worden gegeten als zij hier wordt opgediend, maar het openlijk eigen incompetentie erkennen en daarbij zonder blikken of blozen het woord paleisrevolutie laten vallen - dat is toch geen voorzichtige diplomatie meer. En anders ben ik te naïef voor deze wereld.’ Sierksma schreef verder: ‘Wanneer wij er aan mee kunnen werken, dat Nederland van drie literaire periodieken kan worden verlost en dat het voortreffelijke blad Podium (zonder hoofdletters) in vele gezinnen komt - dan mogen wij dat niet naleten [nalaten]. Ik stel dus voor: fusie van Columbus, Proloog en Podium onder de naam Podium met Anne, jij en ik, Rodenko, een Proloogman (eventueel zeven, dan kunnen er nog een Columbusman en Debrot bij).’ Sierksma zorgde er dus voor dat de Podium-groep steeds de meerderheid in de redactie zou krijgen: drie van de vijf of anders vier van de zeven redacteuren! Hij mocht immers aannemen dat Debrot het meest voor het Podium-standpunt zou voelen. Sierksma drukte Borgers verder geheimhouding op het hart: ‘Vergeet niet, dat van deze brief alleen Lekkerkerker en ik weten, en dat de overige heren van Proloog onbewust van deze atoomsplitsing rustig ruziën over... vrouwen.’Ga naar eindnoot41 Ook de eerste elf woorden van deze alinea waren met rode letters getypt! Intussen was inderdaad afgesproken dat op zaterdag 8 maart een fusie- | |
[pagina 244]
| |
bespreking met enkele redacteuren van Columbus zou plaatsvinden. Enkele dagen daarvoor, op 5 maart, schreef Anne Wadman, die korte tijd in Friesland had doorgebracht en zojuist in Amsterdam was teruggekeerd, aan Gerrit Borgers in Hilversum: ‘Thuis laghier [lag hier] een briefkaart van Fokke, aan jou, waar in staat dat hij Vrijdagavond om 6.26 komt en godstamebij tot Dinsdag of Woensdag wil blijven, en offie hier kan slapen, al die tijd. Staat niet bij of we weer een veelacter te aanschouwen krijgen, maar dat zal wel.’Ga naar eindnoot42 Dezelfde dag, 5 maart, schreef Fokke Sierksma aan Hans van Straten: ‘Het surrealistische heb ik niet (Het spijt me min of meer dat ik genoodzaakt ben “ik” en “Podium” te identificeren, maar dat was meestal zo). Door Mulder is dit element er in gekomen. Hij dweept met dit genre. Ik verzet me ertegen, omdat ik het erg appreciëer [apprecieer], maar wat overbodig vind momenteel.’ Sierksma schreef verder naar aanleiding van de geruchten over een fusie tussen Proloog en Podium : ‘Jij kunt niet zeker weten, dat wij iets met Proloog te maken hebben gehad. Jullie kletsen te veel in Holland. Zaterdag zul je alle kaarten open krijgen. Ik moet nog één gesprek hebben. Maar met Proloog hadden wij niets te schaffen.’Ga naar eindnoot43 Bij de vergadering op zaterdag 8 maart zou ook Van Straten aanwezig zijn. Het gesprek waarop Sierksma doelde, was wellicht het gesprek dat hij - zoals hij intussen aan Kees Lekkerkerker had voorgesteld - op dezelfde dag met hem zou hebben. | |
Zaterdag 8 maartHet gesprek tussen Sierksma en Lekkerkerker vond inderdaad op 8 maart in Amsterdam plaats. De laatste deelde in 1986 mee: ‘Sierksma en ik zouden elkaar in Américain ontmoeten. Daar hebben we de fusieplannen nader besproken. Op de vergadering zou ik wat later in de middag verschijnen.’Ga naar eindnoot44 Bij de bijeenkomst die op die zaterdagmiddag in het ‘Podium Building’ gehouden werd, waren behalve Gerrit Borgers en Anne Wadman ook Fokke Sierksma, Kees Lekkerkerker en de Columbus-redacteuren Hans van Straten en Jan Vermeulen aanwezig. De beide laatsten waren die dag uit Leiden gekomen. Van Straten schreef in 1986: ‘Op zaterdag 8 maart 1947 zijn Jan Vermeulen en ik naar Amsterdam getogen voor een gesprek met de Podium-redactie. Hoewel het voorjaar naderde, duurde de winter met onverminderde hevigheid voort. Over de bevroren sneeuwbergen strompelden Jan en ik naar een adres in de Jordaan, 1e Looiersdwarsstraat 21 hs, een bouwval die door Borgers “het Podium Building” werd geheten. Wij troffen daar Gerrit en Anne Wadman, twee gevorderde Neerlandici, die | |
[pagina 245]
| |
het pand bewoonden samen met Gerrits verloofde Annie en Annes zusje Martha.’ Van Straten schreef verder: ‘Het interieur bestond uit een voorkamertje op straatniveau met daarachter een souterrain en daar weer boven een soort opkamer. De tussenwanden waren in de hongerwinter opgestookt, het was nu één doorlopende ruimte. Na enige tijd arriveerde ook Fokke Sierksma in een dikke witte coltrui. Hij was de meest sportieve van ons allemaal, hij zag er uit of hij op de schaats uit Groningen was komen aanzetten.’ En verder: ‘Na een uur of zo verscheen Lekkerkerker, die de fusie met Proloog kwam aanbieden. Daar keken wij nauwelijks van op, want het was al een week of wat eerder uitgelekt dat hij met deze plannen rondliep. Hij zou er met iemand (Max de Jong? Ik weet het niet meer) over hebben gepraat en ik had het weer aan Podium geschreven. Doordat wij er geen geheim van maakten dat wij al op de hoogte waren, kreeg het gesprek een wat gedwongen verloop. Iets concreets werd er niet afgesproken. Achteraf bezien is het een wonder dat uit dit aanvankelijk zo stroeve, weinig of niets belovende contact toch het nieuwe Podium is voortgekomen.’Ga naar eindnoot45 Jan Vermeulen vertelde in 1984: ‘Fokke Sierksma was een enorme drammer, die hield niet op, een soort terriër. Anne Wadman was een zachtaardige jongen, die niet veel zei en van die andere jongens herinner ik me niet zoveel.’ Ook al kwam het die middag niet tot concrete besluiten - er was immers nog zoveel onzeker -, voorlopige afspraken werden er wel gemaakt. Proloog, Columbus en Podium zouden fuseren tot een nieuw blad, dat bij uitgeverij Contact zou verschijnen, nadat de drie bij deze bladen betrokken uitgevers zakelijk tot overeenstemming zouden zijn gekomen. Deze drie uitgevers waren: Contact (Proloog), Stols (Columbus) en Van Gorcum (Podium). Over de naam van het nieuwe tijdschrift werd nog niets beslist. Verder werd afgesproken dat - als er niets tussen zou komen - de nieuwe redactie zou bestaan uit de Podium-redacteuren Jaap Mulder (Gerrit Borgers), Fokke Sierksma en Anne Wadman en de Columbus-redacteuren Paul Rodenko en Hans van Straten, terwijl Fokke Sierksma aan Cola Debrot zou vragen eveneens tot de redactie toe te treden. De Proloog-redacteur Kees Lekkerkerker zou voorlopig - hij was van plan in het voorjaar naar Zuid-Afrika te vertrekken - redactiesecretaris zonder stem worden. Dat ook de Proloog-medewerker Eldert Willems in aanmerking zou kunnen komen voor een plaats in de redactie, kan worden opgemaakt uit een velletje met aantekeningen van Lekkerkerker, dat bewaard gebleven is. Hierop staat: ‘Indien Debrot niet wil, dan Willems. Indien Willems niet wil, dan Van Straten schrappen.’ Op hetzelfde velletje staat geschreven: ‘Aange- | |
[pagina 246]
| |
zien van alle 3 bladen het Februari-nummer gezet is, zouden wij het nieuwe blad met het Maart-nummer kunnen beginnen.’Ga naar eindnoot46 Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat het aanvankelijk de bedoeling was de fusie al in maart 1947 te doen plaatsvinden: in feite zou het eerste nummer van het nieuwe tijdschrift pas in oktober van dat jaar verschijnen. Over het verdere verloop van die zaterdag vertelde Hans van Straten in 1986: ‘'s Avonds - Lekkerkerker was intussen vertrokken - gingen wij met z'n zevenen (de vier bewoners van het Podiumbuilding, Fokke, Jan en ik) naar de Paradiso Bar in de Leidse Kruisstraat, waar op dat moment het bedienend personeel al uitbundig dronken was. De portier zong met klankvolle stem Italiaanse operaliederen. ‘De Podiumredaktie kon heel wat drank aan, ze dronken de man zeker tien borrels (ik voelde bij de vierde al dat ik niet verder moest gaan). Fokke raakte in gesprek met een paar opzienbarende dames en vertelde dat hij dichter was. ‘“Wij schrijven ook gedichten” zeiden ze. ‘“Zeker puntdichten?” vroeg Fokke. ‘Uitgeleide gedaan door Podium begaven wij ons naar de tramhalte op het Leidseplein, waar curieus genoeg ook Adriaan Morriën en zijn Guusje stonden te wachten. Wij reden met zijn vieren naar het Centraal Station, waar de laatste trein al klaar stond. Tot onze schrik kwamen Jan en ik onderweg tot de ontdekking dat deze trein niet naar Leiden reed, maar naar IJmuiden. In Haarlem stapten wij uit en legden ons te ruste op de radiatoren van de verwarming in de wachtkamer, want het was kervend koud. Na een uur kwam er weer een trein, die ons terugbracht naar Amsterdam.’Ga naar eindnoot47 Daar vonden Van Straten en Vermeulen in het ‘Podium Building’ een gastvrij onderdak. De samenstelling van de nieuwe redactie, zoals op zaterdagmiddag afgesproken, kwam dus grotendeels overeen met het voorstel dat Sierksma op 28 februari aan Borgers gedaan had. Daarbij valt op dat Lekkerkerker het redactiesecretariaat zou waarnemen en dat geen van de andere Proloog-redacteuren in de nieuwe redactie een plaats zou krijgen. Lekkerkerker stemde met deze voorlopige afspraak in, zonder dat hij hierover met de rest van de Proloog-redactie contact had opgenomen. Dat een van deze redacteuren, Bert Voeten, begin maart nog van niets wist, kan worden opgemaakt uit een briefje dat hij op de 5e van die maand aan Lekkerkerker stuurde. Voeten, die op doorreis was naar Zuid-Frankrijk, vanwaar hij naar Algiers hoopte over te steken, schreef vanuit Antwerpen aan Lekkerkerker: ‘Je krijgt spoedig een hoop copie. Ik ga daar hard aan den arbeid. Houd me aanbevolen voor toezending van recensies, polemieken etc. Ik wil graag bij- | |
[pagina 247]
| |
blijven. Hoop mijn roman geheel gereed mee terug te brengen, benevens een groot gedicht. Houd Proloog in het spoor! Ik doe altijd mee.’Ga naar eindnoot48 Met een verwijzing naar de - enkele maanden daarvoor door hem afgekeurde - verzen van Max Schuchart en de daaruit ontstane tegenstelling in de Proloog-redactie schreef Lekkerkerker in 1986 over zijn motieven om de vergadering in het ‘Podium Building’ bij te wonen: ‘Ik verkeerde in een moeilijke positie, na wat er gebeurd was met die verzen van Schuchart. Het was drie tegen één geworden, men vergaderde zonder mij, en in zo'n situatie zag ik een toekomstige samenwerking niet meer zo zitten. Alleen een fusie zou een oplossing brengen om het tijdschrift, al was het onder andere naam, voor Contact te behouden. Die zaterdagmiddag heb ik nog getracht Scheepmaker te bereiken om hem ervan op de hoogte te stellen dat ik die fusievergadering zou bijwonen, maar ik kreeg geen gehoor. Scheepmaker heeft het me erg kwalijk genomen dat ik hem niet eerder op de hoogte had gebracht. Ik van mijn kant nam hem kwalijk dat hij zijn vriend Schuchart had gepousseerd voor een redactiezetel met het argument dat hij zulke sterke verzen in portefeuille had.’Ga naar eindnoot49 | |
De fusieplannen lekken uitEén dag na de vergadering in het ‘Podium Building’, op zondagavond 9 maart, vertelde Kees Lekkerkerker over de door hem genomen stappen aan directeur De Neve van Contact. Deze laatste, die erover teleurgesteld was dat Proloog nog geen vierhonderd abonnees telde,Ga naar eindnoot50 voelde in principe wel voor een fusie. Bovendien hoopte hij nieuwe auteurs te winnen voor de door Contact uitgegeven ‘Proloog-reeks’. In deze reeks waren intussen de korte roman Het dierbaar landschap van Jan Spierdijk, het oorlogsdagboek Doortocht van Bert Voeten en de poëziebundel Het gedenken van H.J. Scheepmaker uitgekomen. Van Het gedenken waren maar liefst tweeduizend exemplaren gedrukt. De Neve had er toen natuurlijk nog geen vermoeden van wat het lot zou zijn van een boek dat in de zomer van 1947 zou verschijnen en op zijn voorstel in de ‘Proloog-reeks’ zou worden opgenomen: Het achterhuis van Anne Frank. Dit dagboek, waarvan de eerste druk vijftienhonderd exemplaren telde, zou daarna in tal van vertalingen in meer dan vijftien miljoen exemplaren over de hele wereld worden gepubliceerd. Er zit een zekere humor in het feit dat een boek - uitgegeven toen Proloog al was opgeheven - het hele tijdschrift en de ernaar genoemde reeks heeft overvleugeld. Zoals we gezien hebben, was tijdens de vergadering in het ‘Podium Building’ Kees Lekkerkerker als redactiesecretaris geaccepteerd, maar dat | |
[pagina 248]
| |
was vooral gebeurd om daardoor een gemakkelijker entree tot uitgeverij Contact te krijgen. Lekkerkerker, die een stuk ouder was dan de anderen en bovendien zelf geen schrijver, werd niet als ‘one of the boys’ beschouwd. Bovendien was Gerrit Borgers in de afgelopen maanden met genoegen redactiesecretaris van Podium geweest en had hij zijn speciale talenten in dit opzicht ontdekt. Hij zou dit werk met spijt aan Lekkerkerker overlaten. Dat deze laatste niet van harte als redactiesecretaris verwelkomd werd, blijkt uit een brief die Borgers op 12 maart aan Hans van Straten schreef; ‘We zullen, Anne en ik, Lek inderdaad op zijn vingers blijven kijken en alle uiteindelijke touwtjes zelf in handen houden.’ En verder: ‘Trouwens al blijkt Lek ons “genomen” te hebben: de fusie met Podium is toch ook voor jullie beklonken en we spelen het dan wel verder zonder hem klaar.’ Borgers, die het nieuwe tijdschrift het liefst Podium wilde noemen en daarom - in tegenstelling tot Van Straten - weinig voelde voor een nieuwe naam, schreef verder: ‘Maar nu nog die verrekte naam. Die “bezorgdheid” van mij over het publiek dat zich opnieuw moet oriënteren lijkt me nog steeds niet ongegrond - ik blijf er heus geen nachten wakker van, maar ik zie evenmin in waarom we de continuiteit [continuïteit] moeten verbreken en dus helemaal opnieuw een bepaalde groep lezers moeten bereiken, die we al bereikt hadden - vooral in het Noorden verliezen we gegarandeerd een hele troep lezers als de naam Podium verdwijnt, aangezien daar weinig contact is met “Holland” en zelfs een behoorlijke gereserveerdheid tegen alle “import”.’ Borgers vervolgde: ‘En ook dat literair-historische argument blijft aan me vasthangen [...]: steeds een nieuwe naam maakt op mij (en niet alleen op mij, daar zit hem de kneep van de “lezers” weer) nu eenmaal de indruk van wegkwijnen, terwijl ik beslist geloof dat door onze fusie die arme drommel, de nederlandse letterkunde, juist weer wat aan 't aansterken is.’Ga naar eindnoot51 Intussen zouden de plannen voor de fusie van de drie tijdschriften niet lang geheim blijven. Nog dezelfde week verscheen het nummer van 15 maart van het weekblad Vrij Nederland , dat in de rubriek ‘Kris Kras’ het volgende bericht bevatte: ‘naar wij vernemen bestaan er plannen om te komen tot een fusie van de drie letterkundige maandbladen “Podium” “Proloog” en “Columbus”. Het nieuwe blad, dat de naam “Podium” zal dragen en door zeven schrijvers, onder wie de bekwame essayisten Paul Rodenko en Fokke Sierksma[,] zal worden geredigeerd, wordt uitgegeven door “Contact”. Het tijdschrift “Het Woord” zal niet, zoals aanvankelijk in de bedoeling lag, worden opgeheven, maar als driemaandelijks periodiek bij “De Bezige Bij” verschijnen.’Ga naar eindnoot52 Het nieuws over de fusie was al kort na de vergadering in het ‘Podium | |
[pagina 249]
| |
Building’ uitgelekt. Jan Vermeulen en Hans van Straten, die na hun bezoek aan de Paradiso Bar in een vrolijke stemming verkeerden, hadden er in de nacht van 8 op 9 maart - reizend van het Leidseplein naar Haarlem - tegenover Guusje en Adriaan Morriën hun mond niet over kunnen houden. Korte tijd later had het bericht ook Ed. Hoornik, redacteur van Vrij Nederland, bereikt, die het vervolgens in zijn krant gepubliceerd had. Naar aanleiding hiervan schreef Borgers op 15 maart aan Van Straten: ‘We horen zojuist dat in Vrij Nederland staat aangekondigd dat er een fusie van Columbus-Proloog-Podium tot stand is gekomen onder redactie van de essayisten Fokke Sierksma en Paul Rodenko - dat zijn zo de gevolgen van spontane dronkenschap op Amsterdamse tramwagens vermoed ik, hoewel het ook natuurlijk een lek via Lek kan zijn. Dit alles vooraf omdat je soms mocht denken dat we je weer wat glad af zijn geweest: de nieuwe naam is volgens v.n. n.l. Podium!’Ga naar eindnoot53 In deze brief stelde Borgers voor op zaterdag 12 april een vergadering van de voltallige redactie van het nieuwe tijdschrift te houden. Duidelijk is dat het bericht in Vrij Nederland voor de uitgevers van Podium en Columbus, Van Gorcum en Stols, als een donderslag bij - inderdaad - niet meer heldere hemel zal hebben geklonken. Hierover zou Fokke Sierksma op 25 maart aan Kees Lekkerkerker schrijven: ‘Misschien heeft het vn-stuk ook U in moeilijkheden gebracht. Ik kan U verzekeren, dat het mij en Vermeulen in een zeer onaangename situatie tegenover de resp. uitgevers heeft geplaatst.’Ga naar eindnoot54 Intussen had Van Straten zijn mederedacteur Paul Rodenko, die in Parijs woonde, een brief geschreven, waarin hij zich kennelijk positief over de fusieplannen had uitgelaten, maar wel bezwaar had gemaakt tegen de naam Podium voor het nieuwe tijdschrift. Op 18 maart antwoordde Rodenko hem: ‘Ontving zoëven je brief (ben een paar dagen de stad uit geweest): het spreekt vanzelf dat ik 100% vóór de fusie ben. Dat Proloog ook meedoet is best, dat geeft een hele opruiming en schept een hoop klaarheid in de troebele atmosfeer van het nederlandse tijdschriftwezen. (plus de practische kant van het overnemen van de Proloog-abonnées). Wat de uitgever betreft: vermoedelijk zijn jullie in deze materie meer thuis dan ik, zodat ik hier moeilijk een raad kan geven. De argumenten die je aanvoert lijken mij wel voor Contact te pleiten; maar wat bedoel je met dat hij alleen een tijdschrift zal pousseren dat reclame maakt voor zijn uitgeverij? Dat wij alle boekjes die hij uitgeeft een 10 moeten geven? Dat zou natuurlijk minder plezierig zijn.’ Met een verwijzing naar de drukproeven van de eerder genoemde ‘prop’ van Jaap Mulder (Gerrit Borgers), die Sierksma aan Van Straten gezonden | |
[pagina 250]
| |
had en die deze kennelijk aan hem had doorgestuurd, schreef Rodenko verder: ‘Na lezing van de drukproeven die je mij stuurde lijkt het mij inderdaad dat de naam “Podium” voor het nieuwe tijdschrift de indruk van een Anschluss als indertijd die van Oostenrijk bij Duitsland zou maken, ik bedoel meer een usurpatie of althans een zich-gewonnen-geven dan een fusie. Ik ben dus in principe voor het handhaven van de naam Columbus (ik ben het met de Podiummers eens dat het beter is, een van de oude namen te handhaven), maar vind aan de andere kant het Podium-standpunt ook heel begrijpelijk. Tenslotte is Podium inderdaad het eerste tijdschrift geweest dat de richting heeft voorgestaan, die wij pas sedert kort ook in grote trekken opwillen; ten tweede heeft Podium in de litteraire wereld een betere klank (al schijnt het nieuwe Columbus dan een goede indruk gemaakt te hebben, het oude zit ons nog steeds dwars). Voor Columbus valt alleen te zeggen dat het uit een grotere groep en uit de concentratie van een groter aantal tijdschriften is ontstaan - hetgeen, zo men er al de “continuïteit van de litteratuurhistorie” bijhaalt, wel een belangrijk argument zou kunnen zijn. Kortom: ik zou liever de naam Columbus gehandhaafd zien; mochten de Podiummers er evenwel een pricipe-kwestie [principe-kwestie] van maken, dan zou ik toegeven - of anders dan toch maar een nieuwe naam.’Ga naar eindnoot55 Dat Hans van Straten het allerminst eens was met de naam Podium voor het nieuwe tijdschrift, bleek opnieuw uit een briefkaart die hij aan Gerrit Borgers stuurde: hierin stelde hij de naam Cordon voor. Vrijwel tegelijkertijd maakte de Columbus-redacteur Jan Praas, die het afgelopen jaar enige malen met Van Straten over het beleid van de Columbus-redactie de degens gekruist had, in een brief aan Fokke Sierksma bezwaar tegen het opnemen van Van Straten in de nieuwe redactie. Naar aanleiding hiervan schreef Sierksma op 20 maart een brief aan Jan Vermeulen, die deels ook voor Van Straten bestemd was. Sierksma merkte hierin op: ‘Van Gerrit kreeg ik een briefkaart van Hans, die min of meer dictatoriaal begon. Dat kwam in-zoverre slecht uit, omdat ik net een brief van Praas had gekregen, die jullie van ondemocratische methodes betichtte en alleen Paul Rodenko als redacteur voor Columbus in het nieuwe Podium wenste. (Tussen haakjes: voor de naam Cordon voel ik niets, maar dan ook helemaal niets, alleen reeds omdat het een oud stokpaardje van Columbus was bij de mislukte fusie van '44 en als zodanig dus een slecht omen is. Bovendien is het een rotnaam naar mijn smaak. Van de baan is de zaak dus niet, ook als we een nieuwe naam zouden willen).’ Met ‘de mislukte fusie van '44’ zal Sierksma gedoeld hebben op de fusiebesprekingen in de zomer van 1945. Nadat hij vervolgens uiteengezet had, dat hij ondanks Praas' bezwaren een voorstander bleef van een redacteurschap van Van Straten, schreef | |
[pagina 251]
| |
Sierksma verder over de naam van het nieuwe tijdschrift: ‘Het spijt me, dat ik vervelend moet zijn volgens Hans. Ik heb de uiterste objectiviteit betracht, en blijf objectief met het volgende voorstel, dat ik als mijn laatste beschouw: een nieuw blad (kenmerk: nieuwe redactie) met een program, dat gelijk is aan dat van Columbus en Podium, met de naam Podium omdat deze naam voor dat program karakteristiek is geworden niet alleen in het hoofd van de Podiumlui, maar ook in de vele hoofden van hetgeen men letterkundig Nederland noemt [...]. Het feit, dat Podium direct en continu dit program heeft verdedigd en in praktijk gebracht, geeft de morele doorslag voor mij. Dat recht heeft het oude Podium. Dat aan deze rechten niet meer dan alleen de naam wordt ontleend, daarvoor is de veranderde redactie en de mentaliteit der Podiumredactie een waarborg.’ Sierksma besloot: ‘Het spijt me waarachtig, maar ik ben niet van plan van dit standpunt af te stappen. Laat dan liever verstek gaan op de redactievergadering en op de redactie-lijst. Of Gerrit en Anne dan nog contact willen opnemen met jullie of anderen moeten zij weten. Mijn contact zal dan alleen maar persoonlijk zijn - met jullie goedvinden.’Ga naar eindnoot56 Dat was duidelijke taal: het blad moest de naam Podium krijgen of Sierksma zou niet meer meedoen en het was nog maar de vraag of de fusie in dat geval zou doorgaan! | |
Bij Proloog barst een bom(metje)Was in de Columbus-gelederen dus niet alles pais en vree (vooral niet tussen Praas en Van Straten), ook in de Proloog-redactie betrok de lucht, toen bekend werd welke activiteiten Kees Lekkerkerker buiten medeweten van de anderen ondernomen had. Zoals we gezien hebben, had Lekkerkerker op zondag 9 maart uitgever De Neve van de fusieplannen op de hoogte gebracht. Op vrijdagmiddag 14 maart zou er een vergadering van de Proloog-redactie met De Neve plaatsvinden, waarin Lekkerkerker de fusie ter sprake zou brengen, maar deze bijeenkomst ging wegens ziekte van Scheepmaker niet door. Wel ontmoette Lekkerkerker die dag Gerrit Borgers, aan wie hij meedeelde dat Contact met de fusie akkoord ging. Bij thuiskomst vond Lekkerkerker het zojuist verschenen nummer van Vrij Nederland met daarin het bericht over de fusie. Hij belde Ed. Hoornik op, om nadere uitleg te vragen, maar deze bleek naar Brussel vertrokken te zijn. Maandag daarop probeerde Lekkerkerker een bespreking te organiseren met De Neve en ook met Scheepmaker, die sinds begin september 1946 als literair adviseur en tekstverzorger bij Contact werkte, maar De Neve was afwezig en Scheepmaker nog steeds ziek. De volgende dag vond er een telefoongesprek plaats | |
[pagina 252]
| |
tussen Lekkerkerker en Max Schuchart, waarin onderling felle verwijten werden gemaakt. Schuchart, die sinds 1945 als verslaggever bij het Algemeen Handelsblad werkte, schreef hierover in 1985: ‘Ik meen mij te herinneren dat ik op het Handelsblad door iemand, vermoedelijk Hoornik, ben opgebeld om te vragen of ik iets afwist van een fusie met Podium. Dit was mij volkomen onbekend. Ik heb toen heet van de naald Lekkerkerker opgebeld die mij het nieuws waarschijnlijk heeft bevestigd. Ik herinner mij achteraf inderdaad dat toen de kwestie van de gedichten die hij plagiarisch vond ter sprake is gekomen, hetgeen er waarschijnlijk niet bepaald toe heeft bijgedragen het gesprek minder verhit te maken. Afgezien daarvan heeft het mijn enthousiasme om met Proloog door te gaan zeker bekoeld [...].’Ga naar eindnoot57 Enkele dagen later raakte ook Bert Voeten, die in die tijd in het Zuidfranse schildersdorp Collioure verbleef, van een mogelijke fusie op de hoogte, doordat hem het bericht uit Vrij Nederland werd toegestuurd. Op 21 maart schreef hij aan Lekkerkerker: ‘Mag ik ook weten wat er aan het handje is met Proloog? Ik kreeg een knipsel uit v.n. toegezonden over een fusie met de Benjamins en de betonnen Friezen. Wordt het in den vreemde vertoevende redactielid ook in deze reorganisatie gekend? Gaarne uitvoerige inlichtingen.’ En verder: ‘Groeten aan mijn redactiegenoten. Sans rancune!’Ga naar eindnoot58 Intussen had Kees Lekkerkerker op zijn beurt Bert Voeten een brief geschreven, waarin hij de fusieplannen had toegelicht. Voeten antwoordde hem op 25 maart - nu uit Banyuls-sur-Mer -: ‘Je vraagt het in den eersten zin van je brief, ik zal het je dus maar meteen vertellen: ik vind je géén schoft. Waarom zou ik? Je zult inmiddels míjn briefje ook ontvangen hebben. Inderdaad heeft het berichtje in v.n. [...] bij mij ettelijke vraagteekens verwekt. Ik kan ze nu door punten vervangen. Ik leg me er volkomen bij neer. Wat kan ik doen, hier, duizend en meer kilometers van het Leidscheplein? Was ik nog in A'dam geweest, ik had wellicht een contra-revolutionnaire actie (centrum Eylders) in het leven getrokken... Maar nu? Je schrijft zelf, dat ik “toch naar Marokko ga”. Ik gá niet naar Marokko, doch naar Algiers en niet voor een jaar! Ik vraag mij trouwens af, of het een bezwaar is als een redacteur van een literair blad voor zijn werk eenigen tijd in het buitenland vertoeft? Kan hij dan geen redacteur meer zijn? Enfin - zooals ik reeds schreef: ik leg er me maar bij neer. Je krijgt van mij geen booze telefoontjes, zelfs geen booze brief. Ik zou alleen graag eens van je hooren, hoe de redactie definitief is samengesteld. Wie is “Dekrst” - ik kan het werkelijk niet lezen. Waarom in godsnaam de heele Podium-redactie? Zijn Mulder en Wadman zóó belangrijk? Sierksma: accoord. Rodenko: accoord. Maar Van Straten... Mon Dieu! Wacht n's ['ns], nu ga ik tóch nog een polemischen | |
[pagina 253]
| |
toon aanslaan.’ Met de naam die door Voeten als ‘Dekrst’ was ontcijferd, had Lekkerkerker uiteraard Debrot bedoeld. En verder - na te hebben verteld over zijn verblijf in Zuid-Frankrijk - met een ondertoon van teleurstelling: ‘Laat nog n's iets van je hooren. Misschien kan het nieuwe tijdschrift ooit nog n's een versje van ondergeteekende gebruiken...’Ga naar eindnoot59 Intussen had op vrijdagmiddag 21 maart een gesprek plaatsgevonden tussen Lekkerkerker, Scheepmaker en De Neve, waarbij de fusieplannen ter sprake waren gekomen. Tijdens deze bijeenkomst deelde Lekkerkerker mee dat hij - als consequentie van de ontstane meningsverschillen - zijn functie als redactiesecretaris van Proloog zou neerleggen. Drie dagen later, op maandag 24 maart, had De Neve in Den Haag een ontmoeting met de Columbus-redacteur Jan Vermeulen, waarbij hem duidelijk werd dat de inbreng van de Proloog-groep in het nieuwe tijdschrift uiterst gering, zo niet nul procent zou zijn. De volgende dag schreef hij aan Lekkerkerker: ‘Gisteren sprak ik in den Haag den Heer J. Vermeulen, die mij te kennen gaf, dat zoowel de Columbusgroep als de Podiumgroep zulke overwegende bezwaren hebben tegen Max Schuchart, Bert Voeten en Scheepmaker, benevens vrijwel alle andere medewerkers van Proloog, dat ik thans Uw meening deel, dat het bijeen roepen van de gezamenlijke redacties van de drie tijdschriften niet de minste zin heeft.’ De Neve vervolgde: ‘Op grond van het gesprek dat wij vrijdagmiddag met Scheepmaker hadden, neem ik aan dat U vrijwillig uit de redactie van Proloog bent getreden. Geheel afgezien van de verdere ontwikkeling der fusieplannen, waar ik uiteraard met belangstelling tegenover blijf staan, is het thans noodzakelijk dat de huidige redactie van Proloog de beschikking krijgt over de copie, die u nog in bezit heeft. Wilt U zoo vriendelijk zijn deze copie met het geheele Proloog-archief in den loop van dezen week hetzij aan mij, hetzij aan Scheepmaker te overhandigen.’ De Neve merkte over de fusieplannen verder op: ‘Met U ben ik van meening, dat het hier niet om persoonlijke belangen gaat, maar om het belang van de jonge Nederlandsche letterkunde.’Ga naar eindnoot60 Lekkerkerker antwoordde hierop de volgende dag, woensdag 26 maart: ‘Formeel is het juist dat een redactie-secretaris bij uittreden zijn portefeuille overdraagt aan de redactie. In het onderhavige geval is er echter niet alleen sprake van uittreden, maar ook van een eventueele overheveling naar een ander tijdschrift, dat dan nog door denzelfden redactie-secretaris zou worden geredigeerd. Het wil mij daarom voorkomen dat een portefeuille-overdracht in dit geval beter kan wachten tot zekerheid is gekregen dat een fusie van de drie tijdschriften geen doorgang vindt, te meer daar Scheepmaker | |
[pagina 254]
| |
ons Vrijdag meedeelde Proloog niet door te zetten. Wanneer het in de bedoeling ligt Proloog toch te laten verschijnen onder de huidige redactie, dan dient deze redactie zich te wapenen tegen de argumenten die het Columbus-Podium-front tegen haar inbrengt. Maar laat zij wel bedenken dat zij geen wapens heeft.’ Na vervolgens te hebben beschreven, hoe hij er door de ziekte van Scheepmaker niet in was geslaagd de Proloog -redactie eerder van de fusieplannen op de hoogte te brengen, schreef Lekkerkerker: ‘Ik betreur het ten zeerste dat een en ander zoo geloopen is, maar aan den anderen kant vind ik het wel wat eigenaardig dat de redactie van Proloog nu doet alsof zij niet weet dat er zoo'n oppositie tegen haar bestaat. Zooals ik de verzen van Schuchart ontleed heb, zou ik het ook met de poëzie van Scheepmaker kunnen doen. Speciaal de invloed van Roland Holst is in zijn latere verzen zoo slecht verwerkt, dat men ze bijna pastiches van Roland Holst zou kunnen noemen.’ Lekkerkerker voegde hier met een verwijzing naar het bericht in Vrij Nederland aan toe: ‘Nogmaals, ik zou het zeer betreuren wanneer ten gevolge van een ongelukkig krantenbericht deze voor onze literatuur belangrijke fusie niet doorging, een fusie die door iedereen van harte zou worden toegejuicht, onder anderen door Vestdijk die ons, dat wil zeggen Podium, een nieuwen roman afstond.’Ga naar eindnoot61 Deze roman was De andere school , die Vestdijk al in het najaar van 1945 min of meer aan de Podium-redactie beloofd had. | |
Wel of niet met Contact?Had overvloedig alcoholgebruik geleid tot het voortijdig uitlekken van de fusieplannen, het speelde ook Paul Rodenko parten, toen hij op 31 maart in Parijs een brief aan Jan Vermeulen typte. Rodenko: ‘Ik ben ongetwijfeld wat laat met antwoorden, maar ik heb het de laatste tihd zo druk gehad dat ik er werkelijk niet eerder tijd voor gehad heb; ook dit briefje zal trouwens tot mijn spijt maar kort kunnen zijn (maar ik hoop tegen de twaalfde - redactievergadering van het nieuwe Podium - toch even voor een paar dagen naar Holland te komen, bij welke gelegenheid ik je uitgebreider hoop te spreken). In de eerste plaats dus bedabkt voor brief en toezending tijdschriften, waar ik erg blij mee geweesu ben; ik har werkelijk nies meer gehoord wav wat er aan de gans was en ben nu tenminste weer eeb beetje aan de hoogte. Financieel: vn de direduizend franc heb ik niet ve el gemerkt, maar inderdaad, het zal wel niet zo gemakmelijk zijn. Wat het staande hinorarium betreft: ik meen dat mijn moeeer al opgebeld heeft om het aan haar uit te betalen; qe hebben nu inderdaad zelf een weg gevonden, | |
[pagina 255]
| |
dus laat die vergunning maar stikken en betaal gewoon aan mijn moe er uit. ‘Het is hier heerlujk weer op hetogebblik; jammer dat je er nu niet kunst zijn - springtime in Paris is werkelijk ney prahtigese dat je je kunt vor tellen. Verder rtowusen niet veel nietsa: het us vastentijd en sdus erg stil hier na al de bals e.d. die we met carnaval gehadhe benn. Ook littera r is er nu viel te mellden, hoogstens la route au tabac op het toneel, maar die hen ik nog niet gesien wegens geldgebriek; ja verd r nieuwe gedichten van Rimbaud ontdekrt (maar door Pia Pascal, dus niet al te zeker). ‘Nou, het beste verder, much amour en veel gezondheid en ik hoop dat op zixlt kaneppen van he week vancangtie (nee, een maand zei je, niet?) Jam neem me niey kwlijk, maar ik zie dat er, ik be doel ik zie bij het overlezen van de brief dat er nogal wat drukfietsen in zitgen, mar ik heb wigekleijk geen tijd ok het n i eeens na te kijken; de kwesietie is dat ik een groten fles rum naast mij heb staat. Maar ik, oet nog een; aar meer meer brieven ss hrijven, du ik maat eeen maaar een eingr eean; nogmaals bedanjt voor alles en hopelijk tot spoeffod sot snot wwerrziens. Van het gonorarium ks dis begereppen, hè?’Ga naar eindnoot62 Dit is de mooiste, door alcohol geïnspireerde brief die ik ken. De toenemende werking van de ‘groten fles rum’ kan nauwkeurig gevolgd worden, doordat de vingers van Rodenko steeds verder over de toetsen van zijn schrijfmachine afdwaalden. Hij deelde Vermeulen mee dat hij hierna nog een paar brieven moest schrijven. Helaas ben ik die niet tegengekomen. Op 3 april - enkele dagen nadat Rodenko zijn brief geschreven had - bleek het zeer de vraag te zijn of De Neve, teleurgesteld over de manier waarop de Proloog -redactie afgedankt werd, het nieuwe tijdschrift nog wel zou willen uitgeven. Die dag berichtte Lekkerkerker met gevoel voor alliteratie aan Van Straten: ‘De zaken zijn scheefgeloopen, ten gevolge van dat v.n.-bericht, waardoor alle uitgevers, maar vooral Scheepmaker en Schuchart schichtig zijn geworden.’ Hij vervolgde: ‘Contact is bezig een nieuwe Proloog-redactie te vormen zonder mij (ik ben uitgetreden). Indien dit lukt, zal Proloog blijven verschijnen en gaat de fusie niet door. Lukt het niet, dan gaat de fusie wèl door. De uitslag weten we eerst na Paschen [...].’Ga naar eindnoot63 Zo lang wilde de Podium-redactie niet meer wachten. De volgende dag, 4 april, schreef Gerrit Borgers aan Hans van Straten: ‘Gisteravond heb ik Lek opgebeld om te informeren hoe de zaken er nu voorstaan. Hij vertelde dat De Neeve [Neve] wel erg geschokken was van Jan, die hem gezegd had dat we niet alleen de prol.-redacteuren, maar ook deszelfs medewerkers niet “lusten”. Daarom doet De Neeve nog steeds pogingen om het oude Proloog door te zetten met wat nieuwe redacteurs er bij, o.a. is hij bezig met Sjoerd Leiker. Een beslissing had dit heerschap dan ook nog niet genomen en hij | |
[pagina 256]
| |
wist pas Woensdag a.s. iets definitiefs. Aangezien èn wij èn Fokke - en naar ik aanneem ook jij - dat gelazer met Contact, Lek en Proloog allang zat zijn, heb ik toen direct maar geantwoord dat wij deze hele zaak als afgedaan beschouwen en liever zonder Proloog verder gaan. Zo zijn we dus van Contact en Lek verlost. God zij achteraf dank!’Ga naar eindnoot64 Borgers vroeg Van Straten hierna of Jan Vermeulen Stols zou willen benaderen met het verzoek de uitgave van het nieuwe tijdschrift op zich te nemen. Zou Stols daar niet voor voelen, dan zou de Podium-redactie hetzelfde vragen aan haar eigen uitgever, Van Gorcum. Ook deelde Borgers mee dat Sierksma intussen Cola Debrot verzocht had redacteur te worden, maar dat deze daarover nog wilde nadenken. De Haagse uitgever Stols werd hierna snel benaderd. Op donderdag 10 april schreef Gerrit Borgers aan Anne Wadman, die korte tijd in Friesland logeerde, over Hans van Straten: ‘Hans kwam hierheen gisteren om te vertellen dat Stols wel het nieuwe Podium [...] uit wil geven, maar dan alleen zoals hij tot nu toe Columbus uitgaf, d.w.z. 48 blz. per no., en zonder dat hij er veel reclame voor wilde maken enz. enz. Kortom: we moesten maar een andere uitgever zoeken, al wil hij het desnoods, als we nergens onder dak kunnen, ook wel op bescheiden wijze voor ons doen.’Ga naar eindnoot65 Zoals we gezien hebben, zou er op 12 april een vergadering van de redactie van het nieuwe tijdschrift gehouden worden. Kort daarvoor kwam Paul Rodenko, die uit Parijs was overgekomen, bij het ‘Podium Building’ langs om voor het eerst Gerrit Borgers te ontmoeten. Deze vertelde hierover in 1986: ‘We hadden bericht gekregen van Fokke Sierksma, dat Paul op een bepaalde avond bij ons langs zou komen om zich voor te stellen. Maar er kwam niemand, en toen was het praktisch gesproken nacht, en toen werd er gebeld. Er stond iemand voor de deur, die st-st-st-stotterde dat ie P-P-P-Paul Rodenko was. Hij had een heel bebloed gezicht en hij vertelde dat hij “geslingerd” was - dat was de term die je toen gebruikte: overvallen - en daarbij was zijn tas gestolen. Omdat hij bloedde als een rund en wij vlakbij het politiebureau woonden, hebben we hem daarheen gebracht en daar is hij verbonden. Dus dat was een heel bewogen nacht.’ Bij gelegenheid van de redactievergadering die op 12 april bij Fokke Sierksma thuis in Groningen gehouden werd, ontmoette Paul Rodenko voor het eerst ook Sierksma. Doordat onduidelijk was wie de toekomstige uitgever van het nieuwe tijdschrift zou worden, konden definitieve afspraken over de samenstelling van de redactie en de inhoud van het blad nog niet gemaakt worden. Wel werd tenslotte beslist dat het blad Podium zou heten. In dezelfde periode verscheen het vierde nummer van - het oude! - Podium, gedateerd maart 1947. Deze aflevering bevatte een tweetal gedichten | |
[pagina 257]
| |
van A. Marja - zijn debuut in het blad -, waarvan het eerste getiteld was ‘Daarom...’ en opgedragen was aan W.H. Nagel:
De lust mijzelf aan woorden te bedwelmen
geeft ergens mij het vage schuldgevoel
dat ik het anders doe dan ik bedoel:
met woorden goochelden de grootste schelmen.
Versta daarom, dat ik niet mee kan doen
aan rijmen om des rijms wil, aan fatale
pogingen om van dichters nachtegalen
te maken, want tezeer wringt mij de schoen
van 't menselijk tekort: de vuile boel,
gaskamers, liquidaties, pantserhelmen,
de third degree, de knuppel in de smoel, -
heel 't lieflijk arsenaal van nu en toen
maakt mij wat schuw om met het woord te pralen
of bij dit alles 's dichters neus zou bloên.Ga naar eindnoot66
Verder verscheen in dit nummer een essay van Fokke Sierksma, getiteld ‘Notities bij Cola Debrot’, waarin hij diens novelle Bid voor Camille Willocq (1946) analyseerde. In deze beschouwing ging Sierksma ook in op het essay ‘Het einde van de psychologische roman’ van Paul Rodenko, dat in Columbus (oktober 1946) gepubliceerd was. Sierksma schreef: ‘Paul Rodenko heeft in Columbus ii, 1 de reeds vaker verdedigde theorie, dat de psychologie zichzelf opheft en overleeft, op interessante en belangwekkende wijze in het literaire toegepast. Hij zet echter de psychologie wat al te vlot overboord. De eenheid van handeling, die de psychologie volgens hem suggereert, bestaat, eveneens volgens hem, niet in de werkelijkheid. Een liefdesgeschiedenis zit vast aan een indigestie-historie en een geldaffaire. Dat wetenschap en kunst slechts een net, hun net over de feiten spannen, is bekend. Maar dat is geen reden om het psychologische net af te schaffen. Wanneer bijv. een psychoanalytisch romancier erin slaagt om indigestie en effecten hun psychologische plaats te geven (durf te zeggen: psychologisch te verklaren), is de zaak gezond. Maar ook wanneer hem dat niet gelukte, is het myopie om de stamtak der psychologie, waarop men zit, te verwisselen voor het breekbare twijgje van een indigestie, uit ergernis over het feit, dat vervloekte bladeren ons beletten de stam van het leven zelf te zien. Wij schrijven om het leven te | |
[pagina 258]
| |
beheersen en wij moeten in dit imperialisme eerlijk zijn, d.w.z. wanneer we Enge(l)land niet kunnen krijgen, is de vesting Europa nog altijd de moeite waard. Wij hebben alleen nog maar de psychologie. Nog sterker (nog erger): alles wat wij aanraken, verandert in psychologie. En Rodenko's uitbreekpogingen naar een nieuw land brengen hem alleen maar in een ander terrein van de psychologie, dat nog niet zo sterk is afgegraasd als het gedeelte, dat tegenwoordig algemeen in gebruik is. Wie zal ethiek (Rodenko's hoop) anders dan psychologisch, in laatste instantie dus op een cirkelredenering, kunnen funderen, tenzij... als gebod van een nieuwe god. En zelfs deze god riekt naar... de psychologie van C.G. Jung. Laten wij daarom onze krukken niet weggooien voor onze benen genezen zijn.’Ga naar eindnoot67 In de rubriek ‘Critieken’ besprak Anne Wadman de dichtbundel Sprekend mijzelf (1945) van de Proloog -redacteur Max Schuchart. Zijn oordeel was niet mals: ‘Max Schuchart is een zwak talent, en waar hij zich dientengevolge ook niet kan redden door de knapheid en virtuositeit waarmee de kunstbroeders van zijn generatie hun onmacht camoufleren en van een gedicht, of het historisch noodzakelijk is of niet, toch nog een aardig decoratief industrieproduct maken, vervalt hij in zijn machteloosheid tot een soort eenvoudigheidsrhetoriek die ons nog minder kan doen watertanden dan de befaamde houten kazen in sommige étalagekasten. Eenvoud is geen gebrek, als ze maar òf spontaan en onbedacht is, òf gewonnen, veroverd in een harde strijd. Hier is het slechts een uiting van onmacht.’Ga naar eindnoot68 Iets gunstiger was het oordeel van Fokke Sierksma over de poëziebundel Vergeefse herfst (1946) van de Columbus-redacteur Jan Vermeulen. Sierksma schreef: ‘Jan Vermeulen heeft de eenvoud gekozen. Dat is een voordeel temidden van een dichtergeneratie, die niet weet, hoe mooi ze haar onbelangrijke sentimenten wel zal opdoffen. Men poseert als de pauwen, die geen stem hebben. En de onverbiddelijke wet, dat verandering van spijs eten doet, noodzaakt deze dichters om tenslotte te belanden bij het “hoe gekker, hoe mooier”.’ Sierksma vervolgde: ‘In dit opzicht is Vergeefse herfst een goede uitzondering op de regel. Ook al zijn deze verzen niet belangrijk, de lezer zal zich niet ergeren aan de gebruikelijke opgeblazen snoetjes. Maar daarmee is dan ook alles gezegd. Deze gedichten hebben aan zuiverheid gewonnen, wat zij aan contour en persoonlijkheid verloren. Dit laatste is echter juist dat, wat wij niet willen missen. Er is in Vermeulens bundel een liefde, natuurlijk een ongelukkige liefde; er is troost in de natuur en een heleboel weemoed en nog veel meer eenzaamheid; dit alles in een eeuwigdurende herfst. Alle katten zijn in deze herfstschemering grauw.’Ga naar eindnoot69 Het vierde nummer bevatte verder een uitvoerig essay over filmkunst | |
[pagina 259]
| |
door Bert Honselaar, de jeugdvriend van Gerrit Borgers, en een reeks notities over Jean-Paul Sartre door Max Nord naar aanleiding van een lezing die de Franse filosoof kort daarvoor in Utrecht gehouden had. Daarnaast werd in deze aflevering de polemische bijdrage van Jaap Mulder (Gerrit Borgers) gepubliceerd, waarvan Sierksma de drukproeven eind februari aan Hans van Straten gestuurd had en waarin gewezen werd op de grote overeenkomst tussen recente verklaringen in Columbus en Proloog en wat vroeger in Podium verdedigd was. Vermelding verdient dat in dit nummer twee boekbesprekingen van Peter van den Burch (Peter Verhoeff) - de redacteur aan de zijlijn - werden opgenomen. Het was de laatste keer dat Verhoeff aan Podium meewerkte. | |
‘De tijdschriftsituatie wordt als maar gekker’Intussen waren de contacten tussen directeur De Neve van Contact en de redactie van Podium nog niet helemaal verbroken. Ook al had de Proloog-redactie nog plannen om de uitgave van haar blad voort te zetten, toch besloot De Neve een lijn naar Podium open te houden. Op 17 april schreef hij Kees Lekkerkerker: ‘Met dhr Borgers had ik dezer dagen een onderhoud betreffende de fusie van Podium en Columbus en het t.z.t. eventueel inschakelen van Contact als uitgeefster. Vóór 1 Juli zal ik nader door de redactie op de hoogte worden gesteld van de gang van zaken.’Ga naar eindnoot70 Dat het openhouden van de mogelijkheid haar blad bij Contact te laten verschijnen voor de Podium-redactie van belang was, blijkt uit een brief die Fokke Sierksma op 21 april aan Jan Vermeulen schreef: ‘De tijdschriftsituatie wordt als maar gekker. Ik snap er niet veel meer van. Van Gorcum heeft ons opgezegd, hoorde ik vanmiddag. Als Stols jullie nu ook opzegt, dan zitten we “zonder”. De zaak wordt grappig. Geen uitgever, terwijl alle mogelijke uitgevers en bladen om fusie vragen, die wij weer niet lusten. Het zal me verwonderen, wanneer het nog wat wordt.’ En verder: ‘Heb laatst met Paul Rodenko kennis gemaakt. Heel plezierig. Kreeg een raar verhaal uit Amsterdam over zijn nachtelijk bezoek aan het Podium Building in de Looiersdwarsstraat met bebloed gezicht en fantastische mythologemen over agenten, achtervolgingen en misdadige individuen. Misschien wordt het een novelle.’Ga naar eindnoot71 Kort hierna, op 25 april, schreef Hans van Straten aan zijn vriend Max de Jong, die hij tijdens de oorlog in Leiden had leren kennen en die sindsdien naar Amsterdam verhuisd was: ‘De fusie Columbus-Podium gaat in elk geval door, maar we weten nog niet bij wie en wanneer. We zijn nu toch weer met De Neve bezig, maar die wil pas in Sept.’Ga naar eindnoot72 | |
[pagina 260]
| |
Twee dagen later, 27 april, deelde Fokke Sierksma aan Gerrit Borgers mee dat Cola Debrot van het redacteurschap van Podium afzag: ‘Het speet hem geweldig en ik ben er zeker van dat hij het inderdaad spijtig vindt om te moeten bedanken.’ Over de uitgeverskwestie merkte Sierksma in deze brief op: ‘We moeten een uitgever hebben, die ons onze gang laat gaan en ondertussen zijn eigen gang gaat: abonnê's [abonnees] maken. En die daarbij zegt: zaken zijn zaken. Als ik mijn mening moet zeggen, dan deze: probeer listiglijk het contact met De Neeve [Neve] te herstellen.’Ga naar eindnoot73 Zoals we gezien hebben, had Borgers dat intussen al op eigen houtje gedaan. Kort hierna verscheen het vijfde nummer van Podium, gedateerd april 1947. Deze aflevering opende met een beschouwing van Fokke Sierksma over het oorlogsdagboek Doortocht (1946) van Bert Voeten. In zijn essay, getiteld ‘Journaal van een journalist’, verbaasde Sierksma zich erover dat vrijwel alle critici - met uitzondering van Willem Frederik Hermans en Hans van Straten - dit oorlogsdagboek zo gunstig besproken hadden. Sierksma merkte hierover op: ‘Men heeft Doortocht algemeen toegejuicht als een prachtig boek, als een werk op hoog peil, als een meesterwerk zelfs. De ouderen zijn blijkbaar op zoek naar meesters. Misschien willen zij, bij de nadering van de oude dag, er in voorzien, dat Nederland niet zonder meesters blijft zitten. Hoe dan ook, Aafjes was hun eerste ontdekking. Nu is Voeten ook bij de meesters gesleept. Misschien moet men, waar het Aafjes betreft, toegeven dat er reden was tot enig enthousiasme, al werd er schromelijk overdreven. Er zijn mensen, die liever een profeet bij het haardvuur beluisteren dan een echte profeet in de woestijn. De gustibus non est disputandum.Ga naar eindnoot74 Maar over Voeten wel, want zij die hun stoomfluit bij Doortocht meer of minder hebben opengedraaid, hebben geen smaak; of zij hebben een smaak, die van slechte likeur al dronken wordt. Dit klinkt ongetwijfeld onbeleefd; het zij zo. Voeten is even wijs uit de oorlog gekomen als hij er in verzeild raakte. Dat is in laatste instantie zijn zaak. Maar de Hollandse critiek is ook niets veranderd. Dat is de zaak van ieder, die hart heeft voor de literatuur. Als er op het ogenblik dan geen meesterwerken worden geschreven, dan kan men stijl en standing tenminste bewaren in de critiek. Maar wanneer Voeten vanwege dit boek wordt geprezen, dan kunnen we wel naar Courts-Mahler [Courths-Mahler] gaan. Dat geldt voor alle critici, die liggen tussen Anton Donker en Anthonie van Duinkerken, deze beide inbegrepen.’ En verder: ‘Om de puntjes op de i te zetten: De geboorte van Jan Klaassen vond ik een héél plezierig boek. Na het gehik over Doortocht ben ik bereid Klants debuut als een onsterfelijk meesterwerk te verdedigen.’Ga naar eindnoot75 | |
[pagina 261]
| |
In dit nummer werd ook een tweetal gedichten van A.G. Christiaens opgenomen, vader van de dichter Dirk Christiaens en de eerste Vlaming die aan Podium meewerkte. Het contact met Vlaanderen werd in die tijd gelegd door Gerrit Borgers, die het plan had opgevat een dissertatie over Paul van Ostaijen te schrijven - in 1971 zou deze onder de titel Paul van Ostaijen, een documentatie in twee delen verschijnen - en daartoe expedities naar Vlaanderen ondernam. Via de dichter Gaston Burssens, met wie Van Ostaijen bevriend was geweest, kwam Borgers in contact met verscheidene Vlaamse jongeren, onder wie Hugo Claus en Gust Gils. Ook ontmoette hij Louis Paul Boon en andere schrijvers uit Aalst. Borgers vertelde in 1986: ‘Daar bestond al een kring, want toen wij bij Boon kwamen - Gaston had natuurlijk opgebeld: “We komen eraan met Gerrit Borgers” -, toen zaten daar Marcel Wauters en Ben Cami. Dus wat we de Aalster kring zouden kunnen noemen.’ Het eerste van de twee gedichten van A.G. Christiaens die in Podium gepubliceerd werden, was getiteld ‘De laatste kans’:
De sprake niet, maar eigen stem heb ik verloren...
Mijn woorden zijn gestamel uit een vreemd domein.
Toen ik vereenzaamd liep voelde ik mij uitverkoren.
Nu moet ik me onder mensen mengen om te zijn.
In het begin was de angst: met kennis en de jaren
Besluipt mij slijmrig walg, waarbij mij 't harte keert
Om de evennaaste, in wie 'k mij langer niet kan
sparen,
Daar hij mij in zijn daad en zich in mij onteert.
En zo verzink ik onnaspeurbaar in het duister
Der wanhoop, stadium waarna de vrijheid wenkt.
Maar ze is geborgen in des doods fosforen luister,
En enkel hij ontsnapt die met zijn handen denkt...Ga naar eindnoot76
Verder bevatte deze aflevering het verhaal ‘De kluizenaar en de duivel’ van S. Vestdijk, een door D. Opsomer - pseudoniem van Borgers' vriend Dick Vriesman - geschreven brief over Vestdijk en Ter Braak en een aanta polemische opmerkingen over de criticus Anthonie Donker door Sierksma. Het nummer eindigde met een door de redacties van Columbus en Podium ondertekende mededeling: ‘Een voorbarig bericht in “Vrij Nederland” omtrent op handen zijnde fusie tussen de literaire tijdschriften “Proloog”, “Columbus” en “Podium” heeft, wellicht ook onder onze lezers, enige | |
[pagina 262]
| |
verwarring veroorzaakt. Wij kunnen thans mededelen, dat de fusie tussen “Columbus” en “Podium” in principe een feit is, maar dat om technische en formele redenen deze beide bladen tot 1 September afzonderlijk zullen blijven verschijnen. Met ingang van die datum zal het nieuwe gefuseerde blad onder de naam “Podium” de door het oude “Podium” en de nieuwe jaargang van “Columbus” getrokken lijn voortzetten. Zowel de overeenkomst in doelstelling als de overzichtelijkheid van het Nederlandse tijdschriftleven wettigen dit samengaan in één programmatisch en door een homogene redactie geleid blad. ‘Nadere mededelingen volgen te zijner tijd.’Ga naar eindnoot77 Dat Fokke Sierksma zich intussen zorgen maakte over de toekomst van Podium, bleek uit een brief die hij op 11 mei aan Anne Wadman schreef. Het zag er toen naar uit dat het verblijf van Borgers en Wadman in het ‘Podium Building’ te Amsterdam spoedig tot het verleden zou behoren. Borgers en zijn vriendin Annie van Poelgeest zouden eind mei trouwen, terwijl Wadman erover dacht na de beëindiging van zijn studie een baan als leraar in de omgeving van Heerenveen te zoeken. Over Borgers en zijn vriendin schreef Sierksma: ‘Dy beiden sette nou ek mar útein. It moeit my ynsafier, det ik bang bin, det de Looiersdwersbunker mei koarten in stik skiednis is; soks docht my eangjen, det it Podiumforbân net hechter wirde scil. Dou as skoalmaster op it Fean, Gerrit idem idem en boppedet mei in húshâlding, ikke hjir yn Grins; den krije wy it spil noait wer sa maklik byinoar as oant nou ta. Spitich.’Ga naar eindnoot78 (‘Die twee maken nu ook een nieuwe start. Het spijt mij in zoverre, dat ik bang ben, dat de Looiersdwarsbunker binnenkort een stuk geschiedenis is; zulks doet mij vrezen, dat het Podiumverband niet hechter zal worden. Jij als schoolmeester op het Veen, Gerrit idem idem en bovendien met een huishouden, ik hier in Groningen; dan krijgen wij het spul nooit weer zo gemakkelijk bij elkaar als tot nu toe. Jammer.’) De volgende dag, 12 mei, schreef uitgever De Neve aan Kees Lekkerkerker: ‘De onderhandelingen betreffende eventuele fusies van jongeren-tijdschriften zijn thans in een eind-stadium gekomen. Ik verzoek U mij mede te deelen, of U bij continueering van Proloog er nog prijs op stelt deel uit te maken van de redactie, of wel dat U van oordeel bent, dat continueering geen zin meer heeft. Van Uw antwoord zal mede afhangen, wat er nog gebeuren moet met de zich in Uw bezit bevindende copie en recensie-exemplaren.’Ga naar eindnoot79 Uit deze brief blijkt dat De Neve toen nog steeds rekening hield met de mogelijkheid dat Proloog in de toekomst zou blijven verschijnen. | |
[pagina 263]
| |
De kogel door de kerkVier dagen later, 16 mei, had Gerrit Borgers een bespreking met De Neve over de voorwaarden waaronder Contact Podium zou willen uitgeven. Op 18 mei schreef hij hierover aan Hans van Straten: ‘Vrijdag heb ik voor de tweede maal met De Neve een bespreking gehad over het nieuwe Podium. In principe heeft hij per Sept. de uitgave van het gefuseerde Podium op zich genomen. Podium zal volkomen autonoom zijn - het zal twaalf maal per jaar verschijnen in een omvang van 48 of 64 blz. Dit laatste als de roman van Vestdijk wordt opgenomen [...].’ Vooral het maandelijks verschijnen zal de redactie als muziek in de oren geklonken hebben. Borgers vervolgde: ‘Tot zover waren de resultaten van mijn gesprek volkomen in overeenstemming met wat wij zelf ook hadden gedacht. Nu de - enige - afwijking: Hij raadt ons aan (en stelde het uitdrukkelijk niet als voorwaarde) om een zo sterk mogelijke redactie te maken, d.w.z. van de meest “representatieve” figuren die we hebben, zodat hij voorstelde: Hans van Straten en Jaap Mulder niet in de redactie, gezien het feit dat dit nog geen figuren “van formaat” zijn. Dus alleen Fokke, Paul en Anne. Zelf ben ik het hiermee volkomen eens, hoewel het voor mij wel even anders komt te liggen dan voor jou: van mij wilde hij n.l. de redactie-secr. met stem in de redactie maken.’Ga naar eindnoot80 Zonder twijfel betekende dit voorstel een grote teleurstelling voor Hans van Straten: de man, die in de winter nota bene het initiatief tot de fusie tussen Columbus en Podium genomen had! Dezelfde dag schreef Borgers aan H.J. Prakke van uitgeverij Van Gorcum over de vijfde aflevering van Podium: ‘Inmiddels kwam ook het 5e nummer. Jammer dat de Mededeling van de Redactie niet voor in het nummer is opgenomen; we zullen de redactie van Columbus, waarmee dit was afgesproken en die dit eveneens voorin op zullen nemen, onze excuses aanbieden.’ Borgers merkte verder op: ‘Tenslotte, zoals afgesproken, de laatste stand van de fusiebesprekingen: In principe heeft Uitgeverij Contact besloten tot de uitgave van het nieuwe Podium, dat onder redactie van Paul Rodenko, Fokke Sierksma, Anne Wadman en een nog niet definitief benoemde vierde, met ondergetekende als red.secr. twaalf maal per jaar met een nummer van 64 blz. zal uitkomen. Het tijdschrift Proloog van Contact zal worden opgeheven, zodat het nieuwe Podium voor drie oude tijdschriften in de plaats zal komen. Zowel wat plaatsruimte als concentratie van tijdschriften betreft dus een oplossing waarover we tevreden kunnen zijn. De redactie van Podium heeft voorgesteld U uit erkentelijkheid voor de prettige samenwerking gedurende de twee afgelopen jaargangen tot “ere-abonnee” te benoemen en dus een gratis abonnement op het nieuwe tijdschrift aan te bieden. ‘Binnenkort zal uitgeverij Contact zich met U in verbinding stellen in | |
[pagina 264]
| |
verband met de overname van de abonnementenlijst.’Ga naar eindnoot81 Proloog, waarvan na de publikatie van het februari-nummer geen aflevering meer was verschenen, zou dus worden opgeheven. Er waren inderdaad niet voldoende perspectieven meer voor het blad. Bert Voeten, die eind april uit Frankrijk teruggekeerd was, voelde zich meer verwant met Het Woord dan met Proloog. Over dit laatste tijdschrift merkte hij in 1983 op: ‘Ik was daar helemaal niet mee verweven, omdat ik ook niet van het begin af aan bij dat tijdschrift betrokken was geweest. Ik was wel van het begin af aan bij Het Woord betrokken. Ik had ook mijn vrienden bij Het Woord.’Ga naar eindnoot82 Weldra - bij het verschijnen van het eerste driemaandelijkse nummer van Het Woord in de zomer van 1947 - zou Voeten dan ook in de redactie van dit tijdschrift worden opgenomen. Max Schuchart, die als verslaggever bij het Algemeen Handelsblad werkte, had in het voorjaar van 1947 een scholarship van de unesco gekregen om in Engeland de journalistiek te gaan bestuderen. Hij vertrok in augustus van dat jaar naar Liverpool, waar hij acht maanden lang bij de Liverpool Daily Post & Echo zou werken en bovendien als toehoorder aan de universiteit colleges zou volgen. Hubert Lampo woonde in Vlaanderen en was bij het redactiewerk voor Proloog niet of nauwelijks betrokken geweest. Kees Lekkerkerker, wiens vertrek naar Zuid-Afrika overigens niet doorging, voelde niets meer voor het blad, waarbij kwam dat de verhouding tussen hem en de rest van de redactie er door de fusiebesprekingen niet zonniger op was geworden. Ook de animo van Henk Scheepmaker om de uitgave van Proloog voort te zetten, was sterk verminderd. Hij vertelde in 1983: ‘Ik had er niet zo'n zin meer in. Ik schreef niet meer ook trouwens. Ik geloofde het wel en er begonnen zich toen ook allerlei ruzies en vervelende dingen in dat literaire wereldje af te spelen en daar had ik helemaal geen zin in. Het was toen al niet meer zo de goede sfeer van in de oorlog, hoe gek dat ook klinkt.’Ga naar eindnoot83 Voor De Neve kon hierna de beslissing om de uitgave van het blad te staken, niet moeilijk meer zijn. Bovendien bestond er het vooruitzicht dat hij in het najaar van 1947 een tijdschrift zou uitgeven, waarop zich - wie weet? - veel vroegere lezers van Columbus, Podium en Proloog zouden abonneren, waardoor de exploitatie van het blad misschien redelijk rendabel zou zijn. De voorstellen die De Neve aan Borgers gedaan had, werden in de hiernavolgende weken in de kring van de Columbus- en Podium-redactie besproken. Sierksma was ronduit enthousiast. In een ongedateerde brief schreef hij aan Borgers: ‘[...] de klap op de vuurpijl was jullie mededeling, dat “Contact” Podium gaat uitgeven. Als het doorgaat zullen we hard moeten werken, ook literair, 'k Reken er op, dat jullie er mee een steengoed tijdschrift van maken.’Ga naar eindnoot84 | |
[pagina 265]
| |
Paul Rodenko was minder gelukkig met de voorstellen. Op 22 mei schreef hij vanuit Parijs aan Gerrit Borgers, die hem over de nieuwe situatie had ingelicht, een brief waarin hij ook inging op De Neve's voorstel Hans van Straten niet in de redactie op te nemen. Rodenko: ‘Prachtig, dat is dus in orde met Contact; ik heb wel hoop dat we er nu iets werkelijk goeds van zullen kunnen maken. Wat de raadgevingen van De Nve [Neve] betreft: om de waarheid te zeggen ben ik het met zijn idee over een zo sterk mogelijke redactie ook wel eens - terwijl het bovendien voor de éénheid van de redactie en, uit practisch oogpunt, voor het vlotte circuleren van de copy wèl zo gunstig is, als de redactie niet al te uitgebreid is. Wat Hans betreft: ja, het is natuurlijk waar dat hij niet zo'n erg sterke figuur is; ik verwacht op de duur wel wat van hem (hoewel niet zo vreselijk veel) en mag hem ook wel graag om zijn jongensachtig-eigenzinnig temperament en zijn hevige enthousiasmes en afkeren, maar ja, inderdaad, als ik eerlijk moet zijn: een sterke figuur vind ik hem ook niet. Je merkt intussen wel aan mijn stijl dat ik er eigenlijk een beetje omheen zit te draaien. De kwestie is dat als je de vraag objectief stelt, ik niet anders kan zeggen dan: inderdaad, een redactie van Fokke, Anne en mij met jou als redactiesecretaris zou beter zijn (Hans is trouwens nog erg jong). Maar subjectief heb ik zo'n beetje het idee of ik Hans in de steek laat en dat vind ik vervelend. En een tweede punt: dan zitten er (met jou meegerekend) 3 Podium-mensen in de nieuwe redactie en maar één Columbiaan - terwijl het blad bovendien Podium heet; zou dat op het publiek niet wat erg de indruk van een opslokken van Columbus door Podium maken? Ik persoonlijk vind dat eigenlijk allemaal niet zo erg: het belangrijkste is dat er een goed blad komt. Maar ik ben Columbus niet en voor de Columbus-redactie als geheel is het misschien toch een beetje onaangenaam; zou dat niet te compenseren zijn door dan tòch maar de naam Columbus voor het nieuwe blad te aanvaarden? Ik sta er niet op, maar het is maar een voorstel. Enfin, om kort te gaan: al zitten er voor mij wat onplezierige kantjes aan, het belang van het blad gaat tenslotte vóór en als ik eerlijk wil zijn, moet ik toegeven dat De Neve wel gelijk heeft. Maar we moeten toch zien, op de een of andere manier het “opslok-idee” te voorkomen. En overigens heb ik hierin van Col.-kant niet alleen te beslissen, je zult dus de mening van Hans en Jan Vermeulen ook moeten horen en als zij er bezwaar tegen hebben, zal ik eerst met hen onderling overleg moeten plegen.’ Voor het idee het nieuwe blad Columbus te noemen, zou de Podium-redactie uiteraard niets voelen. Rodenko schreef verder: ‘Ik ben de laatste tijd weer wat aan het dichten en hoop jullie gauw weer eens met nieuwe gedichten aan het schrikken te maken (de versjes die er van mij in het volgend Criterium-nummer staan | |
[pagina 266]
| |
zijn nog van '44 en '45 en verschrikkelijk slecht - maar ik had geld nodig en Criterium wilde ze graag hebben...).’Ga naar eindnoot85 De volgende dag, 23 mei, schreef D.H. Landwehr namens de directie van uitgeverij Van Gorcum aan Gerrit Borgers: ‘Vriendelijk dank voor Uw brief van 18 Mei. Van Contact wachten wij nader bericht inzake de overname van de abonnementenlijsten. ‘Wij wensen U en Uw redactie geluk met de grote plannen, en hopen, dat het tijdschrift wel moge varen. Dat de naam Podium gehandhaafd blijft, doet ons veel genoegen. ‘Onze dank voor de attentie. Ons “ere-lidmaatschap” stellen wij zeer op prijs!’Ga naar eindnoot86 Uitgever H.J. Prakke deelde in 1986 over het feit dat Podium door een andere uitgeverij werd overgenomen, mee: ‘Ik kan wel zeggen dat - toen het tijdschrift helaas verdween - dat voor mij toch wel ondanks het feit dat het alleen maar geld kostte, een verlies was. Ik vond dat inderdaad wel een blad waar ik verwantschap mee voelde, al heeft mijn verwantschap een wijd spreidingsgebied.’Ga naar eindnoot87 Op 25 mei, twee dagen na de brief van Landwehr, schreef Paul Rodenko aan Hans van Straten: ‘Van Gerrit Borgers hoorde ik dat Contact doorgaat, benevens de voorstellen om een redactie van drie (voorlopig) te maken. Ik heb G. geschreven dat ik het daar in principe wel mee eens ben, ik geloof ook dat het blad daardoor wel sterker komt te staan (een kleine redactie is ook in zoverre gunstig dat de copy vlotter circuleert). Evenwel, op die manier wordt wel erg de indruk gewekt van een opslokken van Col. door Podium. Zo vreselijk erg is dat wel niet, maar het is toch onaangenaam; ik stelde voor om dan toch b.v. de naam Columbus te handhaven, maar het kan misschien ook wel anders opgelost worden. Maar hoe denken jij en Jan er over? Misschien vind je het niet prettig om uit de redactie te gaan? Of anders gezegd: heb je misschien toch redenen om te denken dat een grotere redactie beter is? Enfin, intussen heb je Gerrit je standpunt waarschijnlijk al uiteen gezet; ik hoop in elk geval dat we een oplossing vinden, waar ieder het mee eens is.’Ga naar eindnoot88 Dezelfde dag, 25 mei, schreef Paul Rodenko ook aan Gerrit Borgers, waarbij hij inging op zijn medewerking aan Criterium , waartegen Borgers kennelijk bezwaar gemaakt had: ‘Ik vermoed dat ik hier toch een beetje te ver van de tijdschriftenpolitiek afzit; daardoor voel ik dat waarschijnlijk niet zo scherp als jullie. D.w.z. ik had het voor mijzelf zó uitgemaakt dat ik alle belangrijke stukken, ik bedoel alle stukken waarin ik iets te beweren had, waarin ik een bepaalde positie innam, vanzelfsprekend alleen in Columbus (Podium) zou plaatsen - maar als ik een paar gedichtjes of een | |
[pagina 267]
| |
nietszeggend stukje heb, waarom zou ik dan ook niet eens in een ander blad publiceren? (zolang het niet in Het Woord is natuurlijk). Het leek mij eigenlijk zo iets doodgewoons - hier in Frankrijk b.v. schrijven de meeste auteurs behalve in hun eigen blad zo nu en dan ook in andere - dat ik er niet eens verder over gedacht heb. Wij hebben in Columbus trouwens nooit boze dingen tegen Criterium gezegd en zijn het er ook altijd over eens geweest dat naast principiële bladen, zoals wij willen zijn, een goed anthologisch tijdschrift óók reden van bestaan heeft. Maar door de afstand ben ik in mijn gedachtengang waarschijnlijk wat achterop geraakt: want in de eerste plaats is Crit. inderdaad geen goed blad meer en in de tweede plaats blijkt uit wat je schrijft ook steeds duidelijker dat het tussen ons en Criterium in de toekomst om een concurrentiestrijd zal gaan. Kortom - ik zie, na je brief, die mij eerst lichtelijk verbaasde, nog eens overdacht te hebben, in dat je gelijk hebt.’ Rodenko voegde hieraan toe: ‘Overigens ben ik persoonlijk nogal bevriend met Hermans (met Morriën ook trouwens), zodat ik ook daardoor de dingen nooit zo scherp gezien heb. Misschien ben ik ook wat naïef in al die dingen en heb ik de kuiperijen, die blijkbaar overal achter zitten, niet zo door. Een andere en voor mij erg belangrijke kwestie is: ik ben gedwongen in de toekomst meer te publiceren dan alleen in Podium - ik moet er nl. van leven.’ Rodenko en Hermans waren beiden in oktober 1945 bij het Columbus-weekend op de Assumburg geweest. Laatstgenoemde vertelde in 1987 dat hij Rodenko daarna in het voorjaar van 1947 in Parijs had opgezocht. Zowel Hermans als Rodenko hadden bewondering voor het surrealisme en waren geïnteresseerd in de ideeën van Sartre en Camus. Hierna schreef Rodenko - na te hebben uiteengezet dat hij driekwart van zijn bestaan als student in Parijs zelf moest bekostigen -: ‘Het zal mij daarom erg welkom zijn als het prsentiegeld [presentiegeld] van Podium op f. 20.- gebracht wordt, maar ik moet toch zien nog elders ook te publiceren; Criterium was daarom wel prettig, omdat ik daar alle overschotjes aan kwijt kon maar nu... ja, ik zal het dan maar met weekbladen moeten proberen; ik heb trouwens nu een verzoek om medewerking van Vrij Nederland gehad, maar ja, hard schiet je daar natuurlijk ook niet mee op. Enfin, ik zal wel zien hoe ik het dan organiseer, ik ben in elk geval tot de conclusie gekomen dat het inderdaad wel juist is wat je schrijft.’Ga naar eindnoot89 Volgens een voorstel dat De Neve half mei aan Borgers gedaan had, zou elke redacteur maandelijks tien gulden presentiegeld ontvangen. Dat Hans van Straten teleurgesteld was over het feit dat hij niet in de redactie zou komen, bleek uit een brief die hij op 27 mei aan zijn vriend Max de Jong stuurde. Hierin schreef hij niet zonder zelfspot: ‘De fusie gaat door. | |
[pagina 268]
| |
Proloog is opgeheven, Bert Voeten is redacteur van Het Woord geworden De Neeve [Neve] is zacht als boenwas, maar hij wipt mij toch even als redacteur naar het schijnt (wat heeft die vent in godsnaam tegen me? ik heb hem nog nooit gezien). [...] Maar ik weet nog niet wat Paul en Fokke hiervan vinden. Als het inderdaad zo gaat ga ik een tijdschrift oprichten, het lijfblad van de gewipte, genepte, rancuneuze genieën. Doe je mee?’ En verder: ‘Het fusietijdschrift komt in Sept. bij Contact, dit is vast. De rest is roddel. Inderdaad, jij bent de man die ons naar De Neeve gedreven heeft, alle lof.’Ga naar eindnoot90 De laatste opmerking sloeg wellicht op een suggestie die Max de Jong tijdens een gesprek met Van Straten gedaan had. We hebben overigens gezien dat het contact tussen De Neve en de redactie van Podium vooral door Lekkerkerker tot stand was gebracht. | |
Morriën en Hermans bij Sierksma op bezoekIntussen waren de afgelopen maanden ook enkele voelhorens vanuit het tijdschrift Criterium naar Podium uitgestoken: in brieven van uitgever John Meulenhoff en redacteur Adriaan Morriën aan Fokke Sierksma was over nauwe samenwerking en zelfs over een fusie geschreven. Op de avond van 27 mei kwamen nu ook de Criterium-redacteuren Adriaan Morriën en Willem Frederik Hermans bij Sierksma in Groningen op bezoek om over een fusie tussen beide tijdschriften te praten. Dit bezoek werd de daaropvolgende avond herhaald. Hermans vertelde in 1987: ‘Sierksma had iets onverwoestbaar provinciaals over zich. Hij was in zijn jeugd erg onder de indruk geraakt van Menno ter Braak en hij had eigenlijk, geloof ik, het idee: “Ja, als ik Ter Braak laat schieten, dan ben ik geen fatsoenlijk man, geen honnête homme meer.” Dat wou hij dus niet.’ En verder over de discussies in mei 1947: ‘Podium had toen moeilijkheden en Criterium ook, en toen wilden wij Podium in Criterium opnemen, maar toen zei Sierksma: “Nee, wij kunnen beter Criterium in Podium opnemen.” Nou, daar bleef het bij.’ Op 28 mei schreef Sierksma over deze gesprekken aan Gerrit Borgers: ‘Summier deze twee feiten: nadat 1o er op gewezen was dat Podium = fs was en dat ik bovendien geen algemene maar critische essays schreef, zodat de enige oplossing een overgang naar Criterium zou zijn, deden ze 2o hun best - 1o mislukt zijnde - mij een vaste rubriek in Criterium in de maag te drukken.’ Sierksma vervolgde: ‘Tien minuten geleden “dropen ze met bebloede koppen af”, om Morriën te citeren. Wij moeten nu verduiveld oppassen dat we niet onder onze duiven laten schieten. Ze hebben gebrek aan kopij. Dus onmiddellijk de nieuwe jaargang organiseren. Zij zullen ongetwijfeld | |
[pagina 269]
| |
alles doen, wat maar mogelijk is om hun blad te redden.’ En verder over de ontmoeting met Hermans en Morriën: ‘Afscheid in de beste verstandhouding. Morriën als mens sympathiek voor mij. Hermans weet ik niet; in ieder geval diplomaat van Criterium.’Ga naar eindnoot91 In zijn Mandarijnen op zwavelzuur (2de druk, 1967) schreef Willem Frederik Hermans over deze poging tot fusie met Podium: ‘Hermans en Morriën gingen naar Sierksma en vroegen hem Podium ii te laten opgaan in Criterium, maar Sierksma zei: nee, Podium heeft een programma. Waarom laten jullie Criterium niet verdwijnen en opgaan in Podium? Dit was onpraktisch, want Criterium had een uitgever en Podium op dat ogenblik niet.’Ga naar eindnoot92 Hermans verstond onder Podium ii het blad Podium, zoals dit na de eerste illegale jaargang verschenen was. Over zijn eerste ontmoeting met Hermans zou Sierksma in 1971 schrijven: ‘De eerste keer, dat ik Hermans zag, ontving ik hem in het pand Verlengde Visserstraat 11 te Groningen als lid van een delegatie van het tijdschrift Criterium. Dat was in 1947. Ze wilden met ons van Podium fuseren. Wat er besproken is, weet ik niet meer. Het enige, dat ik me herinner, is dat ik hem graag mocht en dat hij op een onhandige manier aardig was tegen ons kind.’Ga naar eindnoot93 Zoals zo vaak had ook hier de tijd zijn weldadige werk gedaan! Op zaterdag 31 mei - enige dagen na de beide gesprekken tussen Sierksma en de Criterium-delegatie - trouwden Annie van Poelgeest en Gerrit Borgers in het stadhuis van Hilversum. De volgende dag vond in Amsterdam een bespreking plaats van Sierksma, Wadman en Borgers met De Neve, waarbij definitief afgesproken werd dat Contact het nieuwe Podium met ingang van september zou uitgeven. Om aan de bezwaren van de afwezige Paul Rodenko over de samenstelling van de redactie tegemoet te komen - drie voormalige Podium-redacteuren tegenover slechts één Columbiaan -, werd besloten dat Borgers geen stemrecht in de redactie zou hebben en dus alleen secretaris zou zijn. In feite was dit natuurlijk een wassen neus, omdat alle kopij bij Borgers zou belanden en hij niet over het gebrek aan persoonlijkheid beschikte dat hem ertoe zou brengen zijn mening niet te geven. Verder zouden de redacteuren maandelijks twintig gulden presentiegeld ontvangen, de redactiesecretaris vijftig gulden. Het enige probleem dat nog overbleef, was de prijs die Contact aan de uitgevers Stols en Van Gorcum zou moeten betalen voor de lijsten met abonnees, maar aangenomen werd dat dit geen struikelblok zou opleveren. Over het resultaat van deze bespreking merkte Sierksma op 3 juni in een brief aan Hans van Straten op: ‘Gerrit heeft jou uitvoeriger geschreven dan mij. Hij is inderdaad ook uit de redactie getreden en blijft zeer nadrukkelijk slechts secretaris. We houden nu 3 man over. Mijn enige bezwaar tegen de | |
[pagina 270]
| |
gang van zaken ten aanzien van jou is dus opgeheven.’Ga naar eindnoot94 Twee dagen later, op 5 juni, berichtte Gerrit Borgers aan Hans van Straten: ‘In mijn vorige brief schreef ik je dat ik het voorstel van De Neve ook aan Fokke en Paul zou doorgeven: beiden hebben geantwoord, wat wij, Anne en ik, ook al vonden: al is het subjectief bekeken beroerd om je toch niet in de redactie op te nemen, aangezien het toch enigszins een bedonderd gevoel geeft, heeft De Neve met zijn “sterke” redactie wel gelijk.’ Borgers voegde hieraan toe: ‘Toen we dan ook Zondag een bespreking tussen Fokke, Anne, De Neve en mij hadden, waar de fusie en de uitgave bij Contact definitief zijn geworden, hebben we dit voorstel aanvaard.’Ga naar eindnoot95 Ruim een week later, op 14 juni, schreef Paul Rodenko aan Gerrit Borgers over het nieuwe tijdschrift en over de redactionele inleiding waarmee het eerste nummer zou openen: ‘Ik heb Sierksma geschreven over de Inleiding en heb tevens een paar voorstellen gedaan, zoals het van tijd tot tijd uitgeven van een speciaal nummer, gewijd aan een actueel onderwerp (b.v. een aantal essayisten postie [positie] laten kiezen t.a.v. de atoombom af [of] zoiets, in elk geval: geen afzijdigheid, littérature engagée); het houden van een enquête over een bepaald probleem bij vooraanstaande schrijvers; een buitenlandse kroniek (waarbij ik de parijse zou kunnen verzorgen, maar waarbij het wenselijk zou zijn als we ook een londense of new-yokse [new yorkse], roomse of in ieder geval toch een vlaamse kroniek hadden); een maandelijks critisch overzicht van de tijdschriften; en tenslotte elke maand een litteraire caricatuur, ik bedoel een satirieke tekening, op een actuele litteraire gebeurtenis betrekking hebbend (we hebben daarvoor alleen een goed tekenaar nodig, de ideeën kunnen wij misschien wel geven) - zoeiets [zoiets] geeft ten minste wat leven aan een blad, denk je niet?’ Rodenko schreef verder: ‘A propos, hoor je nog wel eens wat van Hans van Straten en Jan Vermeulen? Ik heb nl. voor mijn vertrek naar Parijs, eind april, de copy voor het volgend Columbusnummer gereed gemaakt en bericht gezonden of ze het bij mijn ouders in Den Haag wilden afhalen; daarna heb ik nog een keer of drie geschreven - maar tot nu toe nog steeds geen antwoord gehad, terwijl aan de andere kant mijn moeder mij schrijft dat het pakket nog steeds niet is afgehaald. Weet jij soms hoe dat zit? Ik begrijp er niets van, vooral omdat ik noch van Jan noch van Hans ook maar iets hoor.’Ga naar eindnoot96 Zoals in het eerste hoofdstuk werd vermeld, zou dit ‘volgend Columbusnummer’ niet meer verschijnen. Aangenomen mag worden dat Stols, die in die tijd in financiële moeilijkheden verkeerde, er niets voor voelde nog een nummer te bekostigen en bovendien dat Vermeulen en Van Straten even geen zin hadden in verder contact, nu de laatste geen redacteur meer was. | |
[pagina 271]
| |
Ruim twee weken later, op 2 juli, schreef Gerrit Borgers aan Hans van Straten: ‘Hoe staat het toch met Columbus? Komt het nog uit of komt het niet meer en hebben jullie er genoeg van? Op deze vraag kreeg ik van Paul het antwoord dat hij er zelf ook geen bal van snapte, aangezien de kopij voor een nummer al weken lang bij zijn moeder ligt en niet door jullie wordt afgehaald. Zijn jullie soms bezig aan een wereldreis of zo?’ Verder merkte Borgers op: ‘Binnenkort komt het laatste pest-Podiumpje uit. Anne en ik, die er een Fokke-loos nummer van hebben willen maken, hebben er ons in de hitte de pokken aan gewerkt op het laatste moment.’Ga naar eindnoot97 Hierop reageerde Hans van Straten kennelijk wel, want op 13 juli schreef Borgers hem: ‘Met Van Gorcum is de overdracht nu geregeld. Dat dubbelnummer van Columbus: natuurlijk, laat Stols het maar niet meer doen als hem dat nog meer geld kost - zo kan het ook wel’Ga naar eindnoot98 | |
J.J. Klant en Louis Paul Boon werken aan Podium meeIn dezelfde periode verscheen het zesde nummer van Podium , gedateerd juli 1947. Deze aflevering opende met de eerste bijdrage van J.J. Klant aan Podium: het verhaal ‘Zo dacht Ramafoedin’. Het begin hiervan luidt: ‘Als een orkaanwind jaagt de fluistering van de filmster door de zaal en verleidelijk zwaait zij met haar driemaal vergrote been. Wat is zij slecht geweest en gevaarlijk voor de mannen, maar de liefde van deze raadselachtige bokser maakt haar weer goed. Zij trekt haar kousen uit en wat er volgt staat ons vrij te vermoeden. ‘De serenen denken dat zij nu haar voeten wassen gaat, maar zij vergeten dat een vrouw, die tussen zoveel sofa's leeft en op delicate wijze ingewikkeld ontbijt aan een volgestapeld tafeltje, geen vuil kan hebben tussen haar tenen. De h.b.s.ers weten beter. Zij horen het kraken van het ontzaggelijk bed in hun verhitte verbeelding en het heeft zijn zin, als de raadselachtige bokser zich even later te scheren staat. ‘Millioenen mannen scheren zich des ochtends, geeuwend en ontevreden, in een klam, koud licht, maar deze man scheert zich fluitend aan het einde van een donkere tunnel waar we ingekropen zijn, omdat het buiten zo vervelend was. Alle vrouwen hebben benen, maar geen vrouw heeft zo glanzende, verwonderlijk gebogen kuiten, waar geen enkel haartje groeit, als die welke nu worden tentoongesteld in de holen der wereldsteden en provinciestadjes, waar het heel stil is op Zondag. ‘Maar Ramafoedin ziet het anders. Heimelijk noemt hij haar “Geelbeen” en aan de binnenkant van haar dij weet hij een groen puistje met een witte punt. “Geelbeen” mompelt hij als hij haar ziet, “Geelbeen” als hij denkt aan | |
[pagina 272]
| |
de wereldsteden en provinciestadjes en “Geelbeen” als hij zijn pijp rookt en filosofeert over de dingen die hij zag. De bokser zou hij “Stomp” noemen, als hij ooit aan hem dacht, zo stom en lomp, zo ingenomen met zijn kleren is deze dichtgestampte patser, maar hij doet het niet. Ramafoedin denkt alleen aan de gladde dij van Geelbeen.’Ga naar eindnoot99 Het is verleidelijk te fantaseren over de vraag of dit verhaal van Klant de Vlaamse schrijver Louis Paul Boon, van wie in hetzelfde nummer van Podium een verhaalfragment verscheen, op het idee heeft gebracht voor zijn roman De paradijsvogel . Dit boek zou overigens pas tien jaar later, in 1957, uitkomen. Ook De paradijsvogel handelt immers over een filmster, die met haar voluptueuze curven menig mannenhart op hol weet te brengen, terwijl ook in haar omgeving een bokser kan worden aangetroffen. Bovendien lijkt de naam van Boons personage Ramadhoe wel erg veel op Ramafoedin. En als klap op de vuurpijl komt ook nog de naam Wadman in Boons roman voor: in dit geval de naam van een lustmoordenaar, waarmee natuurlijk niets gesuggereerd wordt over de erotische preoccupaties van de gelijknamige Podium-redacteur! Het verhaalfragment van Louis Paul Boon, die in dit nummer eveneens voor de eerste keer aan Podium meewerkte, was getiteld ‘Kleine dagmuziek’ Het begin ervan luidt: ‘Madame Odile schreef een brief naar Manon en Manon, boulevard Monterlant soisante quinze, steenkappers, om te weten hoeveel haar man nu juist verdiende, want zij verdacht hem een deel van zijn weekloon voor zich te houden, zij deed er een hele namiddag over, zij beschreef haar hele leven en was gelukkig. Zij kreeg een brief terug dat Oscar 4 frank verdiende, maar dat hij de volgende week een halve frank opslag ging krijgen volgens de wet van ci en la. 4 Frank, dat was juist. Hij gaf dus zijn loon af gelijk hij het kreeg. Een heel klein loon, want hij was vaneigens beginnen werken zonder te vragen hoeveel hij ging verdienen, en zonder ooit opslag te vragen. En nu was zij benieuwd hoe of op welke manier hij haar te naaste week ging aankondigen dat hij 4,50 frank had, misschien zonder iets te zeggen, zijn geld afgevend en haar er latend naar rieken dat er opslag bij was. En zij vreesde, neen, zij hoopte, zij verlangde precies, dat hij die 50 centiemen houden zou, enkel en alleen om hem te kunnen betrappen op diefstal, op achterhouding van zijn loon, terwijl zijn arme lieve kindertjes... en terwijl zijn lieve, arme maar lieve, vrouw... Doch ook Oscar had van die opslag gehoord, het had in Recht en Vrijheid gestaan, “overwinning van de arbeiders”, en het was in het begin onverschillig langs hem heen gegaan. 50 Centiemen meer of minder bij het hoopje geld dat hij in Odile's handen legde, daar merkte niemand iets van. Was hij een beeldhouwer die niets verdiende, dan was er armoede daar bij hem | |
[pagina 273]
| |
thuis, en was hij tijdens de oorlog een band-agent die de mensen hun pakjes afnam, of was hij grondwerker bij de aanlegging van het park die 2 frank per dag verdiende, of was hij steenkapper in Brussel die 4 frank per uur verdiende, het bleef daar bij hem thuis allemaal hetzelfde, vuile en gescheurde tassen, kinderen met luizenkoppen, een kapotte zetel en een bed dat een nest was. Een vuil onopgemaakt nest waar men inkroop, terwijl hier een laken ineengerold lag en dààr een deken. En met Recht en Vrijheid in zijn handen, kwam de gedachte in hem op dat halffrankske voor zich te houden. Voor Odile ging het maar een druppeltje water mèèr zijn dat door haar vingeren stroomde, en voor hem ging het... neen, hij kon het niet dadelijk overzien wat het voor hem ging zijn; hij moest het eerst uitrekenen, tien maal een halffrankske was 5 frank per dag, was 30 frank in de week. Het overweldigde hem, zo een hoop geld, het scheen hem zelfs wat tè veel. Doch, hield hij er bijvoorbeeld maar de helft van, dan zou zij het bemerkt hebben. Hij was verplicht het allemaal te houden, en met de tram naar zijn werk te rijden in plaats van te voet te lopen, en zich hesp en eieren als toespijs te kopen in plaats van een ajuin of een stinkkaas. En tabak. En een pint. En de warmte doorstraalde hem van binnen naar buiten, de warmte van de wereld, van het heelal, mengde zich met zijn warmte. Hij zat stil en was gelukkig, 0,50 cent. zong het in hem. En hij kwam tot de conclusie dat een mens niet meer moet hebben in het leven. Hij vaagde in Brussel bij Manon en Manon de kuisseling op van wat een ander beitelde, en hij sliep naast Odile... met zijn rug naar haar omwille van zijn adem die stonk van de ajuin... in plaats van naast Jeannine, en dit en dat, en toch was hij gelukkig. En nu, hij kwam naar huis en Odile keek naar zijn geld en zei: waar is uw 0,50 fr. opslag? Het was of hij een klap in het gelaat kreeg.’Ga naar eindnoot100 Later zou Boon het in Podium gepubliceerde fragment opnemen in zijn roman Zomer te Ter-Muren (1956)Ga naar eindnoot101 - het vervolg van de roman De Kapellekensbaan (1953) -, waarbij de tekst hier en daar gewijzigd werd. Een van deze wijzigingen was dat de naam van de vrouwelijke hoofdpersoon Odile veranderd werd in ondine (Boon schreef in beide romans de namen van de personages zonder hoofdletters). Vermeldenswaard is dat in het fragment in Podium al de naam van de straat waarnaar de roman De Kapellekensbaan genoemd zou worden, terloops vermeld werd. Over Oscar werd in dit fragment verteld: ‘Hij ging een straat of twee alom, naar het huis waar Mavine woonde, maar hij stapte er voorbij, hij stapte overal voorbij, en tenslotte, waarlijk, trok hij naar de kapellekesbaan waar zijn moeder in een van die 4 villa's woonde.’Ga naar eindnoot102 Verder bevatte deze aflevering een essay over de poëzie van Gerrit Achterberg, dat geschreven was door Jaap Mulder (Gerrit Borgers). In dit essay, | |
[pagina 274]
| |
getiteld ‘Moderne magie’, ging Mulder in op de ontwikkeling die Achterbergs poëzie sinds het verschijnen van de eerste bundel, Afvaart (1931), doorgemaakt had: ‘De taal, in de eerste bundel nog instrument, wordt door de enorme druk waaronder zij wordt gezet langzamerhand van middel tot doel, het woord wordt zo intensief - en elementair tevens - geladen, dat het weer nadert tot zijn primitieve functie: niet langer het verbeelden van het object, maar het volkomen samenvallen daarmee. Langzamerhand, naarmate de eigen toon van Achterberg vaster wordt, wijkt hij juist op dit punt steeds verder af van de gangbare, in de grond nog steeds symbolistische poëzie van onze tijd.’Ga naar eindnoot103 Mulder constateerde dan ook: ‘Zo blijkt [...] Achterberg, die men om zijn thema toch moeilijk in de eerste plaats “van deze tijd” zou noemen, om zijn methode van groot actueel belang: de afstand tussen kunstwerk en daad, tussen droom en daad om deze gevaarlijke term hier toch te gebruiken, wordt bij hem verkleind tot een minimum, waarbij noch het een noch het ander dupe is. Deze drang tot synthese, die al was ingezet voor de oorlog - het allereerst misschien al bij Gorter - maar later op andere wijze, in de z.g. “anecdotische” poëzie, waar het alleen bij zijn beste vertegenwoordigers niet ten koste van de droom ging, heeft nog nooit een dergelijke hoogte bereikt als in deze verzen.’Ga naar eindnoot104 De speciale belangstelling die in de kring van Podium voor de poëzie van Gerrit Achterberg bestond, leidde er in die tijd toe dat op initiatief van Fokke Sierksma een essaybundel werd samengesteld, getiteld Commentaar op Achterberg . In deze bundel, die in mei 1948 bij D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij n.v. te 's-Gravenhage verschijnen zou, werden opstellen opgenomen van Gerrit Borgers, J.B. Charles, Jan Emmens, A. Marja, Paul Rodenko, Fokke Sierksma, G. Sötemann, Jan Vermeulen en Anne Wadman. De zesde en laatste aflevering van de derde jaargang bevatte verder het essay ‘Poëzie in technicolor’ van Anne Wadman, het korte verhaal ‘Bor’ van D. Opsomer (pseudoniem van Dick Vriesman), twee gedichten van de vroegere Podium-redacteur P. Kalma en een aantal polemische opmerkingen door Jaap Mulder (Gerrit Borgers) over de toekenning van de Van der Hoogt-prijs aan Bert Voeten. Vermeldenswaard is dat in dit nummer - voor het eerst na de oorlog - geen bijdrage van Fokke Sierksma was opgenomen. Deze aflevering was daardoor inderdaad (naar de eerder vermelde uitdrukking van Gerrit Borgers) ‘een Fokke-loos nummer’ geworden. | |
[pagina 275]
| |
TerugblikEen gevoel van malaise en ook van nieuwe hoop: met deze woorden kan de geschiedenis van Podium in de derde jaargang goed worden samengevat. Dat gevoel van malaise was er vooral omdat het maar niet wilde lukken meer abonnees te winnen. Dat leidde er weer toe dat de uitgever er geen zin in had in deze jaargang tien nummers uit te brengen, waarop door de redactie min of meer gerekend was, maar het bij zes liet. Uit de datering van de verschillende afleveringen - november en december 1946, januari, maart, april en juli 1947 - kan worden afgeleid dat ongeveer in februari duidelijk werd dat er in deze jaargang slechts zes afleveringen zouden uitkomen. Nummers bovendien van tweeëndertig pagina's, zodat de totale omvang van Podium in deze periode honderdtweeënnegentig pagina's bedroeg. Dus niet meer dan in de tweede jaargang. Nieuwe hoop kwam er door de fusie met Columbus en het verdwijnen van Proloog. Daardoor werd tenminste één concurrent uitgeschakeld, terwijl ook de samenwerking met uitgeverij Contact veel goeds beloofde. Kijken we naar het aandeel van de verschillende genres in Podium, dan blijkt dat de poëzie in de derde jaargang eenentwintig pagina's besloeg ofwel bijna elf procent. Dat was een duidelijke vermindering vergeleken met de vorige jaargang, toen de dichters nog ruim dertig procent voor hun rekening namen. Heel anders was de situatie bij het verhalend proza. In de derde jaargang werden achtenvijftig bladzijden (ruim dertig procent) met verhalen en romanfragmenten gevuld: heel wat meer dan in de vorige jaargang (bijna negen procent). Poëzie en verhalend proza verhielden zich dus tot elkaar als communicerende vaten. Groot bleef verder het aandeel van het beschouwend proza: honderddertien pagina's of bijna negenenvijftig procent. Podium was in deze periode in de eerste plaats een kritisch tijdschrift. Aan de derde jaargang werkten slechts negen dichters mee, van wie J.B. Charles (Wim Nagel) met vier verzen de kroon spande. Zijn vers ‘Man en paard’ is typerend voor de thematiek die hem in die tijd bezighield: het ongedaan willen maken van de scheiding tussen geest en lichaam. De weinige gedichten die verder in deze jaargang werden opgenomen, weken qua vormgeving en mentaliteit nauwelijks af van wat eerder in Podium was gepubliceerd. Ook in deze periode is de toon vaak hard, lijkt de dichter illusieloos. In het eerder geciteerde vers ‘De laatste kans’ van de Vlaming A.G. Christiaens krijgt de lezer een kijk op het leven voorgeschoteld die sterk doet denken aan wat Sartre in die tijd in zijn romans verbeeldde: het bestaan wordt beheerst door walging en een gevoel van zinloosheid, waardoor volgens de existentialisten de weg naar de menselijke | |
[pagina 276]
| |
vrijheid geopend zou worden. Ook de schoonheid werd allerminst op een hoog voetstuk geplaatst. In het vers ‘Daarom...’ van A. Marja werden alle dichterlijke pretenties honend afgewezen. Karakteristiek voor de scepsis in Podium-kring ten opzichte van de vernieuwing in de poëzie is de parodie op het vers ‘De dichter’ van Paul Rodenko in het nummer van december 1946. De ondertekening van die parodie met de naam Michaël Rozwetso spreekt boekdelen. Gerrit Borgers, die de parodie schreef, zal niet vermoed hebben dat Rodenko nog geen half jaar later redacteur van Podium zou worden! Zoals we gezien hebben, had Fokke Sierksma in het eerste nummer uitdrukkelijk het publiceren van Friese poëzie in Podium verdedigd. Toch liep het Friese aandeel daarna fors terug: nog slechts twee dichters - G.N. Visser en Anne Wadman, die ook al aan de vorige jaargang hadden meegewerkt - publiceerden in deze periode Friese poëzie, en wel zegge en schrijve vier gedichten. Podium had dus nog hooguit een Fries randje! Overigens was het Friese element ook in de redactie kleiner geworden. Was deze in de tweede jaargang nog helemaal uit het ‘heitelân’ afkomstig, tijdens de derde jaargang bestond zij voor driekwart uit Friezen: Gerrit Borgers, die als redactiesecretaris een belangrijke rol speelde, was geen Fries, hoewel hij wel Friese poëzie in het Nederlands vertaalde. In de derde jaargang publiceerden verder acht auteurs verhalend proza. Daartoe behoorde de al oudere schrijver Cola Debrot, uit wiens roman Bewolkt bestaan twee fragmenten in Podium verschenen. Deze bijdragen kunnen vooral tot het psychologische proza gerekend worden: een genre dat door Fokke Sierksma in een artikel over het essay ‘Het einde van de psychologische roman’ van Paul Rodenko met verve verdedigd werd. Een duidelijke aanwijzing dat in de Podium-redactie ook naar nieuwe mogelijkheden voor het proza gezocht werd, was de beschouwing onder de veelzeggende titel ‘Toch gebiedsuitbreiding?’ van Jaap Mulder (Gerrit Borgers) in het eerste nummer (november 1946). Hierin bepleitte Mulder een opheffing van de scheiding tussen het reële en surreële, waardoor de mogelijkheden van de auteur vergroot zouden worden. In dit verband wees hij op het prozawerk van J.J. Klant, Willem Frederik Hermans en Johan Daisne. Zoals we gezien hebben, had Gerrit Borgers vroeger al voor een surrealistische opvatting van de werkelijkheid - weliswaar ‘in een realistische vorm’Ga naar eindnoot105 - gepleit. Hij had het surrealisme via het werk van Paul van Ostaijen leren kennen. Fokke Sierksma - samen met Borgers de belangrijkste essayist in deze jaargang - stond daar anders tegenover. In maart 1947 schreef hij immers aan Hans van Straten: ‘Het surrealistische heb ik niet [...]. Door Mulder is | |
[pagina 277]
| |
dit element er in gekomen. Hij dweept met dit genre. Ik verzet me ertegen, omdat ik het erg appreciëer [apprecieer], maar wat overbodig vind momenteel.’Ga naar eindnoot106 Uit deze passage blijkt dat Sierksma het surrealisme niet van actueel belang vond. Hierbij heeft wellicht het standpunt van Forum, waarvan een van de oprichters, E. du Perron, weinig goede woorden voor het surrealisme over had, invloed op hem uitgeoefend. In juli 1947 kwam Podium tenslotte met een nummer, waarin het meest verrassende proza van deze jaargang gepubliceerd werd. Allereerst werd in deze aflevering het verhaal ‘Zo dacht Ramafoedin’ van J.J. Klant opgenomen: hierin werden allerlei fantasieën en de alledaagse werkelijkheid met elkaar vermengd. Dit was een duidelijke poging om los te komen van het Hollandse realisme en wat avontuurlijker wegen te volgen. Verder verscheen in dit nummer het prozafragment ‘Kleine dagmuziek’ van Louis Paul Boon, waarin deze schrijver in een tot dan toe ongekend directe stijl weergaf wat de gedachten en gevoelens zijn van de steenkapper Oscar, die van een beter leven droomt. Mede beïnvloed door de ‘stream of consciousness’-techniek in het werk van James Joyce, bleek Boon hier in staat de gedachtengang van een mens op overtuigende en ontroerende wijze in te bouwen in het geheel van de door hem beschreven gebeurtenissen. Zoals dit ook in Proloog het geval was, werkten aan Podium verscheidene Vlaamse schrijvers mee. Ook dit was een gevolg van de contacten van Borgers in verband met zijn studie over Paul van Ostaijen. In de derde jaargang van Podium publiceerden in totaal zeventien schrijvers. De creatieve achterban van het blad was dus sinds de tweede jaargang, toen bijdragen van achtentwintig auteurs opgenomen werden, een stuk kleiner geworden. De redacteuren zelf namen daarbij achtentachtig pagina's (bijna zesenveertig procent) van deze jaargang voor hun rekening: dus minder dan in het jaar ervoor, toen hun aandeel ruim vijfenvijftig procent bedroeg. Deze keer vulde Fokke Sierksma in z'n eentje achtenveertig bladzijden: een kwart van het totaal! Het kleiner worden van de creatieve achterban en het ruime aandeel van Sierksma aan het blad, wat - gezien sommige uitlatingen in zijn brieven - met het slaken van vele zuchten gepaard ging, maakten duidelijk dat Podium haar horizon verbreden moest. Bovendien hoopte de redactie een andere uitgever te vinden. Dat alles leidde ertoe dat zij in de eerste maanden van 1947 niet bij voorbaat afkerig was van een mogelijke liaison met een ander tijdschrift. Nadat Columbus met ingang van oktober 1946 een meer programmatisch karakter gekregen had, waren de perspectieven voor een fusie tussen | |
[pagina 278]
| |
dit blad en Podium duidelijk beter geworden. Daartoe droeg bij dat beide tijdschriften in deze periode worstelden met een tekort aan abonnees. Toen via de redactiesecretaris van Proloog, Kees Lekkerkerker, de mogelijkheid ontstond dat een gefuseerd blad bij uitgeverij Contact onderdak zou kunnen vinden, werden de fusiebesprekingen - na eerdere pogingen in voorgaande jaren - hervat en kwamen zij al snel in een beslissend stadium. Vanaf het begin van deze besprekingen was duidelijk dat Proloog niet bij deze fusie zou worden betrokken, hoewel er een tijdlang wel van werd uitgegaan dat Lekkerkerker de redactiesecretaris van het nieuwe tijdschrift zou worden. Uit brieven in die tijd blijkt dat de redacteuren van Podium en Columbus weinig bewondering koesterden voor de literaire kwaliteiten van hun Proloog-collega's en dat dit de voornaamste reden was om hen niet bij een fusie te betrekken. Bovendien was in de Proloog-redactie onenigheid ontstaan, waardoor deze tegenover de beide andere redacties geen krachtig standpunt kon innemen. De fusie, die tenslotte na langdurige onderhandelingen tussen Columbus en Podium tot stand kwam, bracht met zich mee dat met ingang van de vierde jaargang Paul Rodenko redacteur van Podium zou worden. Daarmee kwam een jonge schrijver in de redactie, die in sommige opzichten heel andere opvattingen had dan de belangrijkste redacteur tot op dat moment, Fokke Sierksma. Dat zou tot levendige discussies leiden, waarvan in het volgende hoofdstuk verslag zal worden gedaan |
|