Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945
(1989)–Piet Calis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Hoofdstuk 6
| |
[pagina 358]
| |
Tussen Gerrit Meinsma en Corrie van der Noord ontstond hierna een amoureuze relatie. Cornelia van der Noord was in 1920 te Leeuwarden geboren. Haar moeder was een zuster van de dichter J. Slauerhoff. Corrie van der Noord ontmoette haar oom wel eens, als ze in het huis van haar grootmoeder - die toen in Haarlem woonde - logeerde. Ze herinnert zich: ‘Ik had zoveel ontzag voor hem, dat ik geluidloos om hem heen liep.’Ga naar eind1 Over een van de familiebijeenkomsten, waarbij Slauerhoff aanwezig was, vertelde ze in 1982: ‘We zaten in een heel grote familiekring - want met Kerstmis kwam iedereen altijd bij mijn grootmoeder - en daar deden we een of ander dobbelspel en ik zat naast hem en toen deed ik iets met die dobbelstenen. Ik zei: het is vijf en het was zes, en toen werd ik geprezen. Dat vond hij heel mooi. Dat is typisch iets voor Slauerhoff om iemand die vals speelt, een compliment te geven.’ In 1937 - Corrie van der Noord bezocht in die tijd de Gemeentelijke hbs, waar ze enkele klassen hoger zat dan Gerrit Meinsma - werd ze lid van de Nederlandse Bond van Abstinent Studerenden (nbas). In deze organisatie, waarin niet alleen het ideaal van geheelonthouding,
Corrie van der Noord en Gerrit Meinsma. (Foto: Jan van Male)
| |
[pagina 359]
| |
maar ook allerlei in politiek opzicht vooruitstrevende opvattingen werden uitgedragen tijdens met geestdrift beleefde zomerkampen, werd ze tot lid van het hoofdbestuur gekozen. In 1941 werd de nbas opgeheven. Twee jaar daarvoor had Corrie van der Noord het diploma hbs-a behaald, waarna ze allerlei kantoorbaantjes had, totdat zij in 1943 ging werken bij de Openbare Leeszaal in Leeuwarden. In dezelfde periode waarin Gerrit Meinsma kennismaakte met Corrie van der Noord, kwam hij ook in contact met de toen zeventienjarige Wim Hijmans, die leerling was aan het Stedelijk Gymnasium, waar Meinsma als toehoorder lessen volgde. Meinsma had Hijmans overigens voor het eerst gezien in de Buma-bibliotheek - de bekende klassieke bibliotheek in Leeuwarden -, waar de vader van Hijmans, die leraar Latijn en Grieks was aan hetzelfde gymnasium, de functie van bibliothecaris uitoefende. Meinsma vertelde in 1982 over zijn eerste persoonlijke contact met Hijmans: ‘Er was gewoon een herkenning, toen we op dat plein rondliepen bij het gymnasium. Daardoor is eigenlijk het gesprek ontstaan, wat uiteindelijk geleid heeft tot het oprichten van Podium.’Ga naar eind2 Willem Hijmans (1926-'80), die te Groningen geboren was, kwam uit een milieu waar grote belangstelling bestond voor schilderkunst, muziek en literatuur. Zijn jongere broer, dr. B.L. Hijmans jr., schreef in 1986 over hun beider vader: ‘Zijn grote liefde naast de antieke literatuur was de Nederlandse literatuur vanaf de tachtigers. Al in zijn schooljaren [...] ging al zijn zakgeld naar de aanschaf van nieuw verschenen dichtbundels. Boutens, Leopold, Nijhoff, Bloem, Herman van den Bergh en Marsman, maar ook de romans van [Van] Oudshoorn, Nescio, Vestdijk enz. enz. - ze waren aanwezig en werden gelezen en herlezen, en omdat hij een fabelachtig geheugen had kon hij met name uit de dichters lange lappen zonder meer uit het hoofd voordragen. Uiteraard was dus de Nederlandse literatuur een levende zaak bij ons thuis, die bij alle kinderen, maar bij mijn oudste broer wel in het bijzonder, een weerklank vond.’Ga naar eind3 Deze ‘oudste broer’ - Wim - werd in de jaren dat hij de middelbare school in Leeuwarden bezocht, vooral geboeid door het werk van de dichters Leopold, Nijhoff, Marsman en Aafjes. Ook de poëzie van Jan Engelman maakte een diepe indruk op hem; in het bijzonder diens cantilene ‘Vera Janacopoulos’ met de beroemde beginregel ‘Ambrosia, wat vloeit mij aan?’ verrukte hem. Wim Hijmans, die ervan droomde later schrijver te worden, was omstreeks 1940 bevriend geraakt met de drie jaar jongere Marten Brouwer, die ook grote belangstelling voor literatuur had. Marten | |
[pagina 360]
| |
Brouwer, die in 1929 te Leeuwarden was geboren, was een zoon van dr. Jelle Brouwer, die in het begin van de oorlog als adjunct-bibliothecaris bij de Buma-bibliotheek werkte, waar - zoals eerder werd vermeld - de vader van Wim Hijmans bibliothecaris was. Nadat Marten Brouwer in het najaar van 1941 - in verband met de benoeming van zijn vader tot hoogleraar Fries en Gotisch aan de Rijksuniversiteit van Groningen - naar die stad was verhuisd, werd hij leerling van het Praedinius Gymnasium aldaar. Aan het contact tussen hem en Wim Hijmans was intussen met de verhuizing geen einde gekomen: ze bleven elkaar geregeld bezoeken en hielden verder een drukke correspondentie bij. Uit deze correspondentie blijkt hoezeer beide vrienden uitzagen naar een mogelijkheid om te publiceren. Naar aanleiding van een voorstel van de toen twaalfjarige Marten Brouwer - hij was evenals Wim Hijmans lid van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (njn) -, om getypte opstellen over natuurkundige onderwerpen rond te sturen, schreef Hijmans hem op 28 oktober 1941: ‘[...] is de kring van lezers van die getikte opstellen wel zo groot, dat we daarmee kunnen volstaan? Zou een tijdschrift niet veel doelmatiger zijn? M.i. wel! Maar nu de grote vraag: hoe komen we aan voldoende abonné's? Want hét ideaal zou zijn, om te laten drukken bij de een of andere uitgeverij, maar dan moeten we natuurlijk kunnen betalen! En zelf ben ik niet zo
Wim Hijmans met zijn ouders en zuster Janie.
| |
[pagina 361]
| |
goed bij kas! [...] Dat is nog de enige, voor mij duistere zaak. Lukte ik [het], dan zou ik, mee door jouw toedoen gekomen zijn tot mijn ideaal: zelf redacteur van een blad te zijn. Wel is er een spreuk: “Waar een wil is, is een weg,” maar bij mij wàs de wíl er, tot nog toe de wég echter niet.’Ga naar eind4 Uit andere brieven blijkt dat Wim Hijmans in deze periode bezig was een boek te schrijven, getiteld ‘Die winter is verghangen’ en gewijd aan ‘vogels, planten en mensen van Friesland’,Ga naar eind5 waarna hij in 1942 begon aan het schrijven van een ander boek onder de titel ‘De dood in de natuur’. Marten Brouwer van zijn kant hield zich in het najaar van 1942 bezig met het bestuderen van de geschiedenis van de Friese kloosters. Op 11 oktober 1942 schreef Hijmans hem hierover: ‘Nu heb ik je een voorstel te doen. Jij bent dus bezig met de kloostergeschiedenis van Friesland, en, zoals ik uit je brief (toch niet verkeerdelijk?) begreep, wil je daarover ook een werkje schrijven.’ Hijmans vervolgde: ‘Schrijf me nu eerst eens, hoe je het denkt in te delen, net als ik met het mijne hiervoor deed. Laten we dan beiden “naarstiglijk” aan 't werk gaan, en schrijven. Wanneer ik dan een hoofdstuk af heb, stuur ik het jou, om door te lezen, en er op[-] en aanmerkingen bij te maken. Jij doet dat met het jouwe aan mij. Goed? Schrijf maar gauw, want ik verlang naar 't antwoord.’Ga naar eind6 Ruim twee weken later - op 29 oktober - schreef Wim Hijmans aan zijn vriend: ‘Jij vindt het lezen van kronieken een tijdrovend werk. Dat ben ik met je eens, maar toch is het de moeite waard! Ik heb er ook ontzettend tijdrovend werk tussen zitten, maar toch doe ik het ook, om de eenvoudige reden, dat het onmisbaar is.’Ga naar eind7 | |
Fokke SierksmaHad Wim Hijmans al in de herfst van 1941 aan Marten Brouwer geschreven over zijn ideaal ‘zelf redacteur van een blad te zijn’, dit ideaal kwam tweeëneenhalf jaar later - in het voorjaar van 1944 - opnieuw ter sprake tijdens zijn ontmoetingen met Gerrit Meinsma. Ook Meinsma klonk de mogelijkheid een eigen tijdschrift op te richten, als muziek in de oren, niet alleen omdat hij dan de kans zou krijgen zijn eigen gedichten te publiceren, maar ook omdat het blad in strijd met de voorschriften van de Kultuurkamer zou verschijnen en dus in principe tegen de Duitsers zou zijn gericht. Meinsma sprak hierover vervolgens met zijn zeven jaar oudere vriend Fokke Sierksma, die adjunct-bibliothecaris van de Buma-bibliotheek was en die enthousiast op de plannen van Hijmans en Meinsma reageerde. | |
[pagina 362]
| |
Fokke Sierksma (1917-'77) was te Dantumawoude (gemeente Dantumadeel) in de omgeving van Dokkum geboren als zoon van een garagehouder. Hij kwam uit een orthodox Nederlands-Hervormd milieu. In Sierksma's sterk autobiografische roman Grensconflict - waarvan in 1948 onder het pseudoniem Frank Wilders de eerste druk verscheen en in 1970 onder Sierksma's eigen naam de tweede druk - herinnert de ik-figuur zich het dorpskerkje uit zijn jeugd: ‘De muren zijn witgepleisterd. Het orgel speelt traag en traag zingen de mensen. Moeder houdt even op met zingen, kijkt naar mij en glimlacht. Als het stil is, staat wit en zwart in de verte de dominee. Van zijn woorden begrijp ik niets, maar ergens is God en dat geeft een diep en donker gevoel.’Ga naar eind8 Sierksma bezocht in zijn jeugd eerst de mulo in Dokkum en later - op aanraden van de plaatselijke predikant - het Gereformeerd Gymnasium in Huizum, een dorp dat thans tot de gemeente Leeuwarden behoort maar toen nog zelfstandig was. Na het behalen van het gymnasiumdiploma ging Sierksma aan de Universiteit van Groningen theologie studeren, waarbij een belangrijke overweging was dat de theologiestudie minder geld kostte dan andere universitaire opleidingen. Hoewel hij in zijn studententijd nog wel belijdenis aflegde, maakte hij zich kort daarna van de kerk los. Een van zijn hoogleraren in Groningen was de godsdienstfenomenoloog dr. Gerardus van der Leeuw - in het eerste naoorlogse kabinet zou hij minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen worden -, die met zijn inspirerende colleges een diepe indruk op hem maakte. In deze periode begon Sierksma gedichten te schrijven, waarvan hij er een aantal stuurde aan de redactie van het Groningse studentenblad Der Clercke Cronike. Een van deze gedichten was ‘Afsluitdijk’, gepubliceerd in het nummer van 30 januari 1937 van dit blad onder de schuilnaam cyriacus th.:
de lucht en de zee zijn een stemming in grijs.
monotoon zingen motor en wind een droeve wijs.
mijn ene hand ligt dwaas alleen op 't stuur;
exacte kilometers vullen een ontnuchterd uur.
waarom houdt jouw hand mijn andre nog vast?
onze lichte liefde werd immers een last...
| |
[pagina 363]
| |
straks zullen we koel uit elkander gaan
en de slag van 't portier zal het einde slaan...
we racen zonder spraak en wil naar grijze landen,
waar rode lichten dreigend branden.
de lucht en de zee zijn een stemming in grijs.
langs de ruit fluit de wind een schrille wijs.Ga naar eind9
In juni 1939 werd Fokke Sierksma redacteur van Der Clercke Cronike. Nog geen jaar later - in het nummer van 17 mei 1940 van dit blad - werd meegedeeld, ‘dat als Redacteur van der Clercke Cronike ontslag heeft aangevraagd de Heer F. Sierksma’.Ga naar eind10 Het is waarschijnlijk dat dit opgeven van het redacteurschap verband hield met de bezetting van ons land door de Duitsers. In het najaar van 1941 - Sierksma had enige jaren daarvoor met goed gevolg het kandidaatsexamen theologie afgelegd, maar de oorlog bracht hem ertoe zijn studie te onderbreken - werd hij door het provinciaal bestuur van Friesland benoemd tot adjunct-bibliothecaris van de Buma-bibliotheek in Leeuwarden. Hij was de opvolger van dr. Jelle Brouwer, die - zoals we gezien hebben - kort daarvoor hoogleraar aan de Groningse universiteit was geworden. Sierksma ging in Leeuwarden op kamers wonen. Enige tijd later vond hij onderdak in het zogenaamde Mienskipshûs - het vroegere centrum van de Jongfryske Mienskip, een door de culturele voorvechter Douwe Kalma opgerichte groep in de Friese beweging -, dat gelegen was aan de Raadhuisstraat te Huizum en dat door de Friese dichter Douwe Tamminga en diens vrouw werd bewoond. Omdat Tamminga eind 1943 besloot te verhuizen, kreeg Sierksma plotseling de kans het hele huis te betrekken: in januari 1944 trouwde hij met Sjouk Tjepkema, die hij begin 1938 tijdens een studentenfeest in Groningen had ontmoet en die intussen lerares koken en voedingsleer te Winschoten was geworden, en ging het jonge paar in het Mienskipshûs wonen. Als adjunct-bibliothecaris van de Buma-bibliotheek had Sierksma kort daarvoor Gerrit Meinsma leren kennen, die - zoals eerder werd vermeld - zich in die tijd voorbereidde op het staatsexamen gymnasium en die in de Buma-bibliotheek geregeld boeken over de klassieke literatuur kwam lenen. Hun contacten beperkten zich in het begin tot gesprekken over allerlei klassieke schrijvers, maar al snel spraken zij ook over hun favoriete Nederlandse dichters, onder wie met name Marsman een belangrijke plaats innam. Via Gerrit Meinsma kwam Sierksma hierna ook in contact met diens vriendin Corrie van der Noord. | |
[pagina 364]
| |
Juist in deze tijd ontstond de gewoonte in Sierksma's vriendenkring om geregeld bijeen te komen om met elkaar over culturele onderwerpen te spreken. Vaak ontmoetten ze elkaar in het huis van Meinsma's vriend Jan van Male, maar ook wel bij anderen, onder wie Sjouk en Fokke Sierksma. Er werd poëzie voorgelezen, vooral van door de Duitsers verboden dichters. Corrie van der Noord herinnert zich: ‘Daar heb ik voor het eerst gemerkt wat literatuur was.’ En: ‘Die avondjes waren openbaringen.’ Gerrit Meinsma vertelde dat Sierksma tijdens die culturele samenkomsten het boek Wegen en grenzen (1932) van zijn bewonderde hoogleraar dr. G. van der Leeuw besprak, ‘omdat dat de hele cultuur in zo'n breed kader zette.’ Jan van Male herinnert zich over Sierksma: ‘Die las eens een keer Slauerhoff voor tijdens een daverend onweer. Dat was zeer indrukwekkend. En dan die dreiging van de oorlog op de achtergrond.’Ga naar eind11 Op deze bijeenkomsten werd overigens niet alleen over literatuur gesproken, maar ook over muziek, waarbij vooral aan jazz veel aandacht werd besteed. Jan van Male vertelde over een avond waarop hijzelf een lezing over Chopin hield, waarna een meisje stukken van deze componist op de piano speelde: ‘Diezelfde avond is er een enorme bom gevallen ongeveer drie straten verder. Dat gaf een grote consternatie.’ Fokke Sierksma, die ouder was dan de anderen en al verscheidene jaren aan de universiteit had gestudeerd, maakte op zijn jonge vrienden een grote indruk. Corrie van der Noord merkte over hem op: ‘Fokke was voor mij iemand die ontzaglijk op een voetstuk stond. Hij was gewoon iemand uit een andere wereld.’ Daarbij kwam dat sommigen vermoedden dat Sierksma betrokken was bij de illegaliteit, hoewel daarover verder niet gesproken werd. In het huis van de Sierksma's werden inderdaad geregeld bijeenkomsten gehouden van illegale werkers, terwijl ook koeriersters en andere verzetsmensen er vaak een schuilplaats vonden. Een van deze verzetsmensen was Pieter Miedema, die predikant was in Drachtstercompagnie en Rottevalle en die betrokken was bij het doen onderduiken van joden en geallieerde piloten; enkele dagen nadat de Sierksma's getrouwd waren, dook hij in hun huis onder. Pieter Wijbenga, die in die tijd een van de leiders was van de Friese kp - de organisatie van knokploegen die overvallen pleegden, sabotage-acties uitvoerden en op allerlei andere manieren deelnamen aan het gewapend verzet -, vertelde over zijn koerierster Tiny Mulder, die ongeveer zeventig geallieerde piloten geholpen heeft onder te duiken en die na de oorlog bekendheid kreeg als dichteres: ‘Die koerierster, die moest op een bepaald moment in Huizum onderdak hebben. Nou, die kon zo bij Fok- | |
[pagina 365]
| |
ke Sierksma terecht.’Ga naar eind12 Bovendien wist Sierksma ook de Buma-bibliotheek in te schakelen voor het illegale werk. Mevrouw Sjouk Sierksma-Tjepkema herinnert zich: ‘Er waren van die holle boeken, waar ze papieren in konden stoppen. Die stonden mooi in de Buma-bibliotheek opgeborgen.’Ga naar eind13 Bij zijn werk in de illegaliteit werkte Fokke Sierksma in die tijd samen met Pieter Kalma, die in dezelfde buurt woonde. Kalma, die als getuige bij het huwelijk van Sjouk en Fokke Sierksma was opgetreden, kwam geregeld - in het laatste oorlogsjaar zelfs dagelijks - bij hen langs. Pieter Kalma was in 1917 geboren te Jellum, een dorp ten zuidwesten van Leeuwarden in de gemeente Baarderadeel. Toen hij twaalf jaar was, verhuisden zijn ouders naar Leeuwarden, waarna hij het Gereformeerd Gymnasium in Huizum bezocht. In het eerste en tweede schooljaar zaten Fokke Sierksma en hij in dezelfde klas; omdat Pieter Kalma de tweede klas moest doubleren, kwam hieraan een einde. Kort hierna - Pieter Kalma had intussen de poëzie van A. Roland Holst en Marsman ontdekt - schreef hij zijn eerste gedichten. Nadat hij in 1937 het gymnasiumdiploma behaald had, ging hij in Utrecht rechten studeren. In september 1939 werd hij opgeroepen voor militaire dienst; zijn diensttijd bracht hij grotendeels door in Alkmaar bij het Depot Luchtdoelartillerie. Nadat hij in juli 1940 uit krijgsgevangenschap was ontslagen, ging hij weer in Utrecht studeren, waar hij met goed gevolg het kandidaatsexamen aflegde. Omdat hij weigerde de ‘loyaliteitsverklaring’ te tekenen, keerde hij in 1943 terug naar Leeuwarden, waar hij opnieuw Fokke Sierksma ontmoette. Bij de Sierksma's thuis leerde hij in 1944 een nicht van Sjouk Sierksma-Tjepkema, Sjouk Schregardus, kennen, met wie hij later zou trouwen. | |
De oprichting van PodiumTijdens een van zijn gesprekken met Gerrit Meinsma over de oprichting van een nieuw tijdschrift stelde Fokke Sierksma voor het blad Podium te noemen en het batig saldo ervan te bestemmen voor het werk van de illegaliteit: beide voorstellen werden door Gerrit Meinsma en Wim Hijmans met instemming begroet. Bovendien werd afgesproken dat het blad - indien dit in verband met de oorlog mogelijk zou zijn - voorlopig om de drie maanden zou verschijnen: in juni, september en december 1944 en maart 1945. Ook andere vrienden werden van de plannen op de hoogte gesteld en uitgenodigd mee te werken. Voor het drukken van het tijdschrift werd hierna contact gezocht met de handelsdrukkerij Friso te Leeuwarden. | |
[pagina 366]
| |
Verder werd besloten dat de redactie van Podium zou bestaan uit Corrie van der Noord, Wim Hijmans en Gerrit Meinsma, terwijl Hijmans tevens als redactiesecretaris zou optreden. Dat de redactie uit deze drie personen bestond, kan worden afgeleid uit een tweetal brieffragmenten. Op 31 augustus 1944 schreef Wim Hijmans aan zijn vriend Marten Brouwer over de poëzie van een Groningse dichter: ‘Wat gaat Alsema vooruit! Doe hem mijn gelukwensen en zeg hem dat hij zo tegen begin December eens wat voor het Decembernummer moet sturen, maar dan voor de rest van de Redactie onder een andere schuilnaam, want deze wekt té beroerde gedachten op bij hen.’Ga naar eind14 Uit de keuze van het woord ‘hen’ kan worden geconcludeerd dat er eind augustus behalve Hijmans nog minstens twee andere redacteuren waren. Meer nauwkeurige informatie hierover is te vinden in een brief die Hijmans op 8 februari 1945 aan Brouwer schreef: ‘Morgenavond (Vrijdag) is er een Redactievergadering ten mijnen huize, van de schone Redactie Cornot-Nisla-Whimpysinger.’Ga naar eind15 Zoals later duidelijk zal worden, werden met deze drie pseudoniemen achtereenvolgens Gerrit Meinsma, Corrie van der Noord en Wim Hijmans bedoeld. Vooral omdat het onwaarschijnlijk is dat er andere personen deel uitmaakten van de redactie - aanstonds zal blijken dat Fokke Sierksma aanvankelijk geen redacteur was -, kunnen we aannemen dat Hijmans in zijn brief van eind augustus 1944 met ‘hen’ Corrie van der Noord en Gerrit Meinsma bedoeld heeft. De veronderstelling ligt voor de hand dat twee maanden eerder - toen Podium begon te verschijnen - de redactie zal hebben bestaan uit Corrie van der Noord, Wim Hijmans en Gerrit Meinsma. Dat Fokke Sierksma in het begin geen redacteur van Podium was, kan worden afgeleid uit enkele brieven in de Friese taal die hij in die tijd schreef aan Marten Brouwer. Fokke Sierksma, die Marten Brouwer via diens vader kende, schreef hem in een ongedateerde brief - waarschijnlijk in september 1944, zoals uit enkele gegevens in de brief kan worden opgemaakt -: ‘Jister sach ik by jimme Heit, det it nije nûmer fen Podium der is. My tinkt, dou scilst wol nûmers to keap hawwe. Wolst ien for myn [my] klear lizze, den helje ik it joun foar achten efkes op.’Ga naar eind16 (‘Gisteren zag ik bij jullie Vader, dat het nieuwe nummer van Podium er is. Ik denk dat je wel nummers te koop zult hebben. Wil je er een voor mij klaarleggen, dan haal ik het vanavond voor achten even op.’) En in een andere, eveneens ongedateerde brief: ‘Dy fersen dystou my jown hast, haw ik lêzen fensels. En do haw ik se oan de heer Hymans junior jown “ter beoordeling”. De redactie moat mar útmeitsje eft hja der gûn fen opnimme wol en hofolle. Dèr scil yn elts | |
[pagina 367]
| |
gefal oer praet wirde, bigriep ik wol fen Wim.’Ga naar eind17 (‘De verzen die je me gegeven hebt, heb ik natuurlijk gelezen. En daarna heb ik ze aan de heer Hijmans junior gegeven “ter beoordeling”. De redactie moet maar uitmaken of zij er enkele van opnemen wil en hoeveel. Er zal in elk geval over gepraat worden, begreep ik wel van Wim.’) Overigens speelde de oudere Fokke Sierksma op de achtergrond wel een stimulerende rol. Intussen moet ook bij Podium - zoals bij andere jongerentijdschriften in de oorlogsjaren - in het oog worden gehouden, dat alles nogal spontaan gebeurde en dat niet steeds een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen redacteuren en - min of meer vaste - medewerkers. Ten aanzien van de verspreiding van het nieuwe tijdschrift was duidelijk dat hierbij in de eerste plaats zou moeten worden gezocht naar literair geïnteresseerde en politiek betrouwbare abonnees in Leeuwarden en omstreken. Daarnaast suggereerde Wim Hijmans om zijn vriend Marten Brouwer, die - zoals we gezien hebben - in Groningen woonde, te vragen de verspreiding van Podium in die stad op zich te nemen en daar eventueel ook medewerkers te zoeken. Marten Brouwer, die toen vijftien jaar was, bleek daartoe graag bereid. Hij vertelde hierover in 1985: ‘Ik vond dat een prachtig plan en ik heb dat geheel op eigen houtje - als iets illegaal is, dan moet je zo weinig mogelijk mensen ervan vertellen - dus buiten mijn ouders om heb ik toen op mij genomen om dingen in Groningen te doen en met name dus abonnees te werven.’Ga naar eind18 Hij zocht deze vooral onder zijn kennissen en onder de leraren en leerlingen van zijn school, het Praedinius Gymnasium. Op zondag 25 juni 1944 schreef hij aan Wim Hijmans: ‘Het is nu zover, dat ikje het aantal gewonnen abbonés [abonnees] kan meedelen. Mijzelf meegerekend zijn het er 10, maar ik hoop nog wel heel wat losse nummers te kunnen verkopen, dus neem maar flink wat mee (of stuur je het?). Alleen nog wel dit: Je kunt veel beter weinig goeds dan veel slechts hebben. Hiermee bedoel ik dit: krimp liever de omvang wat in dan dat je de rest opvult met producten van minder allooi. Ik hoor van F. Sierksma, dat je er ook eigen verzen in denkt te plaatsen, en zijn oordeel over je werk was niet ongunstig. Ik ben er erg benieuwd naar. Ik heb gisteravond een hele poos met hem zitten praten, en heb gehoord dat je, met de nodige taken, over bent. Gefeliciteerd.’Ga naar eind19 Drie dagen later - op woensdag 28 juni - antwoordde Wim Hijmans aan Marten Brouwer: ‘Allereerst mijn intense dank voor de 9 nieuwe abonné's. Kerel! Jij bent nog eens iemand waar we wat aan hebben!’ Hijmans schreef verder: ‘Hier is dan het eerste nummer. In vele op- | |
[pagina 368]
| |
zichten valt het tegen. Ik zou zeggen, kom daar eens over praten.’ Hieruit kan worden geconcludeerd dat de eerste aflevering van Podium kort vóór of op 28 juni 1944 verschenen is. Hijmans merkte in deze brief ook op: ‘Zou je aan niemand willen zeggen dat er werk van mij instaat? Ik wil dit absoluut geheim houden. Bovendien is het gevaarlijk. Je snapt wel wat van mij is, en als je het niet snapt is het ook niet erg.’Ga naar eind20 | |
De eerste afleveringHet eerste nummer van Podium, dat op de drukkerij Friso met de hand gezet was, had een crème-kleurig omslag, waarop alleen de naam van het tijdschrift was vermeld. Het nummer telde twintig pagina's in octavo-formaat en bevatte uitsluitend poëzie. De eerste aflevering opende met een reeks gedichten van Gerrit Meinsma, die zich hierbij achter het pseudoniem G. Cornot verborg. In deze schuilnaam waren de aanvangsletters van de naam van zijn geliefde, Corrie van der Noord, opgenomen. Aan het eerste vers had Cornot de titel ‘Afscheid’ gegeven:
Met luiken sluit ik mijn huis voor het licht,
heb het laatste leven verbannen.
Hol klinken mijn stappen in donkere gangen.
Ik heb mijn laatste ronde verricht.Ga naar eind21
Een ander gedicht van Cornot is getiteld ‘Cactus’: Hierna werd een drietal gedichten van Fokke Sierksma gepubliceerd, waarvoor achtereenvolgens de schuilnamen J. van Dockum - een verwijzing naar de stad waar Sierksma een deel van zijn jeugd had doorgebracht - en Johnny gebruikt werden. Het eerste van deze gedichten was ‘S.O.S.’, een iets gewijzigde versie van een vroeger vers van Sierksma, dat in april 1937 in het Groningse studentenblad Der Clercke Cronike was verschenen:Ga naar eind23 | |
[pagina 369]
| |
God
deze angst
is niet te dragen.
Een rood signaal
dat danst
op wilde vlagen
in de grenzeloze nacht.
Ik weet niet
waar ik vluchten moet
voor 't staag gehamer
van mijn bloed.
Wie scheurt de vaalheid
dezer nacht.
God,
deze wacht...Ga naar eind24
Van Pieter Kalma, Sierksma's vriend uit de illegaliteit, werden vervolgens onder het pseudoniem Theophiel van der Swet twee verzen opgenomen. Over dit pseudoniem - het aan het Grieks ontleende Theophiel wees op gevoelens van liefde tot God - vertelde Kalma, die in een gereformeerd boerenmilieu is opgegroeid: ‘Ik ben altijd een heel vroom jongetje geweest in mijn jeugd. Het is dus eigenlijk meer een weerom kijken naar mijn jeugd. De naam Van der Swet ook. De Zwette, dat is de Sneeker trekvaart, die liep achter onze landerijen.’Ga naar eind25 Een van de - in het eerste nummer van Podium gepubliceerde - verzen van Theophiel van der Swet was ‘Vioolconcert van Joh. Brahms’:
I
Hier nadert statig stil
De moegezongen romantiek -
Haar huivering die door de stilte waart
Geleidt de zang van een verweende snaar
Die, aarz'lend nu en dan
Langs het ravijn van onze diepten gaat...
II
Dan boeit zij ons als met een eeuwenoud verhaal,
't Is of zij het in lange strophen zegt
Hoe vaak een man zijn leed om 't nooit bereikte ideaal
In schoonheid drenkt...
| |
[pagina 370]
| |
III
Natuur rondom wordt blij verrast
Wanneer opeens een snikkend hart
Door hoop gesterkt met vreugdezang
Den eigen boezem tart.Ga naar eind26
Ook Corrie van der Noord werkte aan dit eerste nummer mee met een reeks gedichten. Zij koos hiervoor de schuilnaam C. Nisla, waarbij zij verwees naar het feit dat zij een nicht van Slauerhoff was en bovendien een afkeer had van geweld (‘niet slaan’). Haar poëtische bijdrage opende met de cyclus ‘Debet - credit’, waarvan het slotgedicht luidt:
In sommige ogen
meen ik iets te vinden
van waarnaar ik eens terug zal gaan.
Maar waarom leidt het verlangen
om nu al samen te gaan
juist tot ‘voortbestaan’?
Mijn enige hoop is dat eens
alle stof teniet wordt gedaan.Ga naar eind27
Ten slotte werden van Wim Hijmans vier gedichten - waaronder twee kwatrijnen - in dit eerste nummer van Podium opgenomen. Hijmans gebruikte hierbij het pseudoniem Whimpysinger, waarbij hij door de naam van een van de personages - evenals hijzelf leerling van een middelbare school - in Bordewijks bekende roman Bint (1934) zal zijn geïnspireerd. Het eerste gedicht is getiteld ‘Menuetto’ en heeft als opdracht ‘voor jou’:
Het matte aanschijn van de maan valt door de hoge ramen
waar in het licht van enkele kaarsen in een kroon
de menuet gedanst wordt door ons samen,
die met veel anderen naar dit feest toekwamen,
en enkel klinkt der dansmuziek gedragen toon.
Ik zie de mensen statig gaan, alleen, bij paren,
ik zie hun buigen en hun gangen stil belicht.
Ik zie hoe zij zich - kort slechts - langs de wanden scharen
en dan een buigend ogenblik naar 'n ander staren:
in vreemde ogen spiegelt zich verwrongen hun gezicht.
| |
[pagina 371]
| |
Dan dansen zij weer verder, veel figuren,
en evenveel verlangens naar een ver geluk.
De flakkerende lichten werpen schimmen op de muren,
als van de dansenden verkilde karricaturen [karikaturen]:
de schaduw van mijn mond raakt jou als ik mij buk...
Ik denk, jij bent de enige met wie ik steeds wil dansen
mijn leven lang diezelfde zachte menuet;
misschien worden wij oud, maar in je ogen glansen [glanzen]
nu lichten van je jonge jeugd - verlangend door alle transen
te gaan, die door brillanten van mijn liefde werden afgezet.
Ik zag het statig gaan van vele jonge paren,
hun gave gang werd door een enkele kaars belicht...
Ik zag: hoe zij zich even langs de wanden scharen,
en buigend langs een vreemde dame staren -
zij dromen nog, maar jij bent naast mij in een wonder licht.Ga naar eind28
Wim Hijmans.
| |
[pagina 372]
| |
maal gaf [gaaf]. Afscheid heel mooi.’ En verder: ‘v. Dockum S.O.S.: Ongeveer het gaafste en mooiste gedicht van het geheel. Ik kan het als 't ware geheel meevoelen. Zeldzaam mooi.’ En over ‘Menuetto’ van Whimpysinger: ‘Buitengewoon en verrassend. (Ik zou eigenlijk dit gedicht graag geschreven willen hebben evenals S.O.S.) Ook heel gaaf.’ Ten slotte schreef Brouwer over een van de andere verzen van Whimpysinger, getiteld ‘Oorlog’: ‘Aan dit gedicht herkende ik (behalve aan de naam) jou, of raad ik mis?’Ga naar eind29 Het eerste nummer van Podium, dat in een oplage van honderd exemplaren gedrukt was, werd snel verspreid. De prijs voor een jaarabonnement van vier nummers was f 2,50, terwijl een los nummer f 1,- kostte. Op 10 juli schreef Wim Hijmans aan Marten Brouwer: ‘De 1e druk was in de dagen van Donderdag-Maandag daaropvolgende (de Maandag 3 Juli) weg. De oplage was 100 exemplaren. Onmiddellijk moest er een 2e druk op de pers gegooid worden. We hadden het ongeluk, dat de zetsels al vernietigd waren. Deze was Zaterdag 8 Juli klaar. Onmiddellijk is ook daarvan de expeditie en de verkoop begonnen (hiervan zijn er eveneens 100 exemplaren). De 1e druk leverde 51 abonné's op (tot nog toe). Je begrijpt dat we er nog veel meer nodig hebben. Mocht de 2e druk echter weer 50 opleveren dan zullen we met de resultaten zeer tevreden zijn.’ De tweede druk verscheen met de toevoeging op het omslag: ‘(2e ongewijzigde druk)’. Overigens was in deze herdruk een tweetal veranderingen aangebracht: een zetfout in een gedicht van Nisla (Corrie van der Noord) was gecorrigeerd en het gedicht ‘Vioolconcert van Joh. Brahms’ van Theophiel van der Swet (Pieter Kalma) was van plaats veranderd, waardoor ten onrechte de indruk ontstond dat het gedicht door Johnny (Fokke Sierksma) geschreven was. In het vervolg van zijn brief schreef Hijmans: ‘Nu nog enkele opmerkingen over wat je over 't 1e nummer schreef. Dat je Cornot “soms niet helemaal gaaf” vindt vind ik een zeer zacht oordeel. Th. v.d. Swet wordt hier door sommigen niet begrepen. [...] Nisla: niet veel bijzonders al zit er wel geest in. De persoon in kwestie heeft wel “ziel”!’Ga naar eind30 Een week later, op 17 juli, schreef Wim Hijmans aan Marten Brouwer: ‘Van het volgende nummer worden er minstens 300 gedrukt. [...] Ik kan je beloven dat Nisla en Cornot niet vertegenwoordigd zullen zijn. Ook zal Whimpysinger nooit meer verschijnen. Misschien wel eens een dubbelganger van hem, maar hoogstwaarschijnlijk niet voor het volgende nummer. Als het nog mocht gebeuren wordt het je nog bericht.’Ga naar eind31 | |
[pagina 373]
| |
Podium en de illegaliteitMarten Brouwer, die intussen druk bezig was in Groningen en omgeving abonnees te werven, schreef op 25 juli aan Wim Hijmans: ‘Ik heb nogal wat geld, een gaf mij f 10 voor dichters uit je kring, die door omstandigheden v.h. tegenwoordige getroffen waren.’Ga naar eind32 En op 30 juli: ‘Ik kreeg, zoals ik schreef, f 7.50 extra voor dichters in moeilijke omstandigheden door de oorlog: komt het ook goed terecht? Zeg het me eerlijk, het is principiëel [principieel] van groot belang dit te weten.’Ga naar eind33 Op 1 augustus antwoordde Wim Hijmans hem: ‘De f 7.50 komen goed op z'n plaats. We hebben ettelijke van dergelijke klanten, en ook mensen die het kunnen gebruiken!’Ga naar eind34 Zoals eerder vermeld, had Fokke Sierksma bij de oprichting van Podium gesuggereerd het batig saldo van het blad te bestemmen voor het ondergrondse verzet. Hijzelf was in het laatste oorlogsjaar betrokken bij de zogenaamde ‘Natura-commissie’, een illegale distributiedienst van voedselpakketten, bestemd voor allerlei mensen die er slecht aan toe waren en wier adressen hij van instanties als Maatschappelijk Hulpbetoon en het Leger des Heils gekregen had. Deze hulpverlening beperkte zich overigens niet tot illegale werkers. In zijn driedelig standaardwerk Bezettingstijd in Friesland (1970-'75-'78) schreef Pieter Wijbenga hierover: ‘Voor de voedselvoorziening der patiënten werd zelfs een speciaal bureau gevormd onder leiding van Fokke Sierksma. Het vet, dikwijls geroofd door de kp/nbs, werd omgesmolten in handzame pakjes, die langs de geëigende kanalen op de juiste adressen werden bezorgd - waartoe ook gezinnen van onderduikers behoorden. Daarnaast vonden ook andere versterkende middelen hun weg naar de juiste plaats.’Ga naar eind35 Met ‘kp/nbs’ werden de Knokploegen/Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten bedoeld. Mevrouw Sjouk Sierksma-Tjepkema vertelde over dit vet: ‘Dat was gesmolten in grote jutezakken. Dus dat kregen we in zulke grote klompen aan, met allemaal jutehaartjes en weet ik wat voor viezigheid erin. Dus dat moesten we op ons potkacheltje allemaal smelten en dan moest je het zeven.’ Voor de verdeling van het voedsel was een kaartregister aangelegd, dat door Pieter Kalma werd bijgehouden. Kalma: ‘Dagelijks moest iemand zich met dat kaartregister bezighouden en met die distributie en zo, en dat is de reden geweest dat ik elke dag bij Fokke langs kwam.’ Het is niet uitgesloten dat de opbrengst van Podium ten goede kwam aan deze hulpverlening, hoewel hierbij moet worden opgemerkt dat mevrouw Sierksma zich hiervan niets herinnert. Corrie van der | |
[pagina 374]
| |
Noord en Gerrit Meinsma, die deel uitmaakten van de redactie van Podium, verklaarden in 1982 dat ze niet wisten op welke wijze het batig saldo van het blad werd gebruikt voor het illegale werk. Pieter Kalma merkte hierover in 1985 op: ‘Dat heeft Fokke precies geweten, maar dat weet ik niet.’ | |
‘De mens verandert iedere dag’Zoals we gezien hebben, had Wim Hijmans op 17 juli 1944 aan Marten Brouwer geschreven dat hij ‘hoogstwaarschijnlijk’ niet aan het tweede nummer van Podium zou meewerken. Kort hierna veranderde hij van mening. Op 26 juli 1944 schreef hij aan Brouwer: ‘Wat vind je van onderstaand gedicht? Ik schreef het gisteren nadat ik van een orgelbespeling in de Grote Kerk van [door] George Stam thuisgekomen was. Solist was daar de 13-jarige jongenssopraan Dick Holscher (D.H.). Het was stampvol en ik was er met tegenzin heengegaan want ik heb een vreselijke afkeer van “wonderkinderen”. Maar het was prachtig. Ik dacht er over het in het volgende nummer te plaatsen.’Ga naar eind36 Het gedicht dat Hijmans bij zijn brief voegde, is getiteld ‘Er weidet seine Heerde... (G.F. Händel)’ en heeft als opdracht ‘voor D.H.’:
Hoe zingt een kinderstem van het verlangen?
Ik had gezien, hoe deze dag verbitterd was begonnen -
O bloed, dat tot een donkere koralenstreng geronnen
herschittert in de zangen...
O God, dat boven alles nog een lied kan staan,
uit deze duisternis een traan glimlachend blinken...
Zo, zonder meer en willoos weg te zinken
en met de moede kudde naar Uw zangers gaan.
Blijf mij nabij tot ik de dood mag drinken
roerloos uit de vijver aan het eind der baan.Ga naar eind37
In de eerder genoemde brief die Marten Brouwer op 30 juli aan Wim Hijmans schreef, merkte hij hierover op: ‘Händel. Tja, allereerst dit: onlangs schreef je me niets te zullen plaatsen in no. 2, en nu ben je verrukt van “Er weidet” en trekt je vorige besluit in. Denk aan wat Greshoff gezegd moet hebben: de mens verandert iedere dag, maar | |
[pagina 375]
| |
staat over 3 maand principiëel [principieel] afwijzend tegenover de mens van nu. Kan dan bij je maatstaf je werk van 3 maand terug stand houden, dan is het over het algemeen wel goed. Natuurlijk is deze tijd geen conditio sine qua non, maar er moet toch enige tijd over verlopen.’ Marten Brouwer schreef in dezelfde brief over de reactie van Fokke Sierksma op het gedicht: ‘Ik liet het den heer F.S. lezen, die enige van mijn bezwaren weerlegde, maar zei niet van zulk aesthetisme te houden. Ik vertaalde dit, door het te “uiterlijk” te noemen, hetgeen zijn goedkeuring kon weg dragen. Hij zei o.m.: bloed is niet poëtisch. De uiterlijke vorm is dan ook mooi, b.v. regel 3 mooi van klank, r. 2 verbitterd - r. 4 herschittert e.d. De laatste regel is metrisch zeer storend: “roerloos uit vijvers” of iets derg. zou in dat opzicht beter zijn. Mijn oordeel weet je nu. Plaats het niet in het 2de, misschien in het 3de. Maak dat laatste met jezelf uit, als er enige tijd over verlopen is. En stuur mij nog eens vaker wat van jou.’Ga naar eind38 In de eerder genoemde brief die Wim Hijmans op 1 augustus aan Marten Brouwer schreef, merkte hij over de publikatie van het gedicht op: ‘[...] ik zal er nog eens tot het volgende nummer mee wachten. Echter ben ik niet met je eens dat het geval uiterlijk is, maar wel degelijk doorvoeld. Dat bloed niet poëtisch is vond ik een waarlijk originele zienswijze. Trouwens...! Al houdt de heer S. niet van zulk aesthetisme daarom kan het gedicht nog wel goed zijn! Enfin, we zullen zien!’Ga naar eind39 Met de opmerking dat hij ‘er nog eens tot het volgende nummer’ mee zou wachten, bedoelde Hijmans kennelijk dat hij het gedicht niet in de tweede aflevering van Podium zou publiceren. | |
De kritiek van Peter VerhoeffIn die tijd maakte Wim Hijmans deel uit van een groepje vrienden en vriendinnen, die met elkaar literaire samenkomsten hielden, waarin over allerlei favoriete dichters werd gepraat. Tot dit groepje behoorde Marianne Guibal, die in 1927 te Leeuwarden geboren was en sinds enige jaren de Meisjes-hbs in die stad bezocht. Tussen Marianne Guibal en Wim Hijmans was een liefdesverhouding ontstaan. Een van de vrienden van Marianne Guibal was Peter Verhoeff (geb. 1926), die in die periode leerling was van de Christelijke hbs in de Friese hoofdstad. Verhoeff was afkomstig uit een gereformeerd milieu, maar hij voelde zich al vroeg vervreemd van het geloof van zijn ouders. Toen hij zestien jaar was, begon hij verhalen en gedichten te | |
[pagina 376]
| |
schrijven. Enthousiast zocht hij contact met andere jongeren met wie hij over zijn literaire plannen kon praten. Peter Verhoeff: ‘De eerste was [...] Waling Dijkstra, [...] die eigenlijk een beetje dezelfde instelling had als ik: eigenlijk al dat gepieter met woorden, dat is niks, je moet op de Engelse manier schrijven. Goeie verhalen vertellen, daar gaat het in feite om.’Ga naar eind40 Over zijn vriend Jan Waling Dijkstra vertelde Verhoeff: ‘Waling Dijkstra was een wilde, gretige jongen, een wat vreemde jongen ook.’ Peter Verhoeff, die in die jaren toneelstukjes schreef voor feesten van middelbare scholen in Leeuwarden, had ook een toneelstuk geschreven voor de Meisjes-hbs waarop Marianne Guibal zat. Wellicht vertelde zij hem over het bestaan van Podium. Daarop bood Verhoeff - waarschijnlijk via haar - twee van zijn gedichten ter plaatsing in dit tijdschrift aan, die vervolgens door de redactie werden geaccepteerd. Dat Verhoeff overigens weinig enthousiast was over het beleid van de Podium-redactie, bleek uit een brief die hij met de aanhef ‘Geachte Heer’ en onder de schuilnaam Peter van den Burch op 24 augustus 1944 aan een van de redacteuren schreef. Na enkele kritische opmerkingen te hebben gemaakt over de inhoud van een deel van het eerste nummer, merkte Verhoeff op: ‘Ik begrijp niet goed wat de redactie wil. Het heeft toch geen zin om ons een illegaal blaadje op ons dak te sturen dat voor driekwart gevuld is met onzin?’ Verhoeff vervolgde: ‘Ik meen dat als Podium illegaal is, het ons ook zoveel moet brengen dat het die illegaliteit waard is! En dat was het eerste nummer niet. Het gebrek aan relaties kan geen verontschuldiging zijn, beter niets, dan onzin.’ En verder: ‘Wat wil Podium? Wij hoorden van een blad dat “nam wat kwam” en zonden in. Waarom heeft de redactie geen verantwoording in het eerste nummer geplaatst, niet gezegd naar welke maatstaven gemeten zal worden? niet gewaarschuwd tegen overhaaste inzending? Dat was eerste eis! Onzin wordt niet gerechtvaardigd door illegaliteit! Temeer daar mij ter oore kwam dat het de bedoeling is na de oorlog voort te gaan, lijkt het mij nodig dat er een verklaring v.d. redactie komt. Nogmaals: Wat wìl Podium?’ In het vervolg van zijn brief merkte Verhoeff nog op: ‘Ik zal de laatste zijn die bezwaar maakt tegen een “maar raak plaatsen” van het ingezonden werk, maar dan zal het publiek het blad blijven beschouwen als een “Podiumpje” in een schunnig theatertje, waar de debutanten hun smerige voeten afvegen en de modder achterlaten om met schone onderdanen de grote Podiën, de “echte” bladen, te beklimmen. | |
[pagina 377]
| |
Dit zal de redactie niet willen. Daarom moet er gewerkt worden, streng geselecteerd en critiek uitgeoefend worden. Natuurlijk moet ze van ons, jongeren, geen meesterwerken verwachten, maar wel eisen dat “er iets ìn zit”[.] Daar schijnt mij de taak van Podium te liggen.’Ga naar eind41 Dezelfde dag waarop Peter Verhoeff deze brief schreef - 24 augustus -, schreef de in Amsterdam wonende dichter Adriaan Morriën aan Gerrit Meinsma: ‘Dank voor de toezending van de eerste aflevering van uw tijdschrift. Ik wil mij graag abonneeren, en verzoek u daarom mij uw gironr. bekend te maken, dan kan ik u de f 2.50 overmaken. Ik heb het op het oogenblik nogal druk om u uitvoerig over het verschenen nr. te schrijven of u copie van mijn hand te zenden. Maar ik hoop op een en ander nog terug te komen. Is het tweede nr. al op komst?’Ga naar eind42 | |
De medewerking van Hendrik de VriesIntussen had Marten Brouwer aan de redactie van Podium verzen ingestuurd van de achtenveertigjarige dichter Hendrik de Vries, die geregeld bij de familie Brouwer op bezoek kwam. Hendrik de Vries was in 1896 te Groningen geboren. Omstreeks 1920 werkte hij mee aan het literaire tijdschrift Het Getij, waarin geregeld expressionistische gedichten werden opgenomen. Ook de poëzie van Hendrik de Vries - onder meer verzameld in de bundels De nacht (1920) en Nergal (1937) - vertoonde expressionistische kenmerken. Daarnaast werd zijn poëzie sterk beïnvloed door het retorische taalgebruik van de negentiende-eeuwse dichter Willem Bilderdijk en door de Spaanse volkspoëzie. Marten Brouwer deelde in 1985 over Hendrik de Vries mee: ‘Hij woonde in een soort tropisch oerwoud in huis, het was een soort broeikas met allemaal planten en zo.’ Brouwer vroeg De Vries om een bijdrage voor Podium en deze gaf hem toen twee gedichten die onder het pseudoniem I. de Getijer - een verwijzing naar zijn medewerking aan Het Getij - gepubliceerd mochten worden. Brouwer stuurde deze gedichten onder vermelding van De Vries' schuilnaam naar Podium, waarbij de werkelijke naam van de dichter verborgen bleef. Op 28 augustus 1944 berichtte Wim Hijmans aan Marten Brouwer dat een gedicht van De Getijer, dat met de woorden ‘Kind, geef mij mijn kroon weerom’ begon, door de redactie geaccepteerd was. Over een ander vers van De Getijer, beginnend met de woorden ‘Vier zwarte zusters’, schreef hij: ‘Verzoek: vier zwarte zusters omwerken, hebben | |
[pagina 378]
| |
[...] hierover geaarzeld.’Ga naar eind43 En in de eerder genoemde brief van 31 augustus, eveneens aan Marten Brouwer: ‘De zusters van De Getijer zijn candidaten met veel kans voor het 3e nummer. Verzoek hem om meer copy - hij is iemand waar wat van te verwachten valt.’ En verder - kennelijk in antwoord op een opmerking van Brouwer -: ‘Moderne zakelijkheid in de wijze van uitdrukken mogelijkerwijze, maar het geheel doet wat “Romantisch” aan, waardoor het eerst ter zijde gelegd is.’ Nadat Brouwer vervolgens Fokke Sierksma had ingelicht over de ware identiteit van I. de Getijer en Sierksma deze informatie vertrouwelijk aan Gerrit Meinsma had doorgegeven - Wim Hijmans werd hiervan niet op de hoogte gesteld -, besloot de redactie toch diens gedicht op te nemen. Het zou in het derde nummer van Podium gepubliceerd worden. In dezelfde brief van 31 augustus aan Marten Brouwer schreef Wim Hijmans: ‘Scherp criticus ben ik, fel, en ontmoedigend vaak voor werk van jonge mensen, die hun hoop en vertrouwen opsturen naar Podium, maar het met een sneer in de prullemand terecht zien komen. De redactie richt zich naar mij met de beoordeling. En dat is beroerd. Want zó fel wenste ik niet geweest te zijn - het zijn de gevolgen van het oude verhaal: hoe God soms de wegen van mensen die liefhebben anders laat lopen dan een van beiden het graag wilde. Ik hoop over het té scherpe van m'n critiek heen te komen.’ In het vervolg van zijn brief schreef Hijmans: ‘Tot onze spijt kunnen we de lieden geen hon. sturen: wel helpen we graag waar het nodig is maar we kunnen er geen liefdadigheidsinstelling van maken, naar je begrijpt.’ En verder: ‘Het 2e nummer is ter perse en verschijnt over een week of twee.’Ga naar eind44 | |
De tweede afleveringWaarschijnlijk ruim een week later - wellicht op vrijdag 8 of zaterdag 9 september 1944 - schreef Wim Hijmans een ongedateerde brief aan Marten Brouwer, waarin hij opmerkte: ‘Hierbij de exemplaren van het nieuwe nummer die je toekomen. Tot mijn spijt heb ik bemerkt dat er van Bifrons toch maar drie zijn opgenomen terwijl ik naar ik meen schreef van vier.’ Uit de laatste zin blijkt dat het hier het verschijnen van het tweede nummer betreft, waarin inderdaad drie gedichten van Janus Bifrons werden gepubliceerd. In het vervolg van zijn brief schreef Hijmans: ‘Let erop dat [er] voor de dichters en voor jou als harde werker een luxe-exemplaar is. In de | |
[pagina 379]
| |
Omslag van de tweede aflevering van Podium.
| |
[pagina 380]
| |
colophon staat vermeld voor wien het is.’ Ten slotte vroeg Hijmans aan Brouwer hem onmiddellijk de ‘behouden aankomst’ van het pakket te berichten: ‘In deze tijd v.h. grootste belang!’Ga naar eind45 Op dinsdag 12 september berichtte Wim Hijmans vervolgens aan Marten Brouwer: ‘Bedankt voor je briefkaart. Ik ben blij dat alles nu in orde is. Ik zat er over in angst dat de boel niet aan zou komen. Losse nummers bleven op f 1.- p. stuk.’Ga naar eind46 Als we ervan uitgaan dat Brouwer inderdaad ‘onmiddellijk’ de behouden aankomst van de Podium-nummers gemeld heeft, kunnen we aannemen dat het tweede nummer omstreeks 8 september 1944 verschenen is. De tweede aflevering, die opnieuw twintig pagina's telde en uitsluitend poëzie bevatte, opende met een drietal gedichten van de ondergedoken Groningse theologiestudent Jan Groenewold, die het pseudoniem Janus Bifrons had gekozen. Met de naam Janus Bifrons - de Latijnse benaming van ‘Janus met het dubbele aangezicht’ - wilde Groenewold op speelse manier verwijzen naar het feit dat hij zichzelf was, maar tegelijkertijd was ondergedoken.Ga naar eind47 Een van de gedichten van Janus Bifrons is getiteld ‘De ambtenaar’:
Ik haat het leven en ik haat de deugd,
en boven alles den ambtenaar,
die achter ons woont, met zijn suffe vreugd,
tevreden met zijn surrogaatsigaar.
Als ik zie, hoe hij zijn konijnen voert,
- en ik weet, dat hij zich niet-jood verklaarde -
dan voel ik, hoe moord in mijn ogen loert
en ik kots van de gezapigheid op aarde.Ga naar eind48
Van Peter Verhoeff, die in augustus felle kritiek op het eerste nummer van Podium had uitgeoefend, werden onder de schuilnaam Peter van den Burch twee verzen opgenomen, waaronder een gedicht over de invasie in Normandië, getiteld ‘6 Juni 1944’:
Wie zal nu nog mijn lied verstaan?
Ik hoor het vloeken der kanonnen.
Zie! 't Brandt in Arromanches en Caen!
Liefste, nu is het toch begonnen!
| |
[pagina 381]
| |
Ik zie de schepen, donk're groepen
tegen het strand van Quistreham [Ouistreham]:
Zie! Eind'lijk dalen valschermtroepen
in vuur en rook bij Carentan!
Hoor je mijn stem door de kanonnen?
Wees maar niet bang, hier is mijn hand.
Cherbourg en Deauville staan in brand...
Liefste, nu is het toch begonnen!Ga naar eind49
Daarnaast werd in dit nummer ook een gedicht gepubliceerd van Marianne Guibal, de geliefde van Wim Hijmans. Haar gedicht, dat met het pseudoniem S. Eeker ondertekend is, heeft als titel ‘Onrust’:
Toen ik na lange tijd
Weer in die kleine kamer ging,
Was het, of ieder ding
Mij daar stil had verbeid.
Het eerst zag ik de boeken staan
En voor de kast de lage stoel,
De ogen zwierven verder zonder doel,
Rustten toen op open raam.
De zon ging net de wind verslaan,
En de geur van 't jonge leven
Werd er langzaam ingedreven...
.................................
En, nu, nu de ogen vandaar weer zijn,
Is 't in de kamer zo eng, zo klein.Ga naar eind50
Verder werd in deze aflevering ook het gedicht van I. de Getijer (Hendrik de Vries) dat al door de redactie geaccepteerd was, opgenomen:
Kind, geef mij mijn kroon weerom.
Ik woon in donkere gebouwen
vol droefenis, - kom, o kom.
Vuur troost nu mijn kille schouwen,
verheldert mijn heiligdom;
hoogfeestelijk tooit zich de drom
der dienaars en statievrouwen.
| |
[pagina 382]
| |
Ik wacht in hoop en vertrouwen,
met vorstelijk loon, - kom, o kom.
Voorwaar, 't zal U nooit berouwen; -
kind, geef mij mijn kroon weerom.Ga naar eind51
Een opmerkelijke publikatie in het tweede nummer was verder het gedicht ‘Diewertje Diekema’ van Kees Stip, dat buiten medeweten van de auteur - hij zou er eerst na de oorlog van vernemen - in Podium verscheen. Cornelis Jan Stip, van wie - zoals in het vierde hoofdstuk vermeld werd - in 1945 ook poëzie gepubliceerd zou worden in het Utrechtse blad Parade der Profeten, was in 1913 te Veenendaal (gemeente Ede) geboren. Nadat hij de hbs in Amersfoort had bezocht, was hij onder meer gelegerd in Kampen voor de opleiding tot reserve-officier. Daar las hij in 1933 het lange, romantische gedicht Mária Lécina - handelend over de liefde tot een Spaanse schone - van de dichter J.W.F. Werumeus Buning, dat één jaar daarvoor gepubliceerd was. In 1935 schreef Stip zich in aan de Utrechtse universiteit voor de opleiding klassieke talen. Hij werd er - evenals de biologiestudent en dichter Leo Vroman en de neerlandicus Max de Jong - lid van de studentenvereniging Unitas. Stip kende in die tijd Vroman - zoals hij in 1986 opmerkte - ‘vaag’,Ga naar eind52 maar las wel de gedichten die deze in het tijdschrift van Unitas, Vivos Voco, publiceerde. Geregeld bezocht hij in die periode de bekende Utrechtse boekhandel Broese, waarvan Chris Leeflang directeur was en waar Stip onder meer een voordracht van de dichter Marsman bijwoonde. Nadat Stip het kandidaatsdiploma behaald had, werd hij in september 1939 in verband met de mobilisatie in militaire dienst geroepen. Tijdens de meidagen van 1940 vocht hij aan de Grebbelinie. Na de capitulatie voor de Duitsers keerde Stip naar de Utrechtse universiteit terug, waar hij nog wel zijn studie in de klassieken voortzette, maar zich al spoedig ging verdiepen in het Sanskriet. In 1943 - alle reserve-officieren hadden intussen bevel gekregen zich aan te melden om in krijgsgevangenschap te worden weggevoerd - dook hij onder in het Veluwse dorp Kootwijkerbroek. Hij stond in die tijd in contact met enkele jonge cabaretiers, onder wie Hetty Blok en Wim Ibo, die hem vroegen liedjes voor hen te schrijven. Kees Stip vertelde in 1986 over zijn verblijf in Kootwijkerbroek: ‘Daar heb ik toen à bout portant - om iets te doen - “Diewertje Diekema” geschreven.’ Stip herinnert zich dat hij deze parodie op Mária Lécina van Werumeus Buning in ‘een dag of drie’ in het najaar van 1943 schreef. Stip: ‘Zonder | |
[pagina 383]
| |
ook maar het flauwste idee dat het misschien eens voor iets bijzonders zou kunnen worden gehouden, en dat is de mentaliteit waarin je - geloof ik - scheppend werk moet verrichten. Zo gauw als ze iets van je verwachten, wordt het al moeilijker.’ Het idee voor het schrijven van een parodie op Mária Lécina had Kees Stip kort daarvoor gekregen, toen hij aan het Schildmeer in Groningen verbleef. Stip deelde hierover mee: ‘Eigenlijk heb ik daar min of meer de inspiratie ervoor opgedaan, het is dus eigenlijk meer Gronings dan Fries. De oorspronkelijke Diewertje was ook met “ie”, wat een Groningse vorm is: Diewer en Diewertje.’ Nadat gebleken was dat zijn vrienden ‘Diewertje Diekema’ niet voor hun cabaret konden gebruiken, stuurde Stip zijn parodie begin januari 1944 toe aan de dichter Werumeus Buning te Amsterdam. Deze antwoordde hem in een ongedateerde brief - het poststempel vermeldt als datum: 12 januari 1944 - en met de aanhef ‘Waarde heer Stip’: ‘Toen ik hedenmorgen uw brief opende, vreesde ik dat er weer een persoon van het vrouwelijk of mannelijk geslacht was, die noodig moest weten of hij poezie [poëzie] schreef, of niet, en waarom niet, en hoe het dan wel moest. Maar ik ben nog nooit [met] zoo veel genoegen uit de rijen der Edelgermanen gestooten als door u.’ De opmerking over ‘de rijen der Edelgermanen’ was waarschijnlijk een ironische verwijzing naar de pogingen van de nationaal-socialisten hem bij de ‘Germaanse’ dichters in te lijven. Werumeus Buning vervolgde: ‘Er waren al eenige parodieën, zelfs een uit Indië, maar deze is verreweg de beste, ik vind ze zelfs voortreffelijk, en ik heb in geen tijden zoo gelachen. Het goede is ook dat u een zeker “verhaal” hebt aangehouden, terwijl de anderen zoo maar in het wilde parodieerden. Ik vermoed dat men het a.s. zomer gaarne eens in een cabaret als van Cees Laseur zal voordragen; en het is ook zeker de publicatie waard. Als u voor een en ander voelt wil ik gaarne bemiddelen. En nu een vreemde vraag: u moet toch meer de poëtische pennehouder gehanteerd hebben? Die stieren in Dieren en wolven in Wolvega zijn b.v. lang niet mis. Als het zoo is, laat het mij dan eens weten, want het geval maakt mij nieuwsgierig.’Ga naar eind53 Kort hierna bezocht Kees Stip in Amsterdam Werumeus Buning, die hem toezegde een uitgever te zullen benaderen in verband met publikatie. Dit leidde ertoe dat Stips parodie nog in 1944 in een clandestiene uitgave - typografisch verzorgd door de ontwerper Charles Nypels - onder auspiciën van Chris Leeflang werd gepubliceerd. Hierbij was de spelling van de naam ‘Diewertje’ veranderd in ‘Dieuwertje’. Stip herinnert zich dat dit op aandringen van Leeflang gebeurde: ‘Die | |
[pagina 384]
| |
zei: dat “Diewertje”, dat kan niet, dat accepteert niemand. Die ging ervan uit dat het woord “Diewertje” alleen maar behoorlijk leesbaar kon zijn, als er een “u” in stond, en zo kinderachtig ben ik dan niet, om daar aan te blijven hangen.’ Intussen was een aantal gestencilde exemplaren van de parodie in kleine kring verspreid.Ga naar eind54 Eén van degenen die de tekst onder ogen kregen, was de Amsterdamse neerlandicus en publicist Fred Batten - Kees Stip kende hem in die tijd niet -, die ‘Diewertje Diekema’ in april 1944 naar de redactie van Podium stuurde. Zoals we gezien hebben, zou het toen nog enige maanden duren voordat het eerste nummer van dit blad zou verschijnen, maar Fred Batten in Amsterdam was van het voornemen een tijdschrift op te richten kennelijk al op de hoogte. Batten schreef aan de Podium-redactie: ‘Ik zend u hierbij ter verspreiding een kostelijke parodie op het zozeer overschatte “Maria Lecina” van de hand van een uwer landgenoten. Misschien zoudt u het in uw eerste nummer kunnen publiceren als een staaltje van Friese humor op zijn best!’Ga naar eind55 Overigens was Kees Stip niet van Friese afkomst. Op het oorspronkelijke typoscript, dat in het Podium-archief bewaard gebleven is, was met potlood de inleidende tekst geschreven: ‘Deze parodie op het schone, hoewel “zeer overschatte Maria-Lecina” van Werumeus Buning werd ons door één onzer medewerkers ter opneming toegezonden. De Redactie meende, ditmaal een parodie op te mogen nemen, hoewel dit eigenlijk een litterair blad niet past.’Ga naar eind56 Deze inleidende tekst was in het nummer zelf ingekort: ‘Onderstaande parodie op Maria Lecina van J.F. [J.W.F.] Werumeus Buning werd ons door één onzer medewerkers toegezonden.’Ga naar eind57 Onder de titel ‘Diewertje Diekema’ werd vermeld: ‘Een lied in ruim dertig verzen zonder refrein, onfatsoenlijke strekking of Spaanse woorden.’Ga naar eind58 In feite telde ‘Diewertje Diekema’ slechts negenentwintig kwatrijnen, waardoor de parodistische kracht nog versterkt leek te worden. J.W.F. Werumeus Buning had immers in zijn boek Een ontmoeting met vreemde gevolgen (1938) opgemerkt dat hij in zijn Mária Lécina met als ondertitel ‘Een lied in honderd verzen met een zangwijs’ slechts negenennegentig strofen had opgenomen, om daarmee ‘een bekend Nederlandsch criticus’Ga naar eind59 tot enige malen natellen uit te nodigen. Overigens telde Mária Lécina in werkelijkheid niet negenennegentig, maar honderdenéén strofen.Ga naar eind60 Kees Stip deelde in 1986 over dit ‘grapje’ van Werumeus Buning mee: ‘Dat heeft Buning mij verteld, daar had hij vreselijk veel plezier om, en dat grapje heb ik doorgezet, door hier ruim dertig verzen van te maken, terwijl het er maar negenentwintig waren.’ | |
[pagina 385]
| |
In het tweede nummer van Podium werd ‘Diewertje Diekema’ gepubliceerd zonder vermelding van auteursnaam. Een fragment uit het gedicht waarin beschreven wordt hoe het barmeisje Diewertje door een dronken schipper wordt belaagd, luidt:
Diewertje Diekema sloeg aan het gillen
en riep: ‘Mijnheer, kom mij niet te na,
blijf met permissie van mijn billen
want zoo meteen dan komt mijn pa’.
Wie heeft afgerekend met het leven,
en lacht om de Dood van Pierlala,
die heeft nog geen reden om te lachen
om den pa van Diewertje Diekema.
Honderd stieren in Dieren doen Dieren tieren,
en tweehonderd wolven Wolvega,
maar geen stier kan zo met z'n vieren tieren
als de pa van Diewertje Diekema.
Hij greep den schipper bij zijn lurven
en schudde hem als een tombola,
en smeet hem tweemaal tegen de tapkast
en driemaal tegen de toonbankla.
Toen hief hij hem op met beide armen
en slingerde hem door het bovenraam,
hij rolde buiten van de stoep af,
en lag in de goot als in het graf.
In Huizen suizen de lichtgasbuizen
en de waterleiding in Amsterdam,
maar geen buis kan zoo in het duister suizen,
als het suisde in zijn hersenpan.Ga naar eind61
Tot de andere gedichten die in deze aflevering van Podium werden gepubliceerd, behoorden het vers ‘April 1944’ van P.W.G. - het pseudoniem van Thijs van Veen, wiens ouders bevriend waren met de familie Brouwer; tussen 1961 en '68 zou hij hoofdredacteur van het dagblad Het Vrije Volk zijn -, een tweetal verzen van Gerrit Meinsma onder de schuilnaam Wim van der Linden, een gedicht van C. Nisla (Corrie van | |
[pagina 386]
| |
der Noord) en twee gedichten van Theophiel van der Swet (Pieter Kalma). Van de redacteur Wim Hijmans werd het vers ‘Er weidet seine Heerde... (G.F. Händel)’, dat hij Marten Brouwer had laten lezen, niet in deze aflevering opgenomen. | |
De onderduik en een pruik met pijpekrulletjesIntussen werden in de periode waarin het tweede nummer verspreid werd, de oorlogsomstandigheden steeds moeilijker. In de eerder genoemde brief die Wim Hijmans op 12 september 1944 aan Marten Brouwer schreef, berichtte hij in een mengeling van Nederlands en potjeslatijn: ‘Wij zijn 's nachts “in alio loco dormiendi causa.” Bovendien: “Podium non est in bono sententio Germaniorum, causae sunt luce clariae [...].[”].’Ga naar eind62 (‘Wij zijn 's nachts op een andere plaats om te slapen. Bovendien: Podium valt bij de Duitsers niet in de smaak, de redenen hiervoor zijn zonneklaar.’) Kort hierna dook Wim Hijmans onder. Marten Brouwer, die eind augustus 1944 al meer dan dertig abonnees voor Podium geworven had, slaagde er in de maand september nog wel in vrijwel alle abonnees in Groningen en omgeving het tweede nummer te bezorgen, maar aan het eind van die maand dook ook hij onder: dit gebeurde omdat zijn ouders bang waren dat hij - hoewel hij pas vijftien jaar oud was - gedwongen zou worden voor de Duitsers te spitten.Ga naar eind63 Marten Brouwer zou tot aan de bevrijding van Groningen in april 1945 ondergedoken blijven in een boerderij in het Friese dorp Ureterp-Vallaat. Van daaruit kon hij alleen schriftelijk contact met Groningen en Leeuwarden onderhouden. Ruim een maand nadat Hijmans en Brouwer ondergedoken waren - in november 1944 -, werd de Podium-redacteur Gerrit Meinsma tijdens een razzia opgepakt en naar een werkkamp in Drente overgebracht, waar hij dwangarbeid moest verrichten. Hij had in die tijd zijn favoriete dichtbundel, Tempel en kruis (1940) van Marsman, op zak. Na twaalf dagen werd hij door toedoen van zijn vriendin Corrie van der Noord bevrijd. Meinsma deelde hierover in 1982 mee: ‘Toen heeft Corrie van der Noord me opgehaald. Het was zo dat meisjes daar wel konden binnenkomen, binnen dat afgesloten gebied. Nou, toen heeft ze me opgehaald op een wat ingewikkelde manier. Ze heeft me een pruik gebracht met pijpekrulletjes, en ik was nog net jong genoeg om niet al te veel baardhaar te hebben en zo, het gezicht was nog wat bollig. Toen ben ik op een fiets met banden - gemaakt van harde rubber, waar geen lucht inging - de poort uitgefietst, al flirtend naar de Duitse soldaten.’ Corrie van der Noord, die een pruik had geleend bij | |
[pagina 387]
| |
een toneelgezelschap te Leeuwarden en verder meisjeskleren had meegenomen, vertelde over het flirten met de Duitsers: ‘Dat zie ik ook nog voor me. Dat was het enige, echt angstige moment, dat we nagefloten werden.’ Deze gebeurtenis doet denken aan een voorval in de roman De donkere kamer van Damocles (1958) van Willem Frederik Hermans, waar de hoofdpersoon Henri Osewoudt, als verpleegster verkleed, de amoureuze aandacht van een groepje militairen trekt.Ga naar eind64 Het eerste contact tussen de redactie van Podium en de redactie van een ander jongerentijdschrift ontstond kort nadat Gerrit Meinsma uit het Drentse werkkamp was ontsnapt. Corrie van der Noord stelde haar Zaanse vriend Siem Sjollema, die zij vóór de oorlog bij de Nederlandse Bond van Abstinent Studerenden had leren kennen, op de hoogte van het bestaan van Podium. Sjollema, die in het najaar van 1944 betrokken was geraakt bij de uitgave van een ondergronds jongerenblad dat Zaans Groen heette en dat door de jonge dichter-drukker Klaas Woudt, diens zuster Mart Woudt en andere vrienden uit de Zaanstreek was opgericht, gaf vervolgens haar adres door aan Mart Woudt, de redactiesecretaresse van Zaans Groen. Op 3 januari 1945 schreef deze laatste aan Corrie van der Noord: ‘Siem Sjollema vroeg ons, U, als lid van de Podiumgroep, als abonnee op Zaans Groen te willen noteren.
Corrie van der Noord en Gerrit Meinsma in travestie. (Foto: Jan van Male)
| |
[pagina 388]
| |
Aan zijn verzoek hebben we graag voldaan en we sturen U hierbij het eerste nummer. Zou het mogelijk zijn, dat U mijn broer, Klaas Woudt, en mij inschreef als abonné op Uw blad Podium? Wij interesseren ons zeer voor het werk van de hele jongere dichtergeneratie. Wij staan o.a. in geregeld contact met de redactie van het Utrechtse blad Parade der Profeten, en voelen veel voor een “fusie” na de oorlog van alle, nu veelal slechts plaatselijke bladen, tot één landelijk blad. Eén mogelijkheid voor jongeren en debutanten om hun werk over het gehele land verspreid te zien.’Ga naar eind65 | |
Het onbehagen van Wim HijmansIntussen was het derde nummer van Podium, dat volgens het oorspronkelijke plan in december 1944 had moeten uitkomen, niet in die maand verschenen, en was ook het enthousiasme voor het blad bij de redacteur Wim Hijmans sterk verminderd. Zoals al uit zijn correspondentie met Marten Brouwer gebleken is, dacht hij niet erg gunstig over het peil van een aantal gedichten die in het eerste nummer van Podium waren opgenomen. Uit latere brieven zou duidelijk worden dat hij ook veel kritiek had op de inhoud van de tweede aflevering. Daarbij kwam dat hij intussen in contact gekomen was met een van de vrienden van Marianne Guibal, Peter Verhoeff, die zich - zoals we gezien hebben - in augustus 1944 kritisch had uitgelaten over het beleid van de Podium-redactie. Hijmans' onbehagen bleek uit een brief die hij op 7 januari 1945 aan Corrie van der Noord schreef. Hijmans merkte hierin op: ‘Ik verwacht jullie Vrijdag a.s. Zou je de copy die jullie gekregen hebben mee willen brengen? Het is toch beter nog een nummer te geven, maar in godsnaam, laat het goed zijn. Eén troost voor me [...] was, dat Zaans Groen nog 3x zo slecht als Podium was... wat Podium overigens niet goedpraat!! En verder: hoeveel geld hebben we nog?’Ga naar eind66 Tien dagen later - op 17 januari - schreef Wim Hijmans aan Marten Brouwer, die in die tijd in Ureterp ondergedoken was, een brief waarin hij in een omkaderde zin meedeelde: ‘Podium is op de fles’. Hij vervolgde: ‘Lang zal die leven!! Hoera!!! Van de aardbodem verdwenen!!!! Hoera, hoera!! Er komt nog één nummer, zónder gedichten, maar mét wat anders, waar de wereld versteld van zal staan! Het geld dat je nog hebt moet je me als [het] enigszins kan zo gauw mogelijk sturen. Het is verboden nieuwe abonné's te werven, te laten of te doen werven, te interesseren of enigszins met Podium bevriend te maken. | |
[pagina 389]
| |
Het is bevolen alle slechte gedichten uit Podium af te maken zijnde dit volgens mij de volgende: Cornot (in z'n geheel). Van Dockum (laatste 2 regels). [...] Nisla: in z'n geheel, Zwart Paard voor de helft. Whimpysinger: Menuet (behalve couplet 2 en 3), 2e kwatrijn (inhoud. te litterair). (Podium 2:) Janus Bifrons: alles te oppervlakkig. Peter van den Burch: een grond kan niet verzanden!! (o,o,o) I. de Getijer: nonsens, kafferachtig, naïef, rotzooi.’ Het gedicht ‘Leeg’, handelend over een zwart paard, van C. Nisla (Corrie van der Noord) was in het eerste nummer verschenen. In het gedicht ‘Maak mij los van Holland’ van Peter van den Burch (Peter Verhoeff), opgenomen in de tweede aflevering, kwam de regel voor: ‘geef mij een grond die niet verzanden kan’. Hijmans schreef verder in zijn brief: ‘dit is een staatsgreep in buitengewone vorm. hallo, hallo, hallo. “illegaliteit rechtvaardigt geen nonsens” (Peter v.d. Buch [Burch]).’Ga naar eind67 In deze periode ontstond in de vriendenkring van Jan Waling Dijkstra en Peter Verhoeff het plan een eigen blad, genaamd De Distel, op te richten, dat - de naam suggereerde dit al - een sterk polemische inslag zou krijgen. Ook Wim Hijmans, voor wie - zoals we gezien hebben - Podium al ‘op de fles’ was, werd hier via Verhoeff bij betrokken. Op 25 januari 1945 schreef Hijmans aan Gerrit Meinsma, die sinds zijn terugkeer uit Drente ondergedoken was: ‘Inderdaad ben ik - hoewel niet zó goed als je misschien wel denkt - in de gelegenheid geweest, je te schrijven, maar er waren dingen, die mij verhinderden dat te doen. Het deed me eigenaardig aan, dat je zo zonder meer over Podium sprak - In deze tijd ben ik alles rond Podium nog eens goed nagegaan, en ik kwam tot de conclusie dat het niet door kan gaan. Wij - Podium - hebben geen bestaansrecht. De nummers die verschenen zijn, bevatten maar zeer weinig wat er nog mee door kan, en er was practisch niets in wat uitgesproken goed was. Begrijp je niet, dat we, als we zo doorgaan, voor gek komen te staan? En ik ben niet van plan om me voor Podium te geven, als het zo doorgaat: dit blad zal, zo gauw er weer wat normaal verschijnt, afgemaakt worden op een manier, die meer dan verschrikkelijk zal zijn. Wij, als redactie, waren volkomen a-capabel voor 't werk, en we hebben rómmel opgenomen.’ Hijmans vervolgde: ‘Er is voor ons maar één weg: opheffen. Maar niet zonder meer. We moeten nòg een nummer geven (na de oorlog) zónder gedichten, maar met stukken over de voorgaande Podia. We kunnen beter zélf het blad zo opheffen, dan dat we het door Criterium etc. laten afmaken. | |
[pagina 390]
| |
Ik heb dit uitvoerig met Peter en Marianne besproken. Het is de enige weg. Hoe in godsnaam is het mogelijk, dat er nog bladen zijn die met P. samen willen gaan? Of zijn die even slecht?? Ik weet natuurlijk niet, hoe jullie hier tegenover staan. Ieder weldenkend mens zal begrijpen, dat dit de enige weg is. Ik blijf er bij, en mochten jullie het blad door willen zetten, dan treed ik uit. We moeten geen herhaling van Opw. Wegen en “Nu” hebben - en bovendien: een blad moet een programma hebben, en dat hebben wij niet.’ Met ‘Opw. Wegen’ werd uiteraard het vooroorlogse protestants-christelijke tijdschrift Opwaartsche Wegen bedoeld, met ‘Nu’ het algemeen maandblad Nu, dat tussen 1927 en '29 verschenen was en waarvan Is. Querido en A.M. de Jong redacteuren waren geweest. Hijmans schreef verder: ‘Copy had ik niet gekregen. Zelf “lever” ik niets meer (evenals Peter en Marianne.) Uit Groningen kreeg ik bericht, dat Brouwer ondergedoken is, en dus niet klaar is gekomen met de verspreiding van nummer II. Er verschijnt hier binnenkort een satiriek blad “De Distel”, dat echter ook creatief werk opneemt. Voel je voor een proefnummer? 't Is gestencild, op litterair-politiek gebied, bestemd om later in 't groot voortgezet te worden. Moet, naar wat ik er van heb gehoord, heel goed worden. Ik zou je dringend aanraden P. stop te zetten. Ik weet dat ik alleen niets kan doen. Aan jullie is het inzicht, en aan jullie wat er met Podium zal gebeuren. Maar àls het in deze slechte mate doorgaat, zal ik, om der wille van “de kunst” [,] niet nalaten, méé het blad af te maken. Overigens, hoewel laat, moet ik jou en Corrie nog een voor jullie beiden heel gelukkig 1945 toewensen!’Ga naar eind68 Twee weken later, op 8 februari, schreef Wim Hijmans aan Marten Brouwer een brief waarin hij naar aanleiding van de twee ingestuurde gedichten van I. de Getijer (Hendrik de Vries) opmerkte: ‘Voor alles, Marten: je moet me vertellen wie IJsbrand de Getijer is. Dat gedicht (evenals dat wat wij afkeurden) was bar slecht. Er zijn hier echter idioten, die beweren dat er een vent achter zit met een nààm (snap je, een die al eens gepubliceerd heeft). Als dat zo is, dan waren die twee pestgedichten òf een valstrik om te laten zien hoe slecht de Podiumredactie voor haar taak berekend was, òf de vent heeft het eerste het beste prutsding dat uit z'n schrijftafella viel, naar ons gestuurd, zonder er verder meer op te letten, wàt hij stuurde. Ik verwacht antwoord! Althans: ik wil weten, of die praatjes juist zijn.’ Over Podium zelf schreef Hijmans in deze brief: ‘Podium is nog niet | |
[pagina 391]
| |
helemaal op de fles, maar er zal waarschijnlijk nog een nummer verschijnen. De mensen worden anders kwaad: ze hebben voor 4 nummers betaald.’ En verder: ‘Morgenavond (Vrijdag) is er een Redactievergadering ten mijnen huize, van de schone Redactie Cornot-Nisla-Whimpysinger. Ik treed in ieder geval af als Redacteur. Ahum. Mijn inzichten, hm hm, stroken niet meer geheel, hm, hm, met de resultaten van Podium, mijne heren! Verder hebben zowel Peter, als Marianne, als ik geweigerd nog één gedicht aan Podium ter publicatie af te staan.’ Over De Distel deelde Hijmans vervolgens mee: ‘Peter van den Burch is vaste meewerker op critisch gebied, ik los-vaste, maar met kans op vaste. Het blad wordt na de oorlog één der grote litteraire periodieken van Nederland. Aan een dergelijk blad (dat Wild-Westromannetjes en Kerkbode-versjes afmaakt met mokers; dingetjes van A.M. de Jong zaliger nagedachtenis en consorten van de wereld wil trappen etc.) was dringende behoefte. 't Wordt een levenspositie, als ik daaraan vast meewerker kan worden.’ En verder - naar aanleiding van een recensie van het eerste nummer van Zaans Groen die Wim Hijmans voor De Distel geschreven had -: ‘In het eerste nummer, dat ter perse is, staat een critiek op een N.H.-blad, zoiets als Podium, maar veel mooier uitgevoerd, met een nòg slechtere inhoud dan P. (hoe is 't in 's hemelsnaam bij dit en dat in vrede mogelijk??) van mij. Dat blad wordt door mij afgemaakt op een manier, dat ze bij het lezen van die critiek daar allemaal flauwtes krijgen. Dit was zeer naar genoegen van de Redactie van De Distel.’Ga naar eind69 Met ‘een N.H.-blad’ werd uiteraard ‘een Noordhollands blad’ bedoeld. | |
Hijmans stapt uit de redactieWaarschijnlijk de volgende dag, vrijdag 9 februari, werd er een redactievergadering gehouden, waarin de meningsverschillen die tussen Wim Hijmans aan de ene kant en Corrie van der Noord en Gerrit Meinsma aan de andere kant ontstaan waren, werden besproken. Die meningsverschillen betroffen - zoals uit de correspondentie tot dusver gebleken is - vooral het peil van de in Podium opgenomen poëzie. Het is mogelijk dat hierbij ook een tegenstelling naar voren kwam met betrekking tot de vraag welke houding de dichters rond Podium tegenover de maatschappij zouden moeten innemen. Volgens Gerrit Meinsma stelde Wim Hijmans zich op het standpunt dat ze zich in de eerste plaats op de schoonheid zouden moeten richten, terwijl hijzelf, die hierover dikwijls met zijn oudere vriend Fokke Sierksma gesproken | |
[pagina 392]
| |
had, ook een sterke maatschappelijke betrokkenheid bepleitte en dus - geheel in de traditie van het tijdschrift Forum - in de toentertijd befaamde tegenstelling vorm-vent duidelijk voor de vent koos. Meinsma deelde in 1982 over deze episode in de vroege geschiedenis van Podium mee: ‘Dat vent-zijn, dat kwam op een gegeven moment er eigenlijk uit, ik meende met het tweede nummer, waarin dus ook een aantal echte verzetsverzen staan, en daar is nogal wat verzet tegen geweest. Ik dacht dat dat eigenlijk de grond was van de hele zaak.’ Overigens moet hierbij worden aangetekend dat in de correspondentie die tot dusver te voorschijn is gekomen, over deze tegenstelling niets te vinden is. Marianne Guibal, die - zoals eerder werd vermeld - samen met Wim Hijmans, Peter Verhoeff en enkele anderen een literaire vriendenkring vormde, merkte in 1985 over de poëzie van Hijmans op: ‘Ik vond zijn gedichten heel mooi. Ik kan mij niet herinneren dat ik ooit het gevoel heb gehad: die gedichten moeten meer maatschappelijk betrokken zijn. Zo was ikzelf ook niet. Wij waren heel romantisch, allemaal, in die tijd. Alleen Peter schreef nog wel eens over de oorlog.’ En verder: ‘Je was helemaal ingesteld op jezelf. Dat waren die jongens toch heel sterk, ook natuurlijk omdat ze zo'n besloten leven leidden. Dus het ging allemaal om je eigen gevoelens. Als ik terugdenk, dan vind ik het toch een echte Ina Damman-sfeer, hè. Wandelen door de parken van Leeuwarden, de Prinsentuin - “De koperen tuin” -, het kerkhof waar Slauerhoff liep, en dat soort dingen. Het was inderdaad heel romantisch.’Ga naar eind70 Tijdens de redactievergadering bleven Corrie van der Noord en Gerrit Meinsma bij hun opvatting dat de redactie verplichtingen had tegenover de abonnees, die voor een heel jaar abonnementsgeld hadden betaald en recht hadden op vier nummers, en dat daarom alleen al de uitgave van Podium moest worden voortgezet. Wim Hijmans, die omwille van de kunst niet langer de verantwoordelijkheid voor de uitgave van het blad op zich wilde nemen, trok zich vervolgens uit de redactie terug. Kort hierna - op 17 februari - schreef Wim Hijmans aan Corrie van der Noord, die intussen het redactiesecretariaat van hem overgenomen had: ‘Hierbij Zaans Groen. 't Was bijzonder amusant. Ik weet niet precies meer, wat jullie van me in bewaring hadden. Was er niet een Rilkevertaling bij? Ik zou die dingen allemaal graag terug hebben. Het adres van Brouwer is: Nassaulaan 52a, Groningen. Hij zit daar echter niet meer. Daar hij me strikt verboden heeft zijn tegenwoordig adres aan anderen te geven, zou het misschien het beste zijn, dat je, als | |
[pagina 393]
| |
je brieven voor hem had, deze in een blanco enveloppe aan mij gaf. Ik kan ze dan eerder bij hem krijgen, want over Groningen duurt het zeer lang. Stukken betreffende Podium van hem heb ik niet - onze correspondentie was persoonlijk-vriendschappelijk. Een week geleden schreef ik hem over mijn veranderde houding t.o.v. Podium; ik heb daarop nog geen antwoord. Over de Getijer heb ik alleen gevraagd: kun je me zeggen of dit iemand is die al meer gepubliceerd heeft; schuilnamen hoef je niet te “ont-dekken”. Dit was een redelijke vraag.’ In het vervolg van zijn brief schreef Hijmans over zijn gedicht ‘Er weidet seine Heerde... (G.F. Händel)’, dat de redactie nog in haar bezit had: ‘Wat betreft dat “vers” van mij, dat jullie nog hebben. Ik verbied de Redactie dit op te nemen. Dit is volkomen wettelijk: honorarium ontving ik er nooit voor, dus de auteursrechten zijn aan mij, en ik mag er dus mee doen en laten wat ik wil. Honorarium wil ik er ook nooit voor ontvangen, omdat het een hyper-sentimenteel prul is. Neem het dus niet op. Al heb ik het indertijd goedgekeurd, daarom kan ik het nu wel afkeuren! Bovendien: ik zou niets zeggen als het in het 2e nummer gekomen was: dan was het een feit geweest. Nu ik echter nòg eens voor de beslissing sta, weiger ik het te publiceren (stel je gerust: het komt ook niet in de Distel of iets van dien aard, het komt in de prullemand terecht.) Inderdaad had ik jullie vroeger op de hoogte moeten stellen. Ik zal niet met excuses aankomen (hoewel die er wel zijn, en als je ze hebben wilt, kun je ze krijgen); ik ben hier inderdaad tekort geschoten, en dat spijt me. Wat je over de Distel schrijft: het is niet waar. Die avond toen Peter en ik bij jou kwamen, wist ik net iets meer van de Distel. Ik zit niet in de redactie ervan. Ik weet dat de Redactie van de Distel veel liever niet met Podium in contact komt. Het spijt me erg dat alles zo eindigt. Voor een groot deel was het mijn schuld; in laatste instantie hebben ook jullie schuld. Ik blijf abonné van Podium. Denk niet dat ik critieken over volgende Podia ga schrijven. Peter zal dat wel doen, en anders een ander. Tot slot: kun je me nog het adres v.d. Redactie van Zaans Groen bezorgen? Corrie - en jij ook, Gerrit - er is maar één ding meer te zeggen, en dat is: ik hoop dat jullie tot hetzelfde inzicht komen als ik: Podium heeft geen bestaansrecht.’Ga naar eind71 Vijf dagen later - op 22 februari - schreef Wim Hijmans aan Marten Brouwer: ‘Ongeveer 2 weken geleden ben ik afgetreden als Redactie- | |
[pagina 394]
| |
secretaris van Podium, en ben nu alleen nog maar abonné. That's all. Cornot en Nisla, de beide andere redactieleden, zetten willens en wetens door, hoewel een baby kan zien dat ze straks geen schijn van kans hebben.’ Over I. de Getijer (Hendrik de Vries) schreef Hijmans in deze brief: ‘O God, o God, IJsbrand de Getijer. Al was hij Hoornik, Boutens, ja, al was hij Rilke of Goethe-zelf, ik zal hem, juist doordat hij meer geschreven heeft, afmaken op een nòg ergere manier, dan tot nu toe is gedaan. En, nog een gokje, daarop hoef je niet te antwoorden, als je niet wilt: is het (God zal me genadig zijn dat ik hem mogelijk blameer!) Hendrik de Vries????????????????????????????’Ga naar eind72 | |
Sierksma en Kalma worden redacteurIntussen waren de beide overgebleven redactieleden van Podium - Corrie van der Noord en Gerrit Meinsma - tot de conclusie gekomen dat het van belang was na het vertrek van Hijmans de redactie te versterken. Ze vroegen hun oudere vriend Fokke Sierksma, die - zoals eerder werd vermeld - op de achtergrond al een belangrijke rol had gespeeld, tot de redactie toe te treden. Sierksma stemde hierin toe, waarna hij voorstelde ook Pieter Kalma - zijn vriend uit de illegaliteit en medewerker van Podium onder de schuilnaam Theophiel van der Swet - in de redactie op te nemen. Corrie van der Noord en Gerrit Meinsma waren het hiermee eens, zodat de Podium-redactie hierna zou bestaan uit Corrie van der Noord, Pieter Kalma, Gerrit Meinsma en Fokke Sierksma. In deze tijd was de redactie van Podium druk bezig de uitgave van het derde nummer voor te bereiden. Dit ging niet zonder problemen. Corrie van der Noord deelde hierover in 1982 mee: ‘Ik herinner me een redactievergadering bij Fokke, nadat Hijmans en Verhoeff zich afgescheiden hadden en dat we helemaal in zak en as waren en geen kopij hadden en dat Fokke toen in zijn la is gaan kijken en daar is toen een groot deel van nummer drie uitgekomen.’ Op 26 februari 1945 schreef Gerrit Meinsma aan Marten Brouwer: ‘Eén dezer dagen komt Podium III van de pers. Het redactie-incident zal U wel reeds bekend zijn. Ik zal hierover dus niet verder uitweiden.’ Meinsma schreef verder: ‘Kunt U voor de verspreiding zorgen. Wilt U ander[s] ons de adressen der abonné's in Groningen geven. We zullen dan wel voor de verzending zorgen.’Ga naar eind73 Over de kritieken die Peter Verhoeff aan ‘volgende Podia’ wilde wijden en waarover Wim Hijmans in zijn brief van 17 februari aan | |
[pagina 395]
| |
Corrie van der Noord geschreven had, merkte Verhoeff in een ongedateerde brief aan Marianne Guibal op: ‘Ik weet nog niet wat ik doe. Wel ben ik er van overtuigd dat iemand die zelf in Podium publiceerde het blad niet in een critiek mag “drukken”, daarom zal ik die critiek zo objectief mogelijk houden, terwijl we Nisla zullen verzoeken eens te komen praten, waarbij we open kaart zullen spelen. We zullen precies uitleggen waarom Podium niet zal slagen en de Distel wèl. Door zo te handelen blijft de zaak sportief.’Ga naar eind74 Waarschijnlijk kort hierna schreef Peter Verhoeff in een eveneens ongedateerde brief aan Corrie van der Noord: ‘Nu De Distel binnenkort uitkomt, wordt het, menen wij, tijd contact te zoeken met de andere half of geheel illegale bladen op litterair gebied en in het bijzonder met Podium, het blad dat immers ook in Leeuwarden verschijnt. Dit is vooral nodig daar, zoals wij vernamen, bij de betreffende redactie misverstand gerezen is over het doel van de Distel. Ik nodig u hierbij, als redactie-secretaris van de Distel, uit, eens te komen praten bij voorkeur op een middag, daar we afgesloten zijn, over de plannen van Podium en De Distel. Het zal u wel bekend zijn dat De Distelredactie bezwaar heeft tegen de manier waarop Podium geredigeerd wordt, dit zal ook tot uiting komen in een essay dat ik voor de Distel over Podium schreef. U kunt er echter van overtuigd zijn dat wij sportief zullen blijven. De Heer Cornot zal wel niet mee kunnen komen, dit is echter geen bezwaar, daar de verdere Distelredactie evenmin aanwezig zal kunnen zijn. We zijn van mening dat én de Distel én Podium beter de kaarten op tafel kunnen leggen. Waarschijnlijk heb ik ook goede copij voor Podium III.’ Met de zinsnede ‘daar we afgesloten zijn’ werd gedoeld op het feit dat in deze tijd geen elektriciteit meer geleverd werd. Aan deze brief voegde Peter Verhoeff bij wijze van postscriptum nog enkele opmerkingen toe, waaronder: ‘Hopelijk kunt u dus binnenkort. Wilt u ook het adres der Zaans Groen-redactie meenemen, wij staan graag rechtstreeks met hen in verbinding.’ En: ‘Dringend verzoek om zo mogelijk vanmiddag nog te komen. Er staat zeer veel op het spel!! Verwacht U!!’ En ten slotte: ‘Kunt u niet komen dan gaat de Distel in zee voorzien van enkele sensationele aanvallen op de Podiuminhoud [...].’Ga naar eind75 Uit dezelfde periode is een eveneens ongedateerde brief van Wim Hijmans aan Gerrit Meinsma en Corrie van der Noord bewaard gebleven. De aanleiding tot het schrijven van deze brief was Hijmans' vermoeden dat de Podium-redactie zijn gedicht ‘Er weidet seine Heerde... (G.F. Händel)’ in het derde nummer van Podium wilde opnemen. Hijmans schreef: ‘Tot m'n spijt heb ik gemerkt, dat je het toch waagt, | |
[pagina 396]
| |
“Er weidet” te publiceren. Ik heb mijn tegenmaatregelen genomen. Als jullie het gedicht niet eruit nemen, zal De Distel ongewijzigd gepubliceerd worden. Als jullie het gedicht niet eruit neemt, leg ik de hele quaestie in het volgende Distelnummer in een uitvoerig essay bloot. Ik heb verder ongeveer de helft van de abonné's op mijn hand. Verbaas je dus niet, als Podium ook financieel naar de kelder gaat. Ik weiger bij nader inzien, de bewuste brief naar Brouwer te sturen, eveneens je de adressen, die je vraagt, te geven. Slaap lekker.’Ga naar eind76 Wellicht in dezelfde tijd waarin Hijmans deze brief schreef, deelde Peter Verhoeff in een eveneens ongedateerde brief aan Marianne Guibal mee: ‘Over een week komt de eerste Distel, “gestencild”, in een oplage van ± 40 exempl. Prijs f 1.25 per kwartaal. Dit geld zal uitsluitend gebruikt worden om de hoge kosten (“zwart” papier, “ ”-e stencils, drukkosten enz.) te dekken; zolang de oorlog duurt wordt geen winst gemaakt. Tot het einde der oorlog beslist geen politieke artikelen. Na de oorlog wel.’Ga naar eind77 De eerste aflevering van De Distel is nooit verschenen. | |
De derde aflevering van PodiumOver de samenstelling van het derde nummer van Podium schreef de nieuwe redacteur Pieter Kalma op zondag 4 maart een brief aan Corrie van der Noord, waarin hij verwees naar zijn eigen gedicht ‘Monoloog’ en het eerder genoemde vers van I. de Getijer (Hendrik de Vries) dat met de woorden ‘Vier zwarte zusters’ begon: ‘Ik wou graag één wijziging in de volgorde: Monoloog op blz. 49 en Vier zwarte zusters op blz. 48. Ze stonden reeds tegenover elkaar, het eerste links, het tweede rechts. Het lijkt me echter een aanzienlijke verbetering wanneer Monoloog rechts komt te staan, want het vers van de Getijer vind ik niet daverend. Ben je het hier mee eens en zou je dit even aan de drukker willen zeggen? Ik geloof dat ik de fouten er wel uit heb.’Ga naar eind78 Hieruit blijkt dat het derde nummer van Podium, waarin inderdaad het gedicht ‘Monoloog’ op pagina 49 werd afgedrukt, in ieder geval na 4 maart 1945 verschenen is. Omdat Peter Verhoeff in een brief van zondag 18 maart 1945 aan Corrie van der Noord - deze brief zal later nog ter sprake komen - een aantal kritische kanttekeningen plaatste bij de inhoud van de derde aflevering, kan met zekerheid worden aangenomen dat deze aflevering van Podium tussen maandag 5 en zaterdag 17 maart 1945 is uitgekomen. | |
[pagina 397]
| |
Het vers ‘Aan de dichters Anno 1945’ van A.C.E. (Fokke Sierksma) in het derde nummer van Podium.
| |
[pagina 398]
| |
Het derde nummer, dat slechts twaalf pagina's telde en opnieuw uitsluitend poëzie bevatte, opende met een programmatisch gedicht van Fokke Sierksma onder het pseudoniem A.C.E. Dit gedicht, dat als opdracht ‘voor Frans’ heeft - de illegale naam van Sierksma's vriend Joop Sprock -, is getiteld ‘Aan de dichters Anno 1945’:
Als gij uw verzen schrijft om de bedreigde vesting
van 't Hart te ontzetten, om in dit tumult
te fluistren van den droom, tartend te zingen
van 't lààtste rijk - mijn makkers, moed, geduld!
Maar als gij verzen schrijft, ver van de wankle schansen,
waar nu de mens zijn eigenste eer bevecht,
om, bij de glans van vrouwenogen en van sterren,
maar niet te luistren naar de schreeuw van 't recht -
Als gij uw verzen schrijft en daarmee uwe poovre
gevoelens van één uur met maat en rijm verbloemt -
Als uw klein hart het groot Hart wil verraden -
Onwaardigen,
weest dan door duivel en door god verdoemd.Ga naar eind79
Was in dit vers al duidelijk sprake van maatschappelijk engagement - vooral de dichters van het ‘klein geluk’ moesten het ontgelden -, een geëngageerde toon is ook kenmerkend voor het hierna volgende gedicht ‘In memoriam’, dat Fokke Sierksma onder de schuilnaam G.T. - zijn eigen initialen waren hierbij één letter in het alfabet opgeschoven - publiceerde:
Hij vluchtte en schoot en schoot: zijn leven steeg
tot teken van zijn troostloos volk. Toen zeeg
zijn lichaam, na drie straten, in de sneeuw.
Maar de s.d. vond zijn revolver leeg.Ga naar eind80
Typerend voor Sierksma's opvatting van het dichterschap, waarin het esthetische element niet de belangrijkste plaats innam, was het korte gedicht ‘After dinner’, waarbij hij het pseudoniem S. de Vries gebruikte: | |
[pagina 399]
| |
Ik ben een dichter, maar, mijn beste, ik maak
op 't praedicaat erkend geen aanspraak.
Een steelse minnaar, zoek 'k een eigen pad,
waarlangs 'k soms ook in Schoonheids tuin geraak.Ga naar eind81
Een ander gedicht van Fokke Sierksma - gepubliceerd onder de schuilnaam Sarah Cohen - is getiteld ‘Zonderling’:
De mensen noemden hem al zo lang gek,
dat hij het zelf was gaan geloven.
Hij kwam daarom maar niet meer in de kerk.
Een enkle keer nog zat hij, stug gebogen,
met een vervaalde hoop op troost van 't Woord.
Maar iedren dag bleef eenzaam 't avondbrood
en iedren dag zag hij die ene zerk.
Soms schoot hij wit van haat de ratten dood.
Vannacht is hij gestorven, zeer alleen.
Hij hoorde 't snuiven van de koeien, zag hoe hoog
achter een donkre wolk de maan verdween
en mompelde verward zijn laatste monoloog.Ga naar eind82
Een vroegere versie van dit gedicht van Sierksma was in mei 1940 in het Groningse studentenblad Der Clercke Cronike verschenen.Ga naar eind83 Het vers van I. de Getijer (Hendrik de Vries) waarover Pieter Kalma in zijn eerder vermelde brief aan Corrie van der Noord schreef, luidt:
Vier zwarte zusters - wie wordt zijn bruid?
Zwijg: nog verstaat hij de liefde niet.
Afgunst en haat zag hun oogen uit.
De prins toog weerom naar zijn ver gebied.
Vier zwarte princessen. Daar stierven drie.
De prins kwam terug, hoorde een jubelend lied:
‘Zie de bruidegom komt; nu vraagt niemand voor wie.’
Doch de prins voer weer heen, diep in 't neevlig verschiet.Ga naar eind84
Het op de rechterpagina daarnaast afgedrukte gedicht ‘Monoloog’ van Pieter Kalma onder het pseudoniem P. Nijholt heeft als motto een uitspraak van Alexis Carrel, wiens meest bekende boek, L'homme, cet inconnu (1935), Kalma tijdens zijn studententijd in Utrecht had leren kennen en sindsdien zeer bewonderde. Het motto luidt: ‘... il n'y a pas | |
[pagina 400]
| |
d'aventure plus belle et plus dangereuse que la renovation [rénovation] de l'homme moderne’. Kalma's gedicht heeft als opdracht ‘voor F-’, waarmee Fokke Sierksma werd bedoeld:
Wees onvervaard, nog is het niet te laat,
vandaag nog blinken nieuwe luchten open,
en elk nieuw morgenlicht doet vluchtig hopen
op regiment van ongerepten staat.
Let op u zelf, hoe er geruchten lopen
van uit uw hart: nog is het niet te laat,
zoek weer opnieuw het goddelijk gelaat,
eens bloeit het onder duizend zuchten open.
Herwin den fellen middeleeuwsen zin
voor werk'lijkheid en wees nog eens bereid
tot laaiend leven, uw denkdadigheid
zij meer dan godvergeten plichtsontwijk.
Waag weer den sprong, al schijnt er geen gewin.
Weet wie gij zijt, een leenman in Gods rijk.Ga naar eind85
In het derde nummer van Podium werden geen gedichten opgenomen van de redacteuren Corrie van der Noord en Gerrit Meinsma, die nog wel aan de beide vorige afleveringen hadden meegewerkt. Vermelding verdient ook dat het vers ‘Er weidet seine Heerde... (G.F. Händel)’ van Wim Hijmans niet in het derde nummer werd gepubliceerd. Door de moeilijke omstandigheden in deze laatste fase van de oorlog bleek het niet meer mogelijk het derde nummer van Podium op korte termijn onder alle abonnees te verspreiden. Op 16 maart 1945 schreef Marten Brouwer op zijn onderduikadres in Ureterp-Vallaat aan de Podium-redactie: ‘Daar Uw brief mij langs vele omwegen moest bereiken, was ik niet in staat om U te beantwoorden vóór vandaag. Ik hoop niet, dat U het mij kwalijk zult willen nemen, dat ik dit antwoord ook nog tot Uw teleurstelling moet geven, want helaas ben ik door mijn verandering van verblijfplaats niet in staat, om de verspreiding op mij te nemen. Evenmin echter kan ik het U mogelijk maken er voor te zorgen door opgave van adressen, niet alleen zozeer door het gevaar verbonden aan een schriftelijke mededeling, als wel door opzettelijk achtergebleven notatie, slechts door mondelinge boodschappen te vervangen. Wanneer evenwel binnenkort de mogelijkheid optreedt, om alsnog de bezorging op mij te nemen, door een vurig ver- | |
[pagina 401]
| |
langd einde aan de oorlog b.v., zal ik zulks gaarne doen. Derhalve verzoek ik U om mij in ieder geval òf de benodigde nummers toe te zenden òf slechts enkele exemplaren, daar ik van tijd tot tijd nog met sommige abonné's in aanraking kan komen.’ Brouwer voegde hieraan toe: ‘Ik hoop, dat de inhoud van P. geen verminderingen in gehalte zal ondervinden door het betreurenswaardige incident “ter redactie”. In ieder geval is het te hopen, dat het geen ontijdig einde zal vinden door deze oorzaak.’Ga naar eind86 Twee dagen later, op 18 maart, schreef Peter Verhoeff aan Corrie van der Noord: ‘Hierbij bedank ik u, hoewel wat laat, voor uw inlichtingen betreffende de Zaans Groen Redactie. Het spijt me dat u tot nu toe niet kon komen en ik hoop dat u alsnog hiervoor gelegenheid zult kunnen vinden. Jammer dat Podium III nog zoveel minder was dan I en II. Volgens M. zei u dat wij Podium verkeerd zagen, want dat Podium slechts een debutantenblad was. Maar van een debutant mogen we geen gaafheid, wèl talent verwachten, en geen van de dichters van Podium III heeft talent. Allen zijn rijmelaars en aanstellers, behalve Sarah Cohen, tenminste, wanneer deze verzen typerend zijn voor hun scheppers.’ Met ‘M.’ werd waarschijnlijk Marianne Guibal bedoeld. Peter Verhoeff vervolgde: ‘Voor de rijmers uit P III is het funest, voor het publiek een sensatie, dat zulke lui in staat werden gesteld te publiceren. Bovendien, welke echte debutant, dus talentvol beginneling, zal binnenkort nog willen debuteren temidden van zoveel rommel? Het spijt me het te moeten zeggen, maar ik zie geen gat meer in Podium. Maar ik heb respect voor uw doorzettingsvermogen!’Ga naar eind87 Ook Marianne Guibal was weinig enthousiast over het derde nummer, zoals blijkt uit diverse aantekeningen die ze met potlood in haar exemplaar maakte.Ga naar eind88 Zo wees ze op cliché-uitdrukkingen in de opgenomen poëzie en werden enkele gedichten - waaronder ‘After dinner’ van S. de Vries (Fokke Sierksma) - van de kwalificatie ‘Onzin!’ voorzien. Intussen klaarde de lucht tussen Wim Hijmans en de Podium-redactie duidelijk op, waartoe zal hebben bijgedragen dat deze redactie het gedicht ‘Er weidet seine Heerde... (G.F. Händel)’ niet in het derde nummer had opgenomen. In een ongedateerde brief, die - zoals aanstonds zal blijken - waarschijnlijk op 27 maart gepost werd, schreef Hijmans aan Corrie van der Noord: ‘Het is alweer een tijdje geleden dat we die - onsympathieke - heibel gehad hebben over Podium etc. Kijk eens, ik blijf op m'n standpunt staan - en zal dat de gemeente in | |
[pagina 402]
| |
de Distel II waarschijnlijk uitleggen - maar ik vind dit geen reden om daar een dergelijke persoonlijke ruzie over te hebben. Als ik er uit kon komen, was ik allang eens aangekomen. Omdat ik van Marianne hoorde, dat jij van plan was bij me te komen, schreef ik nog niet. We kunnen beter praten dan schrijven over dit geval, dus: kom eens aan. Ik ben altijd thuis. Kom b.v. Donderdagmiddag, als je kunt, of zoek een andere tijd uit, liefst een middag. Doe je de hartelijke groeten aan Gerrit? Sterkte voor de duikelarij. Ze zeggen dat het nu wel niet meer lang zal duren. Laten we het hopen.’Ga naar eind89 Op 28 maart schreef Hijmans opnieuw een brief aan Corrie van der Noord. In de eerste alinea hiervan verwees hij waarschijnlijk naar de ongedateerde brief waaruit zojuist geciteerd werd. Hijmans schreef: ‘Mijn vader zou in dit geval gezegd hebben: het is, of de duivel er mee speelt - en inderdaad, daar lijkt het veel op: Marianne was om half vier gisteren net mijn epistel aan jou gaan posten, en om half vijf lag jouw brief bij me in de bus. We blijven beiden dus op ons eigen standpunt staan, en misschien is dit ook maar het beste. Maar nòg eens: ook ik ben sans rancune. Verder kun je in de Distel II (als die tenminste nog in de oorlog uitkomt, maar dat lijkt er nu niet veel op) mijn standpunt lezen. Mocht die niet in de oorlog verschijnen, dan komt er een gemeenschappelijk artikel over de geestverwanten Podium en Zaans Groen van me in de naoorlogse, gedrukte uitgave, waarin ik beide bladen volkomen serieus beschouw (wat ze natuurlijk verdienen), en ze op rechtvaardige wijze (dus zonder gemene trucjes en chicanes!!) bestrijd, met een conclusie. Ik ben bezig dit essay reeds nu te schrijven. Ik schrijf je dit expres van te voren, want misschien interesseert het jullie. Ik overweeg namelijk, om het jullie ter inzage te sturen, wanneer jullie dan iets daarop te zeggen hebben, kun je een korte verantwoording of zoiets bij wijze van naschrift eraan toevoegen, maar denk eraan, dat je met je verdediging òòk Zaans Groen verdedigt. Ik val hierin immers niet Podium als zodanig aan, maar het m.i. eendere programma dat P. en Z.G. aanhangen.’ Na vervolgens het geheime onderduikadres van Marten Brouwer te hebben onthuld, schreef Hijmans: ‘Ik ben op 't ogenblik bezig aan een vrij uitgebreid essay over Han Hoekstra. Door het conflict in zijn poëzie (“ik weet niet waar de schoen wringt” zoals hij zelf in een vers zei) is dit een bijzonder interessante figuur. In verband met deze dingen wou ik je nog een verzoek doen, hoewel het misschien wat gek is, na het geduvel dat er net tussen ons | |
[pagina 403]
| |
geweest is: zou ik over een week of zo eens een paar dagen je type-machine kunnen lenen? Ik wou n.l. zo gauw mogelijk deze dingen persklaar hebben. Het oorlogsnieuws is gewoonweg overdonderend. Alleen kan ik nog maar niet aan het idee wennen, dat we werkelijk binnen korte termijn bevrijd zullen zijn! Doe je de hartelijke groeten aan Ger?’Ga naar eind90 | |
De ‘luisterpost’Deze laatste periode van de oorlog was bij uitstek dramatisch voor Fokke Sierksma, die eind februari 1945 betrokken raakte bij het werk van de zogenaamde ‘luisterpost’. Deze illegale activiteit werd mogelijk gemaakt door de verhuizing van de sd van het Spaarbankgebouw naar het Burmaniahuis, de hoofdzetel van de Algemene Friese Levensverzekering Maatschappij te Leeuwarden. In kringen van de illegaliteit kwam toen het plan op geheime microfoons in het Burmaniahuis te plaatsen, om daardoor te weten te komen wat de sd in zijn schild voerde. Dit lukte: in drie kamers werden microfoons in telefoonschellen van de Duitsers geplaatst, terwijl ook de telefoonlijn van het Burmaniahuis naar buiten werd afgetapt. Vervolgens werd een luisterpost ingericht in het achterhuis van boekhandelaar C.J. Wielenga in de Nieuwe Oosterstraat. Enkele ptt'ers zorgden er daarna voor dat de microfoons en de telefoonlijn van het Burmaniahuis met de luisterpost verbonden werden. Het afluisteren begon op zondag 25 februari 1945 - niet lang voordat het derde nummer van Podium zou verschijnen - en duurde bijna zeven weken. De luisterpost (‘lp’) werd bemand door vijf illegale werkers: Liekele van Dijk, Eeuwke Koopmans, Teake Kuipers, Fokke Sierksma en Lo van der Werf. Hun chef was Eeuwke Koopmans, die tot de Friese kp behoorde. Steeds waren er twee man op post, van acht uur 's morgens tot acht uur 's avonds of tijdens de nachtelijke uren. Als iemand zes dagen dienst had gedaan, kreeg hij gewoonlijk een of twee dagen vrij. Meestal werkten Koopmans, die in de illegaliteit ‘Kopie’ werd genoemd, en Sierksma - zijn illegale naam was ‘Wouter’ - samen, maar Sierksma luisterde ook wel af samen met een van de anderen. Alles wat van belang leek en door de luisterpost werd opgevangen, werd op dagrapporten genoteerd, die voor de leiding van de kp waren bestemd. Geregeld werden in het Burmaniahuis de namen genoemd van illegale werkers die door de Duitsers gezocht werden. Deze be- | |
[pagina 404]
| |
langrijke informatie werd dan door de luisterpost onmiddellijk telefonisch doorgegeven. In zijn boek Bezettingstijd in Friesland (deel 3, 1978) schreef Pieter Wijbenga hierover: ‘Altijd stonden koeriersters klaar om de bedreigden te waarschuwen. Zo werd op 17 maart 15.35 uur gehoord dat de sd uit Groningen opdracht gaf een meisje bij haar oom te arresteren. Annie werd gewaarschuwd. De koerierster was de straat nog niet uit, of de sd stond voor de deur, maar de vogel was gevlogen.’Ga naar eind91 Tussen de vijf man op de luisterpost nam Fokke Sierksma een aparte plaats in. Lo van der Werf, die in 1918 te Wanneperveen geboren was en dus één jaar jonger was dan Sierksma, deelde in 1985 over hem mee: ‘Hij was een andere jongen dan wij. Hij wist veel meer. Hij had meer van de wereld gezien. Hij was in Parijs geweest. Nou, dat was toen ongelooflijk. Daar deed hij dan verhalen over.’ En verder: ‘Hij had theologie gestudeerd, dus daar zagen wij wel een beetje tegenop. En hij gaf zich ook niet zo gauw bloot. Hij was erg nerveus, Fokke, hij was erg gespannen in die tijd. Ja, ach, geen wonder. We waren allemaal doodsbenauwd af en toe. De een liet dat meer blijken dan de ander. Kopie liet dat niet blijken, ik liet dat wel blijken, Fokke liet dat ook ontzettend blijken. Fokke was echt een gevoelsmens, die onmiddellijk zum Tode betrübt of het tegenovergestelde - himmelhoch jauchzend - was, maar hij zat ook onmiddellijk in de put.’Ga naar eind92 Tot de kamers in het Burmaniahuis die afgeluisterd konden worden, behoorde niet de kamer van de sd'er Rudolph, waar de meeste verhoren plaatsvonden. Op zaterdag 7 en zondag 8 april werden er overigens - toen een grote groep illegale werkers gearresteerd was - wel verhoren afgenomen in een kamer die kon worden afgeluisterd. Van der Werf: ‘Bij die verhoren hoorde je dat die jongens afgetuigd werden en op een bepaald moment werden ze afgevoerd en dan zeiden de sd'ers: “Nou, wacht maar, we zien je over een kwartiertje, twintig minuten wel weer terug en dan zul je wel anders piepen”, en dan piepten ze ook anders. Dan waren ze in de waterkist geduwd met de kop steeds onder water.’ Er waren ook minder treurige momenten op de luisterpost. Van der Werf vertelde: ‘Het was wel eens heel erg leuk ook, als ze zaten te vrijen op de Dienststelle.’ Hij herinnert zich dat de kp een praam met kaas had overvallen en dat van die kaas een gedeelte naar de luisterpost was gegaan. Van der Werf: ‘Die zaten wij lekker 's nachts op te eten, hele hompen kaas, en dan zaten die moffen en die politiemannen uit die buurt met elkaar te confereren, waar die kaas gebleven was.’ De Podium-redacteur Pieter Kalma, die wel wist dat er een luister- | |
[pagina 405]
| |
post bestond waarbij Fokke Sierksma betrokken was, maar geen idee had waar die luisterpost zich bevond, herinnert zich: ‘Op een middag, toen stond ik gewoon naar de etalage van boekhandel Wielenga te kijken, en toen komt Fokke, die komt eruit - het was 's middags om een uur of twee -, die komt uit de boekhandel. En die verschoot helemaal, die was helemaal bleek, want die dacht dat ik wist dat de lp daar was. Dat was een heel raar toeval.’ De laatste week vóór de bevrijding van Leeuwarden op zondag 15 april was bijzonder zenuwslopend. Wijbenga schreef: ‘De laatste week was ook de zwaarste voor de mensen van de lp. De gesprongen stoppen, lege accu's, zwakke versterker, plaagden hen als tevoren, maar dergelijke perikelen waren ze al aan gewend. Maar er werden nbs-ers opgepakt en een van hen had meegeholpen om de telefoonkabels aan te leggen. Hij was de enige buiten de direct er bij betrokkenen die van de luisterpost wist. Maar er werden verhoren afgenomen, namen genoemd die ogenblikkelijk moesten worden doorgegeven om de sd te slim af te zijn. De luisterpost moest in functie blijven, maar de familie Wielinga [Wielenga] verhuisde voor alle zekerheid naar een ander pand.’ Met ‘nbs-ers’ werden leden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten bedoeld. Wijbenga schreef verder: ‘Het werd levensgevaarlijk op de lp en daarom kwamen er drie kp-ers om de drie overgebleven luisteraars te beschermen. Een van hen was Anton (Willem Lieuwe Leistra) die geteisterd werd door hoge koorts, maar hij wilde zijn vriend Henkie (Rijpkema) niet in de steek laten. Ook de luisteraars kregen toen wapens uitgedeeld. De afgeluisterde verhoren, urenlang, werden slopend en op 11 april was de LP een tijdje onbezet, omdat de mannen kapot waren en bij de verhoren zelfs de naam van de Oosterstraat was gehoord. Maar tegen de middag kwam Kopie weer boven water, samen met zijn vriend Henkie. De post moest bezet blijven, had Eppie Bultsma gezegd, om zoveel mogelijk mensen te redden. Desnoods moesten zij opgeofferd worden... De beide vrienden, al meer dan twee jaar bij de kp, begrepen het en deden hun plicht. Er kwamen later nog twee terug. Maar vanaf die tijd verminderde het gevaar. De beulen van de sd zagen er geen gat meer in, waren uitgeteld.’Ga naar eind93 Eppie Bultsma was Hoofd Sectie Inlichtingen van de Binnenlandse Strijdkrachten (bs) in Friesland. Zaterdagavond 14 april was de laatste avond dat de luisterpost bemand werd. Lo van der Werf vertelde hierover in 1985: ‘Toen lag daar voor ons allemaal een doosje sigaretten, dat was heel luxe, want anders kregen we altijd shag, en onze armband van de bs. En toen zijn we | |
[pagina 406]
| |
gaan luisteren, terwijl we genoten van de sigaretten, en het werd steeds een beetje paniekeriger op de Dienststelle in het Burmaniahuis. “Wo steckst du, Mensch?”, en díe papieren moesten verbrand worden en dít moest nog weg en díe was de auto aan het laden en zo. Nou, op een bepaald moment, toen ging de telefoon - en ze pakten de hoorn op - en nog eens een keer en nog eens een keer en nog eens een keer. En toen werd er niet geantwoord en toen kregen we in de gaten dat de Dienststelle verlaten was.’ De volgende dag, zondag 15 april, werd Leeuwarden bevrijd. Na de oorlog zou Sierksma zijn ervaringen uit deze periode verwerken in zijn korte roman Grensconflict, die hij - zoals eerder werd vermeld - in 1948 onder het pseudoniem Frank Wilders publiceerde en waarvan in 1970 onder Sierksma's eigen naam een herdruk verscheen. Dit boek, dat werd opgedragen aan Sierksma's vrouw Sjouk en aan ‘Kopie en zijn groep’, is voor een groot deel op feiten gebaseerd. De ik-figuur, die door zijn kameraden ‘Wout’ wordt genoemd, ervaart afwisselend gevoelens van triomf als men de Duitsers weer eens te slim af is geweest, en machteloosheid als hij via de koptelefoon getuige is van een verhoor en daarbij weet de ondervraagde niet te kunnen helpen, zoals in de volgende passage: ‘Zacht zoemt de versterker. Hij leidt mijn gedachten en ogen naar Sjef, die in een nerveus staccato zit te schrijven. Zou hij al lang zo bezig zijn? Ik heb het nog nooit gezien, maar zo gedreven moet een medium de berichten uit een andere wereld neerschrijven. Ik weet dat het werk gaat beginnen. Exact hamert de wekker de seconden weg. In afwachting rol ik een sigaret. Steeds doorschrijvend, zonder dat ook maar iets in zijn houding verandert, begint Sjef plotseling te spreken, even abrupt als zijn potlood over het papier krast. “Wout. Er zijn verhoren aan de gang. Op de kamer van Grundmann. Zet een dubbelstekker in de versterker. Dan kun jij meeluisteren. We moeten ieder woord horen. Roep Ger naar beneden. Hij moet van jou de telefoonlijnen overnemen.” Ik vlieg naar boven, waarschuw Ger en ben weer terug. In een ommezien zit de dubbelstekker in de versterker en zet ik de tweede koptelefoon op mijn oren. Er ritselt papier, daar. “Also. Sie haben nichts zu erzählen. Keiner hat hier etwas zu erzählen. Aber dazu haben wir unsere Kniffe, wissen Sie? Seien sie [Sie] doch vernünftig. Sie haben das eine gesagt. Bleibt nur das andere. Woher kamen diese Waffen? Mein lieber Herr, wenn Sie Auskunft geben, sind sie bald wieder frei. Sagen sie nichts, dann werden sie etwas erleben.” Grundmanns rauwe, verzopen stem draait zijn gewone repertoire | |
[pagina 407]
| |
af. Dit is slechts de inleiding. Maar de arme kerel die tegenover hem moet zitten op dit ogenblik, heeft blijkbaar al doorgeslagen. Grundmann heeft het over wapens en de klank in zijn stem bewees, dat hij meer wist. Anders had hij met meer bravoure gesproken. “Na, kommen wir weiter oder nicht?” Weer is het stil. Ik neem een papier en ga schrijven. Er gaat een deur open en dicht. Nog is het stil. “Wir kommen also nicht weiter. Wenn sie es vorziehen, nimmt dieser Herr Sie herunter. Dann sind Sie in zwanzig Minuten wieder bei mir und sagen mir alles. Alles, verstehen Sie? Sie werden mich flehen, alles erzählen zu dürfen.” “Heus, meneer, ik weet niets meer. Brengt u mij alstublieft niet naar beneden. Als ik nog iets wist, dan zou ik het u toch vertellen. Ik... ik weet niets meer.” Dus is daar werkelijk die tweede. De arme bliksem is dus niet een dramatische fantasie van mij, maar hij zit daar tegenover Grundmann - niet een mogelijkheid, maar een feit, een armzalig feit. Hij zit daar en hij wordt dadelijk naar beneden gebracht om vakkundig gemarteld te
De luisterpost kort na de bevrijding van Leeuwarden. Van links naar rechts: Lo van der Werf, Liekele van Dijk, Eeuwke Koopmans, Fokke Sierksma en Teake Kuipers
| |
[pagina 408]
| |
worden. Grundmann wil vanavond misschien nog naar zijn liefje. In ieder geval houdt hij niet van langdurige verhoren. De man die tegenover hem zit, heeft een lichaam dat eerst geradbraakt en dan doodgeschoten zal worden. Zelf is hij nu alleen maar bang voor de pijn, de oneindige pijn, die hem uit zich zelf zal scheuren. Waarom kunnen wij niets doen? Waarom kunnen wij niets doen?’Ga naar eind94 Niet alleen uit zijn roman Grensconflict, maar ook uit talrijke uitspraken in zijn latere essays blijkt dat het werk in de illegaliteit voor Fokke Sierksma een ingrijpende ervaring is geweest. Vooral de onderlinge kameraadschap, die in uren van gevaar bijzonder hecht kon zijn, moet een diepe indruk op hem hebben gemaakt. In het kader van dit hoofdstuk ben ik zo uitvoerig op het ondergrondse werk van Sierksma ingegaan, omdat al onmiddellijk na de oorlog in het tijdschrift Podium een nadrukkelijk verband werd gelegd tussen de mentaliteit waarmee de illegale werkers het gevecht met de Duitsers waren aangegaan, en de houding die de schrijvers tegenover de maatschappij zouden moeten innemen. De geest van solidariteit die onder de ‘jongens van de knokploeg’Ga naar eind95 had geheerst, zou daarbij voor de schrijvers een inspiratiebron kunnen zijn. | |
De toekomst van PodiumNa de bevrijding van Friesland en - in mei 1945 - van het gehele land werden de plannen om Podium - misschien in groter verband - voort te zetten, concreter. Op 17 mei stuurde Gerrit Meinsma, die na de bevrijding redactiesecretaris was geworden, een aantal exemplaren van het derde nummer aan Marten Brouwer voor de verspreiding in Groningen. In een begeleidende brief schreef hij: ‘Graag zou ik langs dezelfde weg waarlangs U dit pakket bereikt, de adressen der abonnés èn medewerkers ontvangen. Daar we een voorsprong hebben bij anderen die zouden willen proberen een literair blad te stichten: wij kunnen n.l. vergunningen krijgen omdat we reeds illegaal verschenen, is nu het parool zoveel mogelijk gegadigden en medewerkers te verzamelen. Allicht zal ook in Groningen een bepaalde opinie heersen over de weg die een literair blad in moet slaan. Mededelingen hieromtrent zouden we dus graag zo spoedig mogelijk ontvangen. Misschien gaat zoiets nog het vlugst met een auto die voor de pers werkt of iets dergelijks. Hier wordt hard gewerkt aan de toekomst van ons blad.’ En verder: ‘Ik veronderstel als bekend dat Willem Hijmans geen deel meer uitmaakt van de redactie.’Ga naar eind96 Twee dagen later, op 19 mei, antwoordde Marten Brouwer hem: | |
[pagina 409]
| |
‘Wat Uw vraag betreft aangaande de alg. Groningse opinie over Podium en een literair blad in 't algemeen, kan ik U slechts dit zeggen: Op no. I is veel critiek gekomen, maar no. II was beter volgens de lui. No. III is natuurlijk nog niet te beoordelen van alg. standpunt. Men wenste echter (in oorlogstijd!) meer verbetering van qualiteit dan van quantiteit. Over de weg die Podium in de toekomst moet inslaan, nog dit: er zijn lui die er essays in wensen te zien, wanneer n.l. het formaat groter geworden is. Verder lopen de meningen vrij sterk uiteen. Alleen dit is de ondergrond v.d. meeste oordelen: weg met het oude, vastgeroeste en conventionele. Zo wensen sommigen ook vooral essays op cultureel gebied i.d. geest van het streven naar samenwerking. Mijn eigen oordeel over no. III is dit: Podium heeft van de redactiemutaties slechts voordeel gehad.’Ga naar eind97 Kort na de ontvangst van deze brief, op 22 mei, deelde Gerrit Meinsma aan Marten Brouwer mee: ‘Het vierde nummer verschijnt binnenkort. Ik hoop zo spoedig mogelijk U te kunnen opzoeken. Voor de pers is door ons een oproep samengesteld, die zo gauw als het maar kan geplaatst zal worden. Het aangekondigde vierde nummer zal nadere mededelingen bevatten.’Ga naar eind98 Intussen had ook de groep jongeren die het tijdschrift De Distel wilde uitgeven, niet stilgezeten. Doordat er tijdens de laatste oorlogsmaanden om persoonlijke redenen een tijdelijke verwijdering was ontstaan tussen Peter Verhoeff en Jan Waling Dijkstra, werd de laatste niet verder bij de voorbereidingen van De Distel betrokken. Dat was wel het geval met de iets oudere Elfred van der Vliet (1923-'85), die uit Amsterdam afkomstig was en - zoals we gezien hebben - in het voorjaar van 1943 onder de schuilnaam Leblond had meegewerkt aan het literaire tijdschrift Lichting. Van der Vliet was eind 1944 naar Friesland gegaan, waar hij kort na de bevrijding met Wim Hijmans en Peter Verhoeff in contact kwam. Met zijn drieën ondernamen ze in die tijd een voettocht naar het dorp Terband (bij Heerenveen), dat ongeveer dertig kilometer van Leeuwarden verwijderd is en waar - zoals ze wisten - de dichter Bertus Aafjes en zijn gezin sinds enkele jaren waren ondergedoken. Ze gingen uit bewondering voor het werk van deze dichter en omdat ze hoopten dat hij verzen wilde afstaan ter publikatie. Op 24 mei 1945 schreef Wim Hijmans aan Marten Brouwer: ‘Wat de Distel aangaat, ziehier een opdracht. Zou je bijgaande kaarten aan de drie belangrijkste Groningse couranten willen sturen?’ Hij voegde hieraan toe: ‘Ga er even zelf heen, of misschien kun je je Vader er voor | |
[pagina 410]
| |
spannen. Bladen van zoveel mogelijk verschillende richting. In Leeuwarden stond het in: “De Waarheid” (communisten), Friesch Dagblad (Anti-Revolutionairen), “Parool” (Vrijzinnig) en “Leeuwarder Koerier” (dagblad, neutraal).’ Hijmans schreef verder in zijn brief: ‘Ik verrek van het werk voor de Distel (stromen van brieven!). Nog dit: ik ben kortgeleden zeer bevriend geraakt met Bertus Aatjes. Hij is een fijne kerel!’Ga naar eind99 De ‘kaarten’ die Hijmans bij zijn brief had gevoegd, bevatten een ‘oproep aan alle jonge litteratoren’: ‘Jeugdige en reeds meer bekende dichters en prozaïsten, die belangstellen in een op te richten algemeen Maandblad voor litteratuur, worden verzocht, zich schriftelijk te wenden tot de voorlopige commissie Peter van den Burch Willem Hijmans Ted van der Vliet’Ga naar eind100. Als correspondentie-adres op deze kaarten was vermeld: Spanjaardslaan 67, Leeuwarden. Dit was het adres van Wim Hijmans. Eén dag nadat Hijmans de zojuist genoemde brief aan Marten Brouwer geschreven had - op vrijdag 25 mei -, kreeg Gerrit Meinsma in een door de afdeling Culturele Zaken van ‘De Militaire Commissaris in de Provincie Friesland’ uitgegeven reisvergunningGa naar eind101 toestemming die dag naar Groningen te vertrekken. Daar ontmoette Meinsma voor het eerst Marten Brouwer, die hij tot dusver alleen uit brieven kende. Samen met Brouwer bezocht hij bij die gelegenheid de dichter Hendrik de Vries, die op het gemeente-archief te Groningen werkte. Meinsma herinnert zich: ‘Het was een wat nauw vertrek met allemaal mappen en daar zat aan een kalig tafeltje, zoals je in een Franse bistro kan ontmoeten, een man die bij eerste aanblik wat verdwaasd aandeed en die, wanneer je dan met hem in gesprek raakte, een ongelooflijk prettige man bleek te zijn. Hij greep op een gegeven moment ergens achter de mappen en gaf toen wat verzen mee. Die had hij namelijk achter de mappen liggen, want het was natuurlijk niet goed in ambtelijke kringen, om verzen daar rond te hebben zweven.’ De verzen die Hendrik de Vries meegaf, waren waarschijnlijk de drie gedichten die kort daarna in het vierde nummer van Podium gepubliceerd zouden worden. Op dezelfde dag waarop Gerrit Meinsma Groningen bezocht - 25 mei -, verscheen in de Friese editie van het dagblad De Waarheid onder het kopje ‘Letterkundig tijdschrift’ de volgende oproep: ‘In de illegale periode verscheen een poëzie-tijdschrift “Podium”. In de maatschappelijke en geestelijke worsteling van onze tijd om een nieuw bewust- | |
[pagina 411]
| |
zijn neemt de kunst als geheel en de litteratuur in het bijzonder een voorname plaats in. Het ligt in het voornemen van de organisatoren van “Podium” ook in de toekomst op dit gebied werkzaam te blijven. Enkelingen en groepen, die zich hiervoor interesseren en/of voorstellen hebben, worden verzocht zich in verbinding te stellen met de tegenwoordige redactie, Franekerstraat 51.’Ga naar eind102 Op dit adres woonde Gerrit Meinsma. Zes dagen na de publikatie van de oproep, op 31 mei, schreef Wim Hijmans aan de Podium-redactie: ‘Naar aanleiding van Uw wel zéér originele oproep in de Waarheid, ben ik zo onbescheiden Uw aandacht aan mij te trekken en U mijn allernederigste gaven aan te bieden, wanneer mocht blijken, dat Podium werkelijk op peil komt. Hopende U met dit schrijven niet àl te zeer te hebben lastig gevallen, teken ik, zonder hoogachting,
Op dezelfde dag, 31 mei, schreef Marten Brouwer aan Gerrit Meinsma: ‘Om mar mei de doar yn'e hûs to fallen: ik haw in brief fen Wim Hymans krige, hweryn hy my “opdraecht” om de biromde “oproep” yn de Grinzer blêdden sette to litten. Ik scoe jim oanriede om hjir neat fen blike to litten dat jimme it witte mar om sa gau mûglik de fusy plannen troch to setten en my dan birjucht to stjûren. Oan 't salang wachtsje ik mei it bianderjen fen Wim syn brief.’Ga naar eind104 (‘Om maar met de deur in huis te vallen: ik heb een brief van Wim Hijmans ontvangen, waarin hij mij “opdraagt” om de beroemde “oproep” in de Groningse kranten te laten plaatsen. Ik zou jullie aanraden om hier niet van te laten blijken dat jullie het weten maar om zo gauw mogelijk de fusieplannen door te zetten en mij dan bericht te sturen. Tot zolang wacht ik met het beantwoorden van Wims brief.’) Brouwers opmerking over ‘fusy plannen’ sloeg op de pogingen die in die tijd werden ondernomen om De Distel te doen fuseren met Podium, waardoor de enkele maanden daarvoor ontstane breuk in de Podium-groep weer geheeld zou worden. | |
Het laatste nummer van de eerste jaargangDrie dagen later, op 3 juni, deelde Marten Brouwer aan Gerrit Meinsma mee: ‘Ik hoopje dat Podium IV gau komt. Sa lang wachtsje ik yet mei de oare nûmers roun to bringen.’Ga naar eind105 (‘Ik hoop dat Podium IV gauw komt. Tot zolang wacht ik met het verspreiden van de andere nummers.’) De volgende dag, op maandag 4 juni, schreef Fokke Sierksma aan de | |
[pagina 412]
| |
redactie van de Friese editie van het voormalig verzetsblad Je Maintiendrai te Leeuwarden een brief, waarin hij met instemming verwees naar een oproep van de Nederlandse Volksbeweging (nvb), een organisatie die de verzuiling in het maatschappelijk leven in Nederland wilde bestrijden. Sierksma merkte in deze brief op: ‘Met vreugde en instemming las ik in het laatste nummer van Uw blad de oproep der n.v.b. Deze persoonlijke reactie is echter niet de reden waarom ik mij tot U richt. In verband met deze oproep zou ik graag Uw aandacht vragen voor het laatste nummer van Podium, dat ik U hierbij doe toekomen. Ons frappeerde namelijk de overeenkomst tussen genoemde oproep en de in Podium geplaatste doelstelling. Wanneer deze doelstelling niet al twee weken na de bevrijding van Leeuwarden op papier had gestaan, zou men kunnen denken, dat verschillende gedachten erin uit de n.v.b. -oproep waren overgenomen. Een en ander is stellig een verheugend symptoom, dat er een nieuwe geest aanwezig is. De redactie van Podium vermoed [vermoedt] dan ook, dat U haar streven ten aanzien van de litteratuur met genoegen zult begroeten. Podium heeft buiten onze provincie al enkele contacten gemaakt, maar in verband met de schaarse verbindingen is dit werk buitengewoon lastig. Daar U waarschijnlijk met de redactie van Je Maintiendrai in Holland gemakkelijker contact zult kunnen krijgen dan wij, zou het ons een groot genoegen doen, wanneer U - of door een recensie, of door een aankondiging, of door het overnemen van onze oproep - het bestaan en het doel van Podium in Holland meer bekend wilde maken. Als Je Maintiendrai in Holland daartoe bereid zou zijn, zijn wij daarvoor zeer dankbaar. Onze oproep zou dan ook komen in die kringen, waar wij er zeker van zijn geestverwanten te vinden.’Ga naar eind106 Uit de combinatie van deze gegevens kan worden opgemaakt dat het vierde nummer van Podium, waarin een door Frank Wilders (Fokke Sierksma) geschreven ‘Doelstelling’ werd gepubliceerd, op of kort vóór maandag 4 juni 1945 verschenen is. Dit nummer werd overigens niet gedrukt door de handelsdrukkerij Friso, waar de drie illegale afleveringen waren vervaardigd. Omdat bij Friso de tekst met de hand gezet moest worden - wat te veel tijd zou kosten -, besloot de redactie het drukken van het vierde nummer toe te vertrouwen aan drukkerij Eisma te Leeuwarden, waar de tekst machinaal kon worden gezet. Uit een rekening van deze drukkerij - gedateerd 8 juni 1945 - die bewaard gebleven is,Ga naar eind107 blijkt dat van de vierde aflevering maar liefst duizend exemplaren werden gedrukt, waarvan er zeshonderd in een adresband gestoken werden. De kosten hiervan bedroegen f 91,39, dus nog geen tien cent per exemplaar. | |
[pagina 413]
| |
Het vierde nummer van Podium, dat twaalf pagina's telde, opende met het gedicht ‘Zij die vielen’ van Th. van der Swet (Pieter Kalma):
In puin en pijn zijn zij ons voor gegaan,
in 't hart het pathos der gekneusde zielen.
Aan ons de dure plicht om waar zij vielen
te vechten voor een zuiverder bestaan.
Eerst dan zal gaan door aller heeren landen
de wind die aan hun graf de luchten breekt,
want waar de ziel haar laatste waarheid spreekt,
houdt geen geweld haar fiere kracht in banden.Ga naar eind108
Hierna volgde een vier pagina's tellende ‘Doelstelling’ van Frank Wilders (Fokke Sierksma), waarin hij zijn opvattingen over de plaats van de literatuur in het leven onder woorden bracht. Wilders schreef: ‘In kommer van lijf en ziel zijn de dichters blijven spreken. Enkelen, en onder hen de grootsten, zijn omgekomen in het krakend oordeel. En nu het voorbijgetrokken is, staan wij - hoe is het mogelijk? - nog op de oude grond, die braak ligt en geteisterd weliswaar, maar nog belicht door dezelfde drijvende luchten. Wij steken geen trompetten. Vlak achter ons liggen de doden - met hun opdracht voor ons. Eén ding is zeker: de dichters onder hen, die hun verzen schreven tot in de cel, zouden ook nu zijn doorgegaan met het vreemde ambacht van den dichter. Ook wij zullen weer verzen schrijven. Waarom? Omdat wij niet anders zijn geboren. Omdat in ons bloed dat vreemde mengsel is gegoten van ijdelheid, pathos, sentiment en één druppel van die hartstocht, die klauwt naar de kern der ziel.’ Wilders vervolgde: ‘Wij blazen geen program-fanfare over het wezen der poëzie of over een nieuwe stijl. Juist omdat wij zo fel beseffen, dat in een veranderde wereld een nieuwe stijl nodig is. Maar de situatie van ons geslacht, dat reeds vanaf de eerste wereldoorlog machteloos tussen twee tijdperken hangt, is in de afgelopen vijfjaren slechts scherper bewust geworden, niet veranderd. En wij willen niet met de stijl beginnen, omdat stijl van binnen uit moet groeien. Mocht er, in of buiten onze rijen, een meester opstaan, die een nieuwe stijl schept, waarover een glinstering van eeuwigheid ligt en waardoor al het overige in de schaduw glijdt, dan zullen wij hem welkom heten en hem volgen. Tot zo lang echter zullen wij weten, dat ieder goed vers, van welke stijl of welke vorm ook, zichzelf rechtvaardigt, zoals iedere bloem, bloeiend in de tuin of aan de wegkant. | |
[pagina 414]
| |
Hoe groot de macht van dezen meester - àls hij komt - over ons ook moge zijn, nooit zal hij ons weer in de waan kunnen brengen, dat de poëzie het leven vertegenwoordigt en dat de dichter op zijn eiland de hoogste vorm van menselijkheid uitmaakt. Wij zijn dichters, maar wij weigeren ons door de poëzie te laten vervreemden van het leven en van de mensen. Burger en dichter hebben meer nodig dan enkel poëzie. Nodig als brood is ons het beeld van een nieuwe mens in onze ziel. Dit beeld, waarop men reeds eeuwen lang heeft gezwoegd, van Heraclitus tot Marsman. Onze taak is de bewustwording van zijn gelaatstrekken en zo mogelijk van enkele nieuwe lijnen om dan dit beeld te reproduceren, evenzeer in staat en maatschappij, in huiskamer en fabriek, als in de poëzie. Het zal een gestage, moeizame arbeid zijn. Maar zonder dit beeld, dat door de vorigen de menselijke waardigheid werd genoemd, gaat West-Europa onder in de chaos van de egale massa. Niet de smeulende baaierd der hartstochten van bloed en bodem, evenmin de kilte en de dorheid van het intellect, dat zijn donkere oorsprongen vergeten heeft, maar een nieuwe eenheid van drift en geest, die het leven recht doet in verschrikking en harmonie - dat is niet een ideaal, maar noodzaak.’ Vervolgens merkte Wilders op: ‘Eens waren velen van ons het slachtoffer van de grootheidswaan der poëten. Wij beleden, openlijk of in gedachten, de superioriteit der happy few, deze decadente imitatie van de gekwelde trots der waarlijk groten. Toen kwam de remedie, bijna erger dan de kwaal, maar genezend. Wij hadden honger en wij haalden melk en tarwe. Wij zagen Joden wegvoeren en wij huilden. Onder de vloer moesten we schuilen voor den dwingeland en, weer in het licht gekropen, kusten wij heftig onze vrouw. Wij verzetten ons tegen den Untermensch en we leerden pistoolschieten. We moesten verdwijnen en onder water gaan en, thuisgekomen voor één kostbare dag, zagen wij lang, lang naar ons kind. Alles in dit land werd kapotgetrapt en wij, internationalisten, bemerkten met een droge schrik in onze keel, dat tot de wereld ook ons volk en ons land behoorden. Wij leerden de simpelheid van het leven weer zien als onze simpelheid. We zagen, dat de poëzie komt na het leven en dat, wanneer het leven niet de moeite waard is om geleefd te worden, een dichter candidaat is voor de vuilnisbelt. Daarom verzetten wij ons tegen een isolement der poëzie. De grootheid van 's levens simpelheden wensen wij niet meer te vergeten. En op deze basis willen wij de dichtkunst de kans geven om haar inspiratie te zoeken langs meer dan één weg in het domein van de geest. Hoe dieper de wortels, des te rijker de plant. Wanneer zij de harde eenvoud en de bedreigde wankelheid van het leven op aarde niet | |
[pagina 415]
| |
vergeet, dan behoeft de poëzie niet enkel een fijnwegerij van geïntroverteerde gevoelens te zijn, zoals zij dat tot nu toe veelal was. Dan is er naast het vers plaats voor de bezwering, het lied en de hymne. Dan is er een mogelijkheid tot royale menselijkheid - in de hoogte en in de diepte. Evenmin als wij geloven in de alleenzaligmakende poëzie hebben wij vertrouwen in de superioriteit van den dichter. Ook dat is een les van harde jaren. We spraken met jongens van de knokploeg en wij voelden, dat zij vochten voor hetzelfde beeld van een nieuwe mens als wij, ook al hadden zij nooit een vers geschreven. Wij werden kameraden. We hebben met hen “gewerkt” en wij zagen hoe zij koninklijke daadgedichten van moed en trouw schreven, waarbij vergeleken onze praatgedichten een pover surrogaat waren. Dit is geen propaganda voor een flauwe alle-Menschen-werden-Brüder-mentaliteit. Het is een oproep tot solidariteit aan allen, die willen, dat uit deze chaos een adellijker mens te voorschijn treedt. En dat zijn niet alleen de dichters.’ En verder: ‘Het ideaal, dat wij stellen, is niet nieuw. Onze tijd zal anders zijn dan de vorige. Maar de doelstelling, die wij zoekend vinden, is in wezen dezelfde als die, waarom Marsman worstelde in “Tempel en Kruis”. De laatste eenheid van droom en daad zullen wij niet vinden. Maar alléén de droom, alléén het gedicht, betekent amputatie van de mens. Marsman besefte de eis, om “met zijn bestaan te bezweren, dat er bloed aan de handen klit en het tuig uit de onderwereld de vulkanische tronen bezit”. Waarom heeft het lot hem zijn werk niet laten voltooien? Ook een A. Roland Holst, deze grote hooghartige, zag zich gedwongen zijn plaats in de wereld te bepalen, toen de mens in hem zijn medewerking verleende aan de illegale serie “Quousque tandem”, terwijl de dichter in hem zijn isolement niet kon verbreken. Hun einde - het wordt in bescheidenheid gezegd - is ons begin. Wij verachten de oudere generatie niet. Wij vereren hen, wij bouwen op hen, wetend dat wij van hen moeten verschillen.’ Over het maatschappelijk engagement van de dichter merkte Wilders vervolgens op: ‘Het is niet te verwonderen, wanneer de dichters zich met politiek zullen bezig houden. Wij zijn op de aarde geworpen en niet op de sterren. Dat de dichters het tot Tweede-Kamerlid zullen brengen is allesbehalve waarschijnlijk. Te hopen is het evenmin, zowel voor de Kamer als voor de dichtkunst. Maar wat zou politiek anders moeten zijn dan de weg om de aarde menswaardig te maken? Daarom - laten wij ernstig aan deze zaken meedoen. En laten wij niet vergeten, dat wij nog ernstiger het ambacht der poëzie moeten blijven beoefenen. Misschien is deze dubbele doelstelling een poging tot | |
[pagina 416]
| |
koorddanserij. Het zal er alleen maar interessanter door worden. De complete mens mag niet verloren gaan. In welke partijen wij ook verzeilen - en het zullen er ongetwijfeld vele zijn! -, messen zullen wij niet gaan trekken. Slechts hen mijden wij, die aan een ideologie de mens opofferen. Bommen breken bloemen en kinderogen. Dat is misschien niet een politiek argument, maar het is voor een dichter voldoende.’ En ten slotte: ‘De mens - hij is onze enige zorg. Wij weten het: het humanisme is in discrediet geraakt. En met reden. Het was ook een vage en halfzachte geschiedenis geworden. En vaag zal het wel blijven, zolang wij de sleutels van de cosmos niet gevonden hebben. Maar het is de vaagheid van een nevel, waarin zichtbaar is één vaste ster: de adel van het hart en van de geest. Daarvoor zijn, zonder redeneringen, de doden gevallen. Halfzacht zal onze arbeid aan de mens niet zijn. Als wij het niet reeds wisten, weten wij nu welke ravijnen gapen rond “la condition humaine”. Maar, het zij herhaald, wij weten ook, dat er een kentering is in het bewustzijn van West-Europa. Hoe men het ook wil formuleren, wij zoeken, bewust of onbewust, het gelaat van een nieuwe mens. Er is in deze doelstelling meer gesproken over de mens dan over de dichtkunst. Kan het anders? Werkend aan de taak, die misschien meer opgelegd dan gekozen is, kunnen wij hopen, dat de poëzie, wier groei en bloei niet in onze hand zijn, er wel bij vaart. Zo meende ik te mogen spreken in naam van een generatie.’Ga naar eind109 Het vierde nummer bevatte verder een informatieve bijdrage, getiteld ‘Verantwoording’, van P.N. - een afkorting van P. Nijholt, een van de pseudoniemen van Pieter Kalma -, waarin in het kort de geschiedenis van Podium werd weergegeven. P.N. schreef: ‘In de voorzomer van 1944 besloten enige zeer jeugdige dichters in het Noorden des lands tot de oprichting van de literaire periodiek Podium. Het blad kan er met enig recht aanspraak op maken tot de (zij het ook meer bescheiden) curiositeiten van de bezettingstijd gerekend te worden. Dit om redenen waarvan wij [er] twee noemen. Ten eerste is het in dat rampjaar wellicht de enige periodiek hier te lande geweest die louter verzen inhield. Ten tweede: haar merkwaardige doelstelling. Deze was tweeërlei: onze jongste dichters gelegenheid bieden hun verzen te publiceren en het batig saldo der opbrengst over te dragen aan een fonds der “illegaliteit”. De critische insider is geneigd met de beheerders van een fonds voor onderduikers hier ter stede te erkennen, dat de laatste doelstelling tot succes heeft geleid. Ten aanzien van het resultaat der eerstgenoemde zal hij enige reserves betrachten. | |
[pagina 417]
| |
De inhoud van het eerste nummer was heterogeen (wat in een bepaald opzicht verheugend is), doch weinig indrukwekkend. De redactie volhardde, wellicht op grond van de gunstige ontvangst door het publiek. De tweede aflevering was aanzienlijk beter van inhoud, doch wegens gebrek aan nieuwe contacten was het enthousiasme geluwd. Er ontstond onenigheid in de redactie. Enerzijds zag men er geen licht meer in, de behoudende helft verdedigde het behartenswaardig adagium: pacta servanda sunt.Ga naar eind110 Er bestonden nu eenmaal verplichtingen tegenover het publiek, dat abonnementen voor een jaargang van vier afleveringen had genomen. De defaitisten ruimden het veld en zo ontstond de redactie in haar huidige samenstelling. Ondanks de steeds slechter wordende communicatie-mogelijkheid slaagde zij er in nieuwe medewerkers te bereiken en zo nam zij de verantwoordelijkheid voor het derde nummer op zich.’ P.N. vervolgde: ‘Hierbij bieden wij onzen lezers het laatste nummer van deze jaargang. Het gewaad is nieuw, iets wat we gemeen hebben met andere opgedoken bladen. De verzen, die ons als kopij ter beschikking stonden voldeden niet alle aan de gestelde normen. Nu de bevrijding van ons land een voldongen feit is, bestaat er evenwel uitzicht op nieuwe en waardevolle contacten. Vandaar dat de inhoud verrassend afwijkt van de gebruikelijke. Vandaar ook een wijziging onzer doelstelling.’ De opmerking ‘Het gewaad is nieuw’ zal te maken hebben gehad met het feit dat het omslag van dit nummer van Podium niet crème-kleurig was - zoals bij de vorige afleveringen -, maar enigszins lichtblauw. P.N. schreef verder: ‘Deze verantwoording achten wij vooral wenselijk voor diegenen onder de lezers, die zich als goed rekenende Nederlanders aan de bescheiden omvang bekocht mochten gevoelen. Zij zullen aannemen, dat de omstandigheden ongunstig waren, wanneer we verzekeren, dat de redactieleden bij wijlen nog dieper moesten duiken dan hun blad.’ P.N. voegde hieraan toe: ‘Podium werd tijdens de bezetting gedrukt op de handelsdrukkerij “Friso” te Leeuwarden.’Ga naar eind111 Hierna volgde een ‘Oproep’, waarin de redactie van Podium meedeelde ‘gaarne’ de redactietafel te willen ontruimen voor ‘oudere en meer competente krachten’. Zij merkte hierbij op: ‘De enige voorwaarde, die wij zouden willen stellen, is, dat de nieuwe redactie ingezonden poëzie met poëtische maatstaven zal beoordelen.’ En verder: ‘De in dit nummer gepubliceerde doelstelling wil een herkennings- | |
[pagina 418]
| |
teken zijn voor verwanten. Dat dit laatste woord geen dogmatische bijsmaak heeft, moge blijken uit de doelstelling zelf: de mens in zijn geheel - de poëzie in haar geheel.’ De redactie voegde hieraan toe: ‘Blijkt er voldoende belangstelling voor onze plannen te bestaan, dan zal het blad in groter formaat verschijnen. Het zou ons een groot genoegen zijn, wanneer Podium ook de andere kunsten niet behoefde te negéren.’ En: ‘Dat Podium deze gelegenheid heeft, kan men een min of meer toevallige omstandigheid noemen. Wij meenden er goed aan te doen van deze omstandigheid gebruik te maken, niettegenstaande ons bescheiden begin. Het is ons om iets anders te doen dan om een tijdschrift.’Ga naar eind112 Verder bevatte dit laatste nummer van de eerste jaargang enige verzen, waaronder ‘Monoloog’ van P. Nijholt (Pieter Kalma), dat ook al in het derde nummer was afgedrukt, een gedicht van Sierksma's vriend uit de illegaliteit, Joop Sprock, en de eerder genoemde drie verzen van Hendrik de Vries, die in deze legale aflevering niet onder het pseudoniem I. de Getijer gepubliceerd werden, maar onder de eigen naam van de dichter. Samen met de twee al eerder in Podium gepubliceerde gedichten van De Vries zouden zij in 1946 worden opgenomen in diens verzenbundel Toovertuin.Ga naar eind113 | |
Het conflict bijgelegdIntussen waren de plannen voor samenwerking van Podium met De Distel-groep rond Peter Verhoeff en Wim Hijmans tot dan toe op niets uitgelopen, maar de redactie van Podium gaf haar pogingen in die richting niet op. Op 5 juni 1945 - kort nadat het vierde nummer was verschenen - schreef Gerrit Meinsma aan Marten Brouwer: ‘De fusyplannen binne sahwet yn't wetter fallen, mar dêr wirdt ek al hwet oan dien. De fusy giet wol troch. Fêste berjuchten der oer haw ik noch net.’ (‘De fusieplannen zijn vrijwel in het water gevallen, maar daar wordt ook al wat aan gedaan. De fusie gaat wel door. Definitieve berichten daarover heb ik nog niet.’) En over de brief van Hijmans naar aanleiding van de oproep in de Friese editie van De Waarheid: ‘Wy hawwe wer in rare brief fen him krige. Yn't koart hearst dou der wol mear fen.’Ga naar eind114 (‘Wij hebben weer een rare brief van hem gekregen. Binnenkort hoor je er wel meer over.’) Dezelfde week - op zaterdagavond 9 juni - werd een bijeenkomst gehouden van de Podium-redactie samen met Peter Verhoeff en Elfred van der Vliet namens De Distel-groep, waarin afgesproken werd dat | |
[pagina 419]
| |
beide groepen zouden proberen tot samenwerking te komen. Daartoe zal hebben bijgedragen dat de perspectieven voor een tweede literair blad dat naast Podium in Leeuwarden zou uitkomen, weinig rooskleurig leken. Besloten werd dat in geval van samenwerking Peter Verhoeff als vertegenwoordiger van de groep rond De Distel in de redactie van Podium zou worden opgenomen. De volgende dag, 10 juni, schreef Gerrit Meinsma aan Marten Brouwer: ‘Jisterjoun binne de fusyplannen klear kommen. Alles kin ik noch net fortelle. It liket der al op det it goed komt.’Ga naar eind115 (‘Gisteravond zijn de fusieplannen klaargekomen. Alles kan ik nog niet vertellen. Het lijkt er al op dat het goed komt.’) In dezelfde periode las Wim Hijmans het vierde nummer van Podium; hij was er enthousiast over en besloot zich achter de fusieplannen te scharen. Op dinsdag 12 juni schreef hij aan de redactie van Podium: ‘Het is al weer bijna een half jaar geleden, dat ik brak met Podium. Hoewel ik toen meende, volkomen in mijn recht te zijn, geloof ik nu toch, dat mijn idee over Uw blad indertijd verkeerd is geweest. Het is daarom dat ik U mijn gemeende excuses aanbied voor mijn handelswijze [handelwijze] van toen: mijn houding was zeer onsportief, en ik heb het feit, dat wij inderdaad verplichtingen tegenover de abonné's hadden, volkomen genegeerd. Wanneer ik toen, zoals ik U zei, de idee had dat Podium niet goed was, zoals het was, dan had ik U dat op een meer “menswaardige” manier kunnen zeggen, terwijl de juiste houding geweest zou zijn, mee te helpen om te komen tot een béter Podium. Ik geloof inderdaad nog, dat Podium in die tijd niet was zoals het behoorde te zijn - met het vierde nummer moest ik constateren, dat dit alle voorgaande overtrof. Ik hoop dus van harte dat U deze excuses wilt aanvaarden, ook voor het grove briefje, dat ik U naar aanleiding van Uw stukje in de “Waarheid” zond.’ Hijmans vervolgde: ‘Daar dit een persoonlijke brief is, kan ik U omtrent de plannen onzer “Voorlopige Commissie” niets zeggen. Ik persoonlijk ben zeer voor een fusie onzer plannen met Podium. Ik hoop dan ook, dat wij binnenkort een gemeenschappelijke vergadering kunnen hebben. Misschien zou het, in verband met Meinsma's Groninger plannen[,] het beste zijn wanneer wij vóór Zaterdag nog een vergadering hadden?’Ga naar eind116 Met ‘Meinsma's Groninger plannen’ werd gedoeld op Meinsma's voornemen in die tijd om in Groningen Nederlands te gaan studeren. Zijn aanvankelijke plan om sociale economie, gecombineerd met rechten, te gaan studeren, had hij intussen opgegeven. Drie dagen later, op 15 juni, schreef Gerrit Meinsma aan Marten Brouwer: ‘Die kwestie met Wim Hijmans c.s. is zowat opgelost. We | |
[pagina 420]
| |
nemen een van hen als redactielid op. Maar degelijk voor elkaar is het nog niet, want de betreffende persoon kreeg heel ongelegen een hevige aanval van dysenterie en is tot nu nog steeds niet op de benen. Stop die mededeling voor de Groninger persorganen als ik je raden mag, anders komt er zo'n tweeslachtige idee over de zaak: Twee bladen vanuit Leeuwarden en heeft de een met de ander te maken (en dergelijke vragen meer, die er dan opduiken)[.]’ Verder schreef Meinsma: ‘De reactie op het vierde nummer van Podium is heel goed. We kregen al veel bericht en een behoorlijke hoeveelheid kopy. Het loopt me zo nu en dan wel eens wat over het hoofd. Deze week heb ik ook onze “vergunning” kunnen ophalen; dat is dus ook al weer in orde.’Ga naar eind117 Deze ‘vergunning’ betrof de - voor het uitgeven van tijdschriften benodigde - papiertoewijzing, die verleend werd door het Militair Gezag. Ook al kwam het dus niet tot uitgave van het tijdschrift De Distel - al snel werd een definitief besluit tot samenwerking met de Podium-groep genomen -, een poëziebundel van de dichters rond De Distel kwam nog wel uit. Op maandag 18 juni verscheen de bundel Roekeloos request van Willem Hijmans, Peter van den Burch (Peter Verhoeff) en Elfred van der Vliet. Deze bundel, die drie kwatrijnen van ieder der drie dichters bevatte en in zesendertig exemplaren werd uitgegeven, werd als ‘Distel-reeks no. 1’ omschreven. Roekeloos request werd gedrukt bij handelsdrukkerij Friso te Leeuwarden, waar ook de illegale nummers van Podium waren vervaardigd. Eind juni 1945 verscheen van deze bundel nog een tweede druk, ditmaal in honderd exemplaren. Voor zover bekend zijn in de ‘Distel-reeks’ verder geen uitgaven meer verschenen. Op dinsdag 19 juni schreef Marten Brouwer aan Gerrit Meinsma, die hem van de geslaagde fusie op de hoogte had gesteld: ‘Prachtich dat de fusyplannen klear kommen binne. Allinne bigryp ik net goed om hokfor reden jimme Wim H. c.s. wer opnimme wolle, tominsten ien fen hjarren yn 'e redaksje sette wolle. De streek, dy 't er jim úthelle hat, en dêr 't er my ek al yn bilûke woe, is neffens my frijhwet forriederlik. En fierders noch dit: as hja in “bettere” kâns sjugge, stappe hja der dochs wer út, scoe 't net?’Ga naar eind118 (‘Prachtig dat de fusieplannen zijn verwerkelijkt. Alleen begrijp ik niet goed om welke reden jullie Wim H. c.s. weer willen opnemen, tenminste een van hen in de redactie willen plaatsen. De streek die hij jullie geleverd heeft en waar hij mij ook bij betrekken wilde, is volgens mij tamelijk verraderlijk. En verder nog dit: als ze een “betere” kans zien, stappen zij er toch weer uit, zou het niet?’) | |
[pagina 421]
| |
Dezelfde dag, 19 juni, schreef Marten Brouwer aan Wim Hijmans in antwoord op diens ‘opdracht’ om de - door De Distel-groep vervaardigde - ‘oproep aan alle jonge litteratoren’ aan de Groningse bladen aan te bieden, een brief met de aanhef ‘Willem Hijmans!’: ‘Naar aanleiding van de gebeurtenissen, die zich in het laatste deel v.d. oorlogstijd in de red. v. Podium afgespeeld hebben, wilde ik je dit schrijven over je z.g. opdracht: Wanneer je meent, dat ik zoals jij om de een of andere reden van “speculatieven” of anderen aard als het ware verraad ga plegen tegenover een tijdschrift, waartoe je zelf eerst heb[t] bijgedragen en ook ik naar vermogen heb trachten mee te werken, dan vergis je je schromelijk. Als (N.B. op aansporen van jou geworden) “vertegenwoordiger” in Groningen van Podium, weiger ik om aan een ander tijdschrift, welk dan ook, mee te werken, des te minder wanneer namens dat tijdschrift mij een opdracht gegeven wordt door een “verrader” van Podium. Ik kan in dezen jou[w] handeling niet anders dan laf noemen, en het feit dat de red. v. Podium weer betrekkingen met jullie aangeknoopt heeft, kan hieraan niets veranderen. Ik heb je dit ronduit geschreven, zoals ik er over denk en verwacht van jou een eerlijk antwoord hierop. Ik hoop dat je je “vergissing” inziet. In afwachting
Ruim veertien dagen later, op 4 juli, antwoordde Wim Hijmans hem met een brief met de aanhef ‘Beste Marten’: ‘“Een goed woord, wel te voor bezint, / Altijd een goede plaatse vint”[.] Denk in 't vervolg eens aan de wijze woorden die op je eigen postpapier staan, en handel ernaar.’ De ‘wijze woorden’ waarop Hijmans doelde en die samen met de afbeelding van een in toga gehulde hoogleraar op het papier van Brouwers zojuist geciteerde brief waren afgedrukt, waren afkomstig van de Zeeuwse schrijver Joan de Brune (1589-1658). Wim Hijmans vervolgde: ‘Mag ik je op de volgende dingen attent maken: 1o-. dat ik in zekere opzichten fout was, maar slechts in de vorm, waarin mijn uittreden geschiedde - 2o-. dat ik op 't ogenblik de beste vrinden ben met de tegenwoordige Podiumredactie, uit welk feit blijkt, dat alle persoonlijke quaesties zijn opgelost - 3o-. dat bij acclamatie uit onze voorlopige commissie in de Podiumredactie Peter van den Burch gekozen is, waardoor een samensmelting tussen beide groepen tot stand is gekomen, die nauw contact met elkaar hebben, en ongeveer eens per week op een of andere wijze met elkaar vergaderen - | |
[pagina 422]
| |
4o-. dat Podium, waarin onze plannen waren opgegaan, is toegetreden tot het grote litteraire maandblad voor jongeren, dat eind Juni in Utrecht is opgericht, en dat de heer Frank Wilders als Podiumvertegenwoordiger in de voorlopige redactie daarvan zit.’ In het ‘grote litteraire maandblad voor jongeren’ waarop Hijmans doelde, zouden jongeren die tijdens de oorlog aan de bladen Parade der Profeten, Maecenas, Zaans Groen en Podium hadden meegewerkt, hun werk publiceren. Eind juli 1945 zou de redactie van Podium overigens besluiten niet aan dit blad dat Columbus zou heten en in oktober 1945 voor het eerst zou verschijnen, mee te werken en haar eigen weg te blijven gaan. Hijmans schreef verder in zijn brief aan Brouwer: ‘Ik ben niet van plan om me door de eerste de beste op een dergelijke toon toe te laten spreken als jij in je brief doet, en dat nog wel over dingen, waar je absoluut geen “insider” in bent. Tenslotte ben ik niet van plan dergelijke idiote en lachwekkende intimidatietrucjes te gebruiken als jij, dus zet ik niet “Marten Brouwer” maar “beste Marten” boven dit epistel. Kijk eens, Marten, iedereen kan wel eens mis zijn. Het is wel zeker, dat jij dit keer degene bent, die mis is, en niet ik. Het is niet m'n bedoeling om hierop verder in te gaan - bekijk eens royaal je houding, daarvoor zend ik je dit briefje weer terug. Niet “in afwachting”, maar met vriendelijke groet, ook aan ouders en broer je
Afgezien van deze meer persoonlijke kwestie, kan gezegd worden dat half juni 1945 de breuk in de Podium-groep geheeld was en dat de redactie eensgezind kon uitzien naar de mogelijkheid het blad in de toekomst in groter formaat en met meer medewerkers voort te zetten. | |
TerugblikWat de eerste jaargang van Podium betreft, deze omvatte - zoals we gezien hebben - vier nummers, die achtereenvolgens eind juni 1944, begin september 1944, half maart 1945 en begin juni 1945 verschenen zijn. De eerste twee nummers telden ieder twintig pagina's in octavoformaat, de laatste twee ieder twaalf, waardoor de totale omvang van de eerste jaargang van Podium vierenzestig bladzijden bedroeg. Aan deze jaargang van Podium werkten in totaal ongeveer twaalf personen mee, waaronder de vijf redacteuren. Daarbij valt op dat vanaf de derde aflevering nog slechts van één nieuwe medewerker een bijdrage werd opgenomen. Deze medewerker was Joop Sprock, van wie in het vierde nummer een vers werd gepubliceerd. | |
[pagina 423]
| |
Afgezien van ruim zes pagina's beschouwend proza in de laatste aflevering bevatte de eerste jaargang van Podium uitsluitend poëzie. Deze poëzie was voor een belangrijk deel afkomstig van de redactie, waarbij kan worden opgemerkt dat van de redacteuren Corrie van der Noord en Gerrit Meinsma na het tweede nummer geen bijdragen meer in het blad verschenen zijn. Omdat Wim Hijmans zich na het verschijnen van het tweede nummer uit de redactie van Podium had teruggetrokken, werden ook van hem geen gedichten meer gepubliceerd. Het derde en vierde nummer werden vervolgens voor een groot deel gevuld met gedichten en essays van de beide redacteuren Pieter Kalma en Fokke Sierksma, waarbij het aandeel van de laatste kwantitatief het grootst was. Bekijken we het karakter van de in Podium gepubliceerde poëzie, dan valt op dat in veel gedichten persoonlijke lotgevallen werden weergegeven in een dikwijls als vreemd of vijandig ervaren wereld. Vooral gevoelens van angst en eenzaamheid werden in dergelijke verzen onder woorden gebracht. Daarnaast verschenen er in de loop van de eerste jaargang ook geregeld gedichten in Podium waarin sprake was van een duidelijk maatschappelijk engagement. De belangrijkste uitingen hiervan waren de gedichten ‘Aan de dichters Anno 1945’ van A.C.E. (Fokke Sierksma), waarin afgerekend werd met de poëzie van het ‘klein geluk’, en ‘Monoloog’ van P. Nijholt (Pieter Kalma), dat de lezer aanspoorde bereid te zijn ‘tot laaiend leven’; beide verzen verschenen in de derde aflevering, waarna het gedicht van Nijholt ook nog eens in het vierde nummer werd gepubliceerd. Vermelding verdient hierbij dat in dit laatste vers het engagement mede religieus geïnspireerd was. Nadat Nijholt in ‘Monoloog’ met een woordkeuze die aan sommige gedichten van Marsman herinnerde, de lezer had opgeroepen ‘den fellen middeleeuwsen zin’ voor werkelijkheid te herwinnen, schreef hij in de laatste regel - die tevens de laatste regel van de eerste jaargang van Podium zou worden-: ‘Weet wie gij zijt, een leenman in Gods rijk.’Ga naar eind121 Met betrekking tot de vormgeving van de in Podium gepubliceerde poëzie kan worden opgemerkt dat deze vaak nog traditioneel was. Rijm, metrum en strofenbouw weken over het algemeen niet af van wat in de jaren dertig en in het begin van de oorlog in de Nederlandse dichtkunst gebruikelijk was; verrassend was wel dat er - met name in de poëzie van Theophiel van der Swet (Pieter Kalma) en Whimpysinger (Wim Hijmans) - soms treffende klanktechnische effecten werden bereikt. Opvallende poëtische bijdragen waren er verder van Hendrik de | |
[pagina 424]
| |
Vries, die vijf verzen in Podium publiceerde, en van Kees Stip, van wie de - later vermaard geworden - parodie ‘Diewertje Diekema’ in dit blad verscheen. Dat de redactie van Podium in de eerste plaats interesse had voor gedichten, blijkt niet alleen uit de overheersende plaats die de poëzie in de eerste jaargang innam, maar ook uit het volledig ontbreken van verhalend proza en uit het feit dat de belangrijkste essayistische bijdrage - ‘Doelstelling’ van Frank Wilders (Fokke Sierksma) in het vierde nummer - uitdrukkelijk gewijd was aan de houding die juist de dichters volgens Sierksma in de naoorlogse periode zouden moeten innemen. Overigens betekende dit niet dat de redactie van plan was Podium ook in de toekomst uitsluitend open te stellen voor bijdragen van dichters. In de ‘Oproep’ in de vierde aflevering werd geschreven: ‘Het is daarom, dat wij met aandrang een beroep doen op de dichters, prozaïsten en hun vrienden om hun medewerking te willen verlenen met bijdragen of abonnementen.’Ga naar eind122 Wat het beschouwend proza betreft, vrijwel de enige bijdrage in dit opzicht was het essay, getiteld ‘Doelstelling’, van Frank Wilders (Fokke Sierksma) in het vierde nummer. Zoals uit dit betoog blijkt, zag Wilders het werk van de jonge generatie in de eerste plaats als de vervulling van een opdracht die de doden uit de tweede wereldoorlog haar hadden nagelaten. Centraal daarin zou de mens moeten staan, wat betekende dat ook de poëzie op de mens betrokken zou moeten zijn. Wilders: ‘Wij zijn dichters, maar wij weigeren ons door de poëzie te laten vervreemden van het leven en van de mensen. Burger en dichter hebben meer nodig dan enkel poëzie. Nodig als brood is ons het beeld van een nieuwe mens in onze ziel.’Ga naar eind123 Wilders keerde zich daarom tegen de opvatting dat de poëzie alleenzaligmakend zou zijn, en tegen het maatschappelijk isolement van de kunst. Mede geïnspireerd door zijn ervaringen in de illegaliteit, pleitte hij voor een geëngageerde instelling van de dichter, waarbij ook de politiek niet zou worden geschuwd. Noodzaak daarbij was voor Wilders ‘een nieuwe eenheid van drift en geest, die het leven recht doet in verschrikking en harmonie’.Ga naar eind124 Daarnaast werd in de vierde aflevering een ‘Verantwoording’ van P.N. (Pieter Kalma) gepubliceerd, waarin over de doelstelling van Podium werd opgemerkt: ‘Deze was tweeërlei: onze jongste dichters gelegenheid bieden hun verzen te publiceren en het batig saldo der opbrengst over te dragen aan een fonds der “illegaliteit”.’ P.N. voegde hieraan toe: ‘De critische insider is geneigd met de beheerders van een fonds voor onderduikers hier ter stede te erkennen, dat de laatste doelstelling tot succes heeft geleid.’Ga naar eind125 | |
[pagina 425]
| |
Wat betreft de financiële bijdrage die de Podium-redactie gegeven zou hebben aan het illegale werk, moet ik vaststellen dat ik hierover geen nauwkeurige gegevens op het spoor ben gekomen. Het lijkt het meest waarschijnlijk dat inderdaad in een aantal gevallen geld dat van Podium overbleef, besteed is voor de hulp aan onderduikers. Dat het hierbij om grote bedragen zou zijn gegaan, ligt niet voor de hand. De omstandigheid dat drie van de vijf redacteuren uit deze periode geen idee hebben over de bestemming van het batig saldo van Podium, is hiervoor een aanwijzing. Het lijkt niet overdreven te zeggen dat de eerder vermelde ‘Doelstelling’ van Frank Wilders (Fokke Sierksma) in hoge mate het beeld bepaald heeft dat de jonge dichters in Nederland, die tijdens de oorlog Podium vaak niet onder ogen hadden gekregen, zich later van dit tijdschrift vormden. Uit de herinnering van veel schrijvers uit die tijd blijkt, dat dit essay hen sterk heeft aangesproken. Vooral de directe betoogtrant van Wilders en het feit dat hij de poëzie plaatste in de concrete situatie van het leven van toen, droegen hiertoe bij. De geëngageerde wijze waarop Wilders de plaats van de dichter te midden van de maatschappij beschreef - een engagement waarmee zijn vrienden al eerder tijdens culturele avonden in Leeuwarden hadden kennisgemaakt -, liet niet na ook in bredere kring de aandacht te trekken. Bekijken we de hele eerste jaargang van Podium, dan wordt duidelijk dat dit tijdschrift waarin vooral in de eerste twee afleveringen weinig literair werk van bijzonder peil werd gepubliceerd - daarbij kan een uitzondering worden gemaakt voor de poëzie van Hendrik de Vries en Kees Stip, maar deze dichters behoorden nauwelijks tot de groep rond Podium -, bij het verschijnen van het vierde nummer werd opgetild tot een niveau van ook landelijke betekenis. Vooral de persoonlijkheid, de inzet en de ambitie van Fokke Sierksma, die een sterk stempel op zijn generatie wilde drukken, waren hierbij van doorslaggevend belang. Literatuur was voor hem ondenkbaar zonder een intens engagement met de mens en de maatschappij. Met name dit engagement, dat gepaard ging met een strijdbare toon, werd in de zomer van het bevrijdingsjaar 1945 in het bijzonder door het verschijnen van het vierde nummer, dat in honderden exemplaren verspreid werd, een handelsmerk van Podium, dat een jaar eerder zo bescheiden begonnen was. |
|