Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951
(2001)–Piet Calis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
Hoofdstuk 6
| |
Subsidies voor tijdschriften?Gerrit Borgers was dan ook gretig op zoek naar nieuwe bronnen van inkomsten. Zo knoopte hij aan bij een plan voor subsidiëring van literaire tijdschriften dat Adriaan Morriën al ruim een jaar eerder geopperd had en met de toenmalige secretaris van de Voorlopige Raad voor de Kunst besproken. Samen met Henri Methorst legde Borgers dit plan voor aan dr. Vroom, een hoge ambtenaar bij het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Op 28 januari 1950 schreef Borgers hierover aan de redacties en uitgevers van enkele andere literaire bladen: ‘Tijdens een bespreking die wij, redactie en uitgever van Podium, met Dr Vroom van o.k. & w. te Den Haag hadden, vernamen wij dat er een redelijke kans op subsidiëring van literaire tijdschriften van regeringswege bestaat, indien hiertoe een verzoek door alle redacties en uitgevers van Nederlandse literaire tijdschriften gezamenlijk wordt ingediend en dit zo spoedig mogelijk gebeurt. In verband hiermee stellen wij ons voor op Donderdagavond 9 Febr. a.s. een vergadering te beleggen van vertegenwoordigers der redacties en uitgevers van de gids, libertinage, de nieuwe stem, ontmoeting en podium, teneinde een voorstel aan o.k. & w. over de wijze waarop gesubsidieerd zou kunnen worden [...] te bespreken en het verzoekschrift op te stellen en te ondertekenen.’ Daarbij valt op dat Borgers kennelijk geen brief aan de redactie van het rooms-katholieke tijdschrift Roeping stuurde. | |
[pagina 286]
| |
Hij schreef verder: ‘Wij verwachten dan ook gaarne op 9 Febr. om 7.30 uur in Café Scheltema aan de Nieuwe Zijdsvoorburgwal (naast het gebouw van het Handelsblad) te Amsterdam, twee vertegenwoordigers die namens de redactie en uitgever van Uw blad in dezen kunnen optreden, of - indien U hieraan de voorkeur geeft - éen persoon die hiertoe zowel door de redactie als de uitgever is aangewezen.’Ga naar eindnoot3 De vergadering vond inderdaad plaats, waarna Borgers op 21 februari namens alle betrokken tijdschriften een verzoek tot subsidie indiende. Op 8 maart schreef hij in ‘Podium-nieuws’ over de toekenning ervan: ‘Volgens inside-informations zou er een goede kans bestaan dat dit lukt. Overigens ook wel een noodzaak, want het begint er voor De Driehoek financieel steeds benauwder uit te zien (ze zouden het verlies dit jaar niet hoger willen zien dan f. 6000.-).’Ga naar eindnoot4 | |
‘Gesproken Podium-nummers’Een ander middel om het aantal abonnees te vergroten, leek het organiseren van Podium-avonden, waarvoor Borgers de uitdrukking ‘gesproken Podium-nummers’ bedacht had. Hij had al een jaar eerder met dat plan gespeeld - daarbij had hij de journalistieke cabaretgroep ‘De Inktvis’ willen inschakelen, die overigens niet voor ‘reclamedoeleinden’ te porren bleek - maar bij het begin van de nieuwe jaargang besloot hij dat plan wat meer vorm te geven. Als eerste locatie ervoor dacht hij aan het Amsterdams Stedelijk Museum: de kort daarvoor gehouden poëzie-avond van de experimentelen, waarvan nog het meest typerend was dat er geen poëzie te horen was geweest, zal hem op dat idee gebracht hebben. Een van de auteurs die hij alvast uitnodigde, was Simon Vestdijk, die natuurlijk garant zou staan voor veel publiek. Borgers vroeg hem speciaal een aantal kwatrijnen voor te lezen die hij het afgelopen jaar met Roland Holst gewisseld had. Op 5 januari schreef Vestdijk hem terug: ‘Aan de Podium-avonden wil ik in beginsel graag meedoen, als het niet te veel tijd kost (dus liever niet in Antwerpen). De eerste maanden ben ik echter te veel bezet, of liever gepreoccupeerd, niet door literair werk zoozeer als door woningmoeilijkheden; er staan mij n.l. twee processen te wachten, waarbij ik de actieve, resp. de passieve partij ben, en het is niet uitgesloten, dat ik in het voorjaar ga verhuizen, of moet verhuizen. Dit alles maakt van mij meer een jurist dan een literator, zelfs een alleen maar voorlezende. Wat de kwatrijnen betreft, geloof ik, dat een en ander tijdens het voorlezen te veel op mijn lachspieren zou werken, bij mijn tóch al onvoldoende dictie, maar een novelle, of romanfragment later zal altijd wel te presteeren zijn.’ | |
[pagina 287]
| |
En verder - over de uitgave van de kwatrijnen in de ‘Podium-reeks’ -: ‘De volgorde kunnen Holst en ik pas bepalen, als de heele zaak gezet is, of althans in proef disponibel (desnoods gescheurd uit Podium); wij geven dan een volgorde van titels op. De titel zou, meen ik, die van Holst zijn: Swordplay - Wordplay. Ik had daarin toegestemd, en kan daar niet meer op terugkomen. Adr. en Sim. kwatrijnen vind ik aardiger, maar wel erg lang. Deze titel als óndertitel vond Methorst ongeschikt. Voor het overige zou met Holst onderhandeld moeten worden; maar denk er vooral om, dat ik mijn toestemming tot zijn titel gegeven heb, en dat eventueele voorstellen tot wijziging niet van mij uitgaan; anders ziet hij mij voor een weerhaan aan (waarover hij eventueel nog een posthuum kwatrijn zou kunnen maken!).’Ga naar eindnoot5 Hierna probeerde Borgers Vestdijk opnieuw over te halen op de Podium-avond kwatrijnen voor te lezen - een gezamenlijk optreden met Roland Holst leek een gegarandeerd succesnummer -, maar deze had daar nog steeds geen enkele zin in. Op 17 januariGa naar eindnoot6 antwoordde hij: ‘Ik vind het allemachtig vervelend als spelbreker oftewel emmerdeur te moeten optreden, maar ik moet helaas bij mijn weigering blijven wat de kwatrijnen betreft. Openbaar optreden is altijd een zwak punt bij mij; op het moment zelf “maak ik mij er niets uit”; maar ik pleeg er weken van te voren mee rond te loopen, en dit kan ik juist nu, met al die huisnarigheden, moeilijk hebben. Vraag Holst of hij niet “uit eigen werk” wil voorlezen, dat is, dunkt mij, een attractie, die volgens a en b even goed de overwinning kan doen behalen.’Ga naar eindnoot7 Bijna twee maanden later bleek dat er van alle mooie plannen nog vrijwel niets terechtgekomen was. Op 8 maart noteerde Borgers in ‘Podium-nieuws’: ‘Voor de Podium-avonden in Amsterdam en Den Haag en eventuele andere plaatsen is een programma gereed - maar wie kan zorgen voor de organisatie, zoals het huren van een zaal en het bezoeken van boekhandelaren om hun medewerking bij het verspreiden van de uitnodigingen te krijgen?’Ga naar eindnoot8 | |
Een stroeve start in VlaanderenIntussen waren er na de redactievergadering van begin december enkele spelregels afgesproken voor de redactionele samenwerking tussen Noord en Zuid. Op 29 december 1949 had Borgers hierover in een ‘nieuwe serie (beneluxe uitgave) nr 1’ van ‘Podium-nieuws’ geschreven: ‘Vlaamse kopij zal opgestuurd worden naar Hugo Walschap. Indien Burssens en Walschap tegen zijn wordt het geretourneerd, zo niet dan naar mij doorgestuurd ter verdere beoordeling door de noordelingen. Nederl. kopij blijf ik incasseren - zijn de noordelijke redacteuren unaniem voor of tegen dan wordt het niet doorgezonden, anders wel.’Ga naar eindnoot9 De noordelijke redacteuren zouden dus uiteindelijk | |
[pagina 288]
| |
het laatste woord houden, ook over de Vlaamse bijdragen, de Vlamingen kregen dat niet over de kopij uit het Noorden! Enkele dagen later, op 2 januari, vertrok Borgers naar Antwerpen om daar bij Gaston Burssens en diens vrouw Blanche te gaan logeren. In die periode kwam daar ook Louis Paul Boon langs die door Borgers uitgenodigd werd om geregeld aan Podium mee te werken. Met alle sympathie voor Borgers en diens blad zal hij bij deze uitnodiging ook wel gemengde gevoelens gehad hebben: een honorarium voor het romanfragment ‘Kleine dagmuziek’, dat hij in de zomer van 1947 in Podium gepubliceerd had, was hem immers nooit uitbetaald... Toch zou hij Podium opnieuw een romanfragment, ‘De averechtse verkenning’, sturen. Die bijdrage werd door Gaston Burssens, Hugo Walschap en Borgers enthousiast geaccepteerd. Het was de bedoeling dat ze al in het februari-nummer geplaatst zou worden. In dezelfde periode deed zich aan het Vlaamse front een nieuwe ontwikkeling voor: een eerste, uiterst schuchtere toenaderingspoging van het avantgarde tijdschrift Tijd en Mens in de richting van Podium. Op 10 januari schreef de dichter Remy C. van de Kerckhove, redactiesecretaris van dat blad, aan Borgers: ‘Jan Walravens, Hugo Claus, Marcel Wauters, beheerleden van Tijd en Mens, gaven me de opdracht me met U in verbinding te stellen om een uitwisseling van onze tijdschriften voor te stellen. Met dezelfde post zend ik U de eerste twee afleveringen van Tijd en Mens. Langs de andere kant zou een uitwisseling van “Reclame” zeer nuttig zijn. Wij drukken b.v. op de kaft van Tijd en Mens reclame af voor Podium en vice versa.’Ga naar voetnoot10 Een handreiking was dit, nog niet veel meer. En wellicht zelfs met enige tegenzin door Van de Kerckhove - in latere jaren een geharnast tegenstander van elke samenwerking met de Noorderlingen - gedaan. Maar toch: een eerste contact was gelegd.Ga naar eindnoot11 Intussen bestond er nog altijd het plan een Podium-avond in Antwerpen te beleggen, maar ook dat kwam niet van de grond. Eerst zou die avond, waaraan zelfs de zelden of nooit in het publiek optredende Gerrit Achterberg mee zou doen,Ga naar eindnoot12 op 21 januari plaatsvinden, maar uitgever Bert Pelckmans gelastte die bijeenkomst af, omdat hij te laat te horen kreeg wie er op zouden treden. Ook een geplande bijeenkomst op 4 februari ging ondanks een dringend telegram van Borgers niet door. Met dit alles werden de onderlinge verhoudingen er niet beter op. Daartoe droeg ook niet bij dat Methorst niet kwam opdagen op een aan het Belgische boek gewijde tentoonstelling in Amsterdam, waar Pelckmans enkele dagen - in de verwachting hem daar te zullen ontmoeten - rondliep. Door misverstanden tussen Borgers en Methorst bleek de laatste er zich niet van bewust te zijn dat Pelckmans zich in Amsterdam bevond. | |
[pagina 289]
| |
Dat Gaston Burssens over dit ‘spel der vergissingen’ nogal geïrriteerd was, bleek uit een brief die hij op 17 februari aan Borgers stuurde: ‘Mijn eerste brief op redactiepapier is dan voor jou, om je te zeggen dat ik niets begrijp van het geheimzinnig manoeuvre rondom Podium en de Podium-avond. Eerst dit telegraphisch ultimatum als je toch wist dat het materieel onmogelijk was de avond op 4 Feb. te doen doorgaan; en dan de afspraak van Methorst met Pelckmans òf in Antwerpen, òf zeker en vast op de opening in A'dam van de tentoonstelling van het Belg. boek, waar Methorst niet is verschenen!’ Over de activiteiten die intussen van Vlaamse zijde ontplooid waren, schreef hij verder: ‘Wij hebben 700 prospecti verstuurd totnogtoe en volgende week gaan er nog een 1000 tal weg. Het wachten is nu op abonnementen...’Ga naar eindnoot13 Borgers reageerde hierop met het sturen van een brief aan Pelckmans om het gerezen misverstand op te helderen. Hij stelde nu voor de Podium-avond op zaterdag 15 april te houden. Ook Burssens kreeg een brief met uitleg. Op 14 maart schreef deze hem terug, waarbij hij zijn onbehagen nu wat meer richting Pelckmans stuurde: ‘Het hele geval Pelckmans is vrij ingewikkeld, ikzelf kan nooit een duidelijk antwoord op mijn vragen aan hem los maken. Hij laat gewoon alles afgaan op zijn secretaris en die schijnt mij niet van de vlugste te wezen. Voor zoveel ik heb gehoord zijn alle prospecti nog niet eens verzonden en weet ik nu nog bepaald niet hoeveel abonnementen er zijn binnengekomen.’Ga naar eindnoot14 Hoewel zijn briefpapier met het strijdbare logo - een opgeheven zwaard en de tekst ‘Amore Patriae’, waarbij de initialen naar zijn naam A(lbertus) Pelckmans verwezen - weinig goeds beloofde, schreef deze op 16 maart aan Borgers een verzoenende brief: ‘Dank voor uw vriendelijk briefje. Inderdaad, er blijken heel wat misverstanden in het spel te zijn geweest. [...] Van Donderdag-middag tot Zaterdag-avond was ik in uwe hoofdstad en kwam 2x per dag op de tentoonstelling! Alla, een rotvent bent ge niet; hoogstens 'n bohémien, maar dat mag ik wel. Wat nu den Podium-avond van 15 April betreft: hiervoor voel ik niets. Die circulaires zijn nu voor 80/100 verzonden en het resultaat is zeer, zeer pover. Bovendien is 15 April wel wat laat. Dan maar liever uitstellen tot het komende winter-seizoen.’Ga naar eindnoot15 | |
Het honorarium omlaag...Nu de kans om het aantal abonnees snel te vergroten verkeken was, besloot Henri Methorst het in een andere richting te zoeken om aan zijn financiële problemen het hoofd te bieden: een verlaging van het honorarium voor de | |
[pagina 290]
| |
medewerkers en wel met terugwerkende kracht (er was dat jaar toch nog niet betaald!). Op 6 maart schreef hij hierover aan de redactie: ‘Ik overweeg toch ernstig of het niet mogelijk is per 1 Januari het honorarium van f. 5.- op f. 4.- te brengen en de daardoor schade lijdende auteurs, die op hun f. 5.- zitten te wachten, dit in een heel beleefd briefje uit te leggen. Het kan tenslotte ook zijn, dat de subsidie niet doorgaat of ¾ jaar op zich laat wachten en dan zitten wij dit hele jaar weer vast aan f. 5.- per blz. en een vrij groot aantal redacteuren, die maandelijks honorarium krijgen! Het kan er werkelijk allemaal niet af.’Ga naar eindnoot16 De redactie stelde hierop voor het maandelijks honorarium per redacteur van f 35.- naar f 25.- terug te brengen, terwijl de redacteur buitenlandse literatuur (Rodenko) voortaan f 40.-in plaats van f 50.- ontvangen zou. Bovendien opperde ze het idee dat de beide Vlaamse redacteuren, die nu eenmaal veel minder te doen hadden, door Pelckmans betaald zouden worden of anders van honorarium af zouden zien. Burssens, die wel wist dat Pelckmans niet stond te springen om mee te betalen, berichtte op 14 maart aan Borgers: ‘Met het laten vallen van het redacteurs-honorarium ga ik natuurlijk accoord. En ik vermoed ook Walschap wel, maar die heb ik nog niet gezien, is thans bij 't leger.’ Walschap, die voor militaire dienst opgeroepen was, had een functie bij de Belgische geheime dienst gekregen. Burssens schreef verder: ‘Ik heb zojuist met de Nederl. Boekh. getelefoneerd. Ze schieten er niet op. Ze hebben totnogtoe 1, zegge en schrijve éen abonnement!!’Ga naar eindnoot17 Intussen klonk Methorst de verlaging van het redactie-honorarium als muziek in de oren. Op 23 maart schreef hij Wim Nagel: ‘Hartelijk dank voor je uitvoerige brief. Je bent dus nog wel actief voor podium al doe je niet het draaf- en telefoneerwerk. Van Gerrit hoorde ik nog niets, maar ik ben natuurlijk zeer verheugd met jullie voorstel en afspraak inzake het honorariumtarief. De oplossing lijkt me uitstekend.’ Hij bleek intussen een eigen visie op het niet doorgaan van de ontmoeting met Pelckmans te hebben ontwikkeld: ‘Dat de Heer Pelkmans [Pelckmans] de twee Vlamingen zou honoreren, had ik ook aan hem willen voorstellen. Ik heb echter na mijn vriendelijke brief en de zending van 300 Januari-nummers voor de podium-avond in België niets van hem gehoord. Wel is hij hier in Holland geweest na ik achteraf merkte, maar hij nam niet de moeite om op te bellen. Jullie spreken met de twee Vlamingen wel honorarium af. Ik kan dus moeilijk eenzijdog [eenzijdig] daarmede ophouden. Gerrit was van plan Burssens voor te stellen het te laten vervallen.’ En verder: ‘Tenslotte nogmaals wat de commerciële zijde van podium betreft. Er zijn altijd nog verrassend weinig abonné's.’Ga naar eindnoot18 | |
[pagina 291]
| |
‘Dit is mijn testament’Intussen was eindelijk het eerste nummer van de zesde jaargang van Podium verschenen met een omvang van vierenzestig pagina's. Op het omslag stond in een abrikooskleurige rechthoek de naam van het blad in groot cursief afgedrukt. Daaronder waren een keuze uit de inhoud en de naam van de uitgever vermeld. Verder werd aan de binnenzijde van het omslag meegedeeld wie de zeven redacteuren waren. Hierna opende het eerste nummer met twee gedichten van de nieuwe redacteur Gaston Burssens. Een daarvan is het vers ‘Dit is mijn testament’, waaruit een felle vitaliteit en intense tederheid spreken. Ook een vriend, met wie Paul van Ostaijen bedoeld zal zijn, wordt genoemd:
Zo lang is 't dat mijn vriend gestorven is
Een jaar dat hem de roem verworven is
En 't leven dat zijn leven overschrijdt
Toen vroeg men mij wat rest u nog
De schaduw van een boom die lang geveld is
Zoals de vriendschap van een vriend die niet gekweld is
Door wrakken en door wrok
Wrakken en vriendschap mij om 't even
Het is genoeg om heel een leven
Met echte schijn en vaste waan te vullen
Op 't gladgestreken gelaat en zonder krullen
In 't schaarse haar
Ik wil daarom dat al mijn schatten zinken
Mee met mijn schip op drift
Ik wil daarom mijn wil aan 't wrakhout klinken
En met gelaten drift
De masten laten drijven
Want ik wil niet verstijven
Alleen om Godes wil
Ik wil daarom wat zou ik willen
Misschien een soort van Macht zum Wille
En gek worden en staan te gillen
Van machteloosheid in 't puin van 't laatste uur
Dat d'echo's galmen van kolom tot muur
En stil uitsterven tot het ademstil is
En schaduwstil
Ik wil daarom ach met een weke wil
| |
[pagina 292]
| |
Ach met een braaf berouw
Mijn laatste denken schenken aan De Vrouw
Die ik heb liefgehad en nooit gehad
Suzanna in het bad
Als laatste gril
Dit is mijn laatste wil.Ga naar eindnoot19
Een andere Zuidnederlandse dichter die aan deze aflevering meewerkte, was Johan Daisne, van wie het sonnet ‘IJsvogel’ gepubliceerd werd. Daarin wordt het plotseling zwijgen van dit sierlijke diertje als symbool voor menselijke gevoelens gezien:
Het vriest. En voor het eerst in deze winter
hoor ik geen vogel aan de nachtruit meer.
De kou steekt hem voorzeker als een splinter
in 't onbezorgde kweelhart van weleer.
Is nu mijn vogel voor altijd gestorven?
Hoor ik zijn lief of triest geluid nog weer?
Is 't mogelijk, dat wat eens werd bedorven,
zo plots en stom ons afvalt, zonder keer?
Ik ril. Een windvlaag doet de kachel branden
met lage, trage vlam maar stage gloed-
en langzaam, langzaam smelt weerom mijn bloed.
Misschien dat zo de lent der warme landen
mijn vogel nog weer eenmaal zingen doet-
misschien, wijl deze kou zijn hart behoedt?...Ga naar eindnoot20
Ten slotte was in een rubriek onder de titel ‘Losse planken van het Podium’ een foto afgedrukt, door Oey Tjeng Sit in Parijs gemaakt. Daarop omhelst W.F. Hermans, met een sigaret tussen de vingers, met teder gebaar een standbeeld, dat een meisje in een verleidelijke pose voorstelt. Het bijschrift luidt: ‘Zou Anton van Duinkerken dus toch gelijk hebben?’Ga naar eindnoot21 Verder werd van de nieuwe redacteur Hugo Walschap het essay ‘Een sprong uit de literatuur’ gepubliceerd, dat gewijd was aan de onstuimige verhouding tussen Paul Verlaine en Arthur Rimbaud en aan de drastische manier waarop de laatste kort daarop zijn dichterschap eraan gegeven had. Dat | |
[pagina 293]
| |
thema zou achteraf een staaltje van self-fulfilling prophecy lijken, want ook Walschap zou hierna niet meer in Podium publiceren. Ongeveer in dezelfde tijd waarin het eerste nummer verscheen, kwamen bij De Driehoek de eerste vier deeltjes van de ‘Podium-reeks’ uit: de dichtbundel Zendstation van J.B. Charles, de novelle De houten Christus van Til Brugman, een drietal verhalen onder de titel Buitengaats van Sjoerd Leiker en de novellenbundel De Fantasia en andere verhalen van S. Vestdijk. | |
Willem Frederik Hermans doet meeIntussen had Fokke Sierksma half januari besloten uit de redactie te stappen. Hij wilde zoveel mogelijk tijd vrijmaken voor het schrijven van zijn dissertatie en bovendien worstelde hij geregeld met depressies, waardoor hij al vaker het tijdschrift en zelfs de hele literatuur vaarwel had willen zeggen. In dezelfde tijd speelde ook Wim Nagel met de gedachte het redacteurschap op te geven: daarbij zal het aanstaande vertrek van vriend Sierksma van belang geweest zijn. Overigens wisten de andere redacteuren hem ten slotte toch weer om te praten. Borgers, die heel goed begreep dat het met Sierksma's vertrek voor Willem Frederik Hermans een stuk aantrekkelijker zou worden tot de redactie van Podium toe te treden - beide schrijvers hadden enkele jaren terug nog als kemphanen tegenover elkaar gestaan -, spoorde hierna Paul Rodenko aan Hermans voor een plaats in de redactie uit te nodigen. Waarschijnlijk op 22 januari schreef Rodenko hem op een ongedateerde briefkaart terug: ‘Hermans heb ik geschreven, spreek hem wsch. volgende week.’Ga naar eindnoot22 Ruim een week later, eind januari, drong Rodenko er opnieuw bij Hermans op aan om ja te zeggen. De laatste zou hierover in Mandarijnen op zwavelzuur meedelen: ‘31 januari 1950 schreef Paul Rodenko mij een expressbrief waarin hij mij vroeg in de redactie van Podium te komen. Sierksma was er uit gegaan en later verzekerde Paul mij mondeling dat ook J.B. Charles (Mr. Dr. W.H. Nagel) verdwijnen zou. Goed, dan was het dus een ander Podium dan het terbrakerige en christelijk essayerende waar ik bezwaar tegen had gemaakt. Ik accepteerde.’Ga naar eindnoot23 Kort daarna bleek dat Charles toch redacteur - maar dan op halve kracht - blijven zou. Op 8 maart schreef Borgers in ‘Podium-nieuws’: ‘Fokke Sierksma nam, omdat hij toch geen kans zag nog wat voor Podium te doen in het komend jaar, ongeveer half Januari het besluit om uit de redactie te treden. Ook Willem Nagel overwoog uit te treden doordat hij niet voldoende tijd had [...], maar trok dit op de daarop volgende vergadering weer in toen we | |
[pagina 294]
| |
afspraken dat hij voortaan als redacteur alleen nog zou zorgen voor kopij en het lezen van de ingekomen kopij. In de plaats van Fokke was Wim Hermans bereid in de redactie te komen (mede op voorstel van Fokke hiertoe uitgenodigd), met ingang van 1 Februari.’ De uitdrukkelijke vermelding van het ‘voorstel van Fokke’ was ongetwijfeld bedoeld om de relatie tussen Hermans en Sierksma te verbeteren. Borgers schreef verder: ‘Behalve een kort communique dat ik aan de kranten hierover gestuurd heb en dat in verschillende bladen is opgenomen, plaatsen we dit bericht in het over enkele weken verschijnend Maart-nummer (verzoeke eventueel commentaar snel aan mij op te sturen, zodat het desnoods nog wat gewijzigd kan bij de revisie): “Wegens gezondheidsredenen en ter voorbereiding van een proefschrift zag Fokke Sierksma zich genoodzaakt uit de redactie van Podium te treden, waarin hij sedert de oprichting zitting had. Al betreuren wij zijn heengaan als redacteur zeer, een afscheidswoord zou hier volkomen misplaatst zijn, daar hij uitdrukkelijk het voornemen te kennen heeft gegeven als vast medewerker aan Podium verbonden te blijven. Zijn plaats in de redactie is met ingang van dit nummer ingenomen door W.F. Hermans.”’Ga naar eindnoot24 Sierksma was overigens pas ruim een half jaar na de oprichting van het blad redacteur geworden. | |
‘Preutse Zetmachines’Intussen bleek het romanfragment ‘De averechtse verkenning’ dat Louis Paul Boon enkele weken eerder aan Podium aangeboden had, bij drukkerij Mouton niet in goede aarde te vallen. Borgers zou later hierover schrijven - met een fraaie Freudiaanse verschrijving: ‘erkenning’ in plaats van ‘verkenning’! -: ‘Nadat de kopij was ingezonden, ontving de redactie bericht van drukkerij Mouton, dat hun zetter het met zijn calvinistische levensovertuiging niet in overeenstemming kon brengen een dergelijke tekst als De averechtse erkenning, vol obscene woorden en uitdrukkingen, voor de druk gereed te maken en zich dus gedwongen zag zijn veto over de redactionele dwaling uit te spreken.’Ga naar eindnoot25 Vooral tegen het begin ervan onder de titel ‘de hoge wereld’ bleken de ‘preutse zetmachines’Ga naar eindnoot26 van de drukker bezwaren te hebben. Enkele jaren later zou dit fragment overigens opgenomen worden in Boons roman De KapellekensbaanGa naar eindnoot27 (1953). De tekst van de meest omstreden passage in het bewuste fragment - het origineel heb ik niet terug kunnen vinden - heb ik gereconstrueerd door het latere gecensureerde stuk aan te vullen met wat in De Kapellekensbaan wél gepubliceerd mocht worden. | |
[pagina 295]
| |
In die tekst wordt verteld over de zestienjarige Mariake die zich in de wereld van de haute couture ophoudt en daar gevarieerde ervaringen opdoet: ‘En dan was het er een komen en gaan van oude afgeleefde heren met kinderen van 14... en zou ik zeggen, met kinderen van 13 jaar...? met borstjes die precies nog jonge pruimen waren, en een ding waar het eerste jonge dons zich begon af te tekenen, en die er in het bijzijn van die heren paddernaakt een sigaret stonden te smoren terwijl men hen een hemdje paste... peins, een hemdje dat 40.000 fr. ging kosten en dat door mariake die 16 jaar was moest aangepast worden...’Ga naar eindnoot28 Op 28 februari noteerde Burssens over het hele fragment in zijn dagboek: ‘Boon heeft enkele weken geleden een prachtig stuk proza aan Podium ingezonden, dat door de redactie met geestdrift werd ontvangen. Het stuk werd gezet, en de proeven werden gecorrigeerd naar de zetterij teruggestuurd. En plots nu komt het bericht dat de drukker, een zekere Mouton, het “onzedige stuk” weigert af te drukken. Borgers vraagt aan de redactieleden: Wat nu? Het stuk niet plaatsen of van drukker veranderen?’ En verder - met een toespeling op de betekenis van het Franse ‘mouton’-: ‘Ik schrijf hem: natuurlijk het laatste! Waar moet het heen als een drukker het recht opeist de redactie te censureren! Zo'n “schaap” kan die Mouton niet zijn dat wij het met zijn blèren moeten stellen. In elk geval, op de eerstkomende redactievergadering zal ik in deze kwestie voor Boon mijn redacteurschap in de weegschaal gooien.’Ga naar eindnoot29 Op 8 maart schreef Borgers in ‘Podium-nieuws’ over de problemen die ontstaan waren - met een verwijzing naar het toneelstuk ‘Oidipoes en zijn moeder’, dat de acteur Max Croiset aan Podium aangeboden had-: ‘De destijds door Burssens, Walschap en mij aanvaarde “Averechtse Verkenning” van Boon zou in het Febr.-nummer geplaatst worden. De proeven waren door hem al gecorrigeerd toen er bij de revisie bericht kwam dat de drukker (Mouton) dit onzedelijk stuk weigerde af te drukken. Om het nummer te redden heb ik toen het eerste bedrijf van Oi, die poes gestuurd en verzocht dit zetsel te laten staan tot de redactie zich nader op zijn houding beraden had. Inmiddels is deze bijdrage naar de Noordelijke redacteuren ter beoordeling toegezonden en verwacht ik dus - voor zover ik dit nog niet heb - graag zo gauw mogelijk een antwoord: of het stuk plaatsen en dus het conflict met Mouton aanvaarden en een nieuwe drukker zoeken (technisch vrij moeilijk; aan de andere kant: moet Mouton achtste redactielid worden?) of het stuk niet plaatsen. Het lijkt me dat de kwaliteit van het stuk de doorslag moet geven.’Ga naar eindnoot30 | |
[pagina 296]
| |
Censuur toestaan?Paul Rodenko reageerde hierop in een ongedateerde brief aan Borgers: ‘Boon is niet onaardig, maar de inhoud wordt wel wat overwoekerd door de “trucquage” (schrijf je dat eigenlijk zo?). Zou er met de drukker geen principiële kwestie van maken. Eventueel als compensatie opnemen (+ een ander verhaal) in Podium-reeks.’ Borgers schreef hierbij met potlood: ‘dit laatste gaat niet: het is een fragment uit een roman die (misschien?) bij de Arbeiderspers gaat verschijnen.’ Aan de achterkant van hetzelfde briefpapier schreef Nagel: ‘vind de Averechtse verkenning wel sterk genoeg om dit niet te laten zitten. Stel voor dat wij van Mouton verlangen dat hij precies aanduidt welke stukjes hij niet wil drukken. Dan maken wij het hem niet makkelijk. Als hij met vrij veel aankomt (nooit genoegen er mee nemen, dat hij vaag blijft, of “'t hele stuk” afkeurt) een andere drukker zoeken, en hièr alle publiciteit uit stampen die er inzit. Misschien is nog beter: op de punten die Mouton aan te wijzen heeft arbitrage aan te gaan. Alles goed gepubliceerd, spanning verwelcken voor de uitslag enz., om er een 100 nieuwe abonnees uit te halen. Overigens: Boon verdient niet dat wij hem zachtjes laten zakken.’Ga naar eindnoot31 Van zijn kant schreef Burssens op 14 maart aan Borgers: ‘Ja, met die kopij van Boon! Voor mijn part moet er van drukker veranderd worden! Waar houdt anders dit veto van Mouton op? Straks gaat hij protesteren tegen het redacteurschap van Hermans! Het zou al te stom zijn de bijdrage van Boon niet te publiceren, we hebben hier in 't Z. al zo weinig “schrijvers”.’Ga naar eindnoot32 De volgende dag gaf Vestdijk in een brief aan Borgers wat achtergrondinformatie: ‘De censuur, uitgeoefend door Mouton, is een natuurlijk gevolg van de situatie. Ik meen je vroeger al geschreven te hebben, dat Methorst financieel volkomen aan Mouton vastzit. Onze uitgever is eigenlijk Mouton. Voor zover jullie dit niet allang wisten, blijft het wel onder ons; mijn zegsman acht ik volkomen betrouwbaar.’ En verder: ‘Een andere drukker zoeken lijkt mij onmogelijk, door de Siameesche verhoudingen tusschen Mouton en Methorst (de vergelijking gaat mank, maar soit). De beste tactiek lijkt mij: de zaak van het “geweigerde” stuk gewoon laten rusten, zonder eenige toezegging te doen dat het door ons wordt teruggenomen, en achter de rug van M. en M. toch nog naar een andere uitgever uitkijken, daarbij informeerende naar diens financiële [financiële] capaciteiten. Vindt jullie er een, dan kunnen we M. en M. een ultimatum stellen. Het is in zekere zin jammer, dat Methorst zoo'n fatsoenlijke en goedwillende man is. Bij Mouton zijn het natuurlijk doodgewone zakenploerten. Overigens, als jullie de zaak forceeren wilt, door nú al op je achterste beenen te gaan staan, dan heb ik daar alleen maar sympathie voor, maar dan riskeer | |
[pagina 297]
| |
je de ondergang van Podium. Volstrekt geheime onderhandelingen! Denk er eens over na. Als lokaas: Podium veel abonnés, groeiende belangstelling, - maar censuur van een rabiat [rabiaat] geworden drukker, etc. etc.’Ga naar eindnoot33 Henri Methorst deelde in 1986 over de relatie tussen De Driehoek en Mouton mee: ‘Uit Vestdijks opmerkingen blijkt dat hij die verkeerd ingeschat heeft. Een van Moutons directeuren, de jonge Frits Eekhoud, had Amerikaanse ideeën over de verspreiding van boeken: hij wilde heel Nederland met pocketboekjes dichtplakken. Doordat Mouton geen uitgeefvergunning had en wij wel, werkten we samen. Mouton gaf ons geen geld, maar hij drukte de boeken. Wij van onze kant wilden onze zelfstandigheid niet kwijt.’Ga naar eindnoot34 | |
‘Snoei dat dan’De opmerkelijkste reactie op de kwestie rond ‘De averechtse verkenning’ kwam intussen van Boon zelf. In een ongedateerde brief schreef hij Borgers: ‘Ik begrijp de lastige positie waarin ge u bevindt en verlang absoluut niet dat ge bij uw drukker een tegen-veto stellen zoudt. Soms doen we meer kwad met niet te willen capituleren. Tenslotte sta ik zelf op het volgende standpunt: mij volkomen uit te schrijven, en achteraf aan die producten wat te verdienen. Ik stuur dan ook die dingen naar onze voorposten, omdat ze daar alleen kans hebben gepubliceerd te worden. Heeft men ook dáár bezwaar, dan moet er maar wat gesnoeid worden. Het is een schande, ik weet het. Maar ook een “paria” moet leven. Vraag dus aan uw perfide drukker bij welke passage, zinsnede of woord zijn phallus zich verontwaardigd heeft opgericht, en snoei dat dan (niet zijn opgerichte ding, helaas, maar mijn proza). Tenslotte verhonger ik, en een geplaatste bijdrage is mij voor het ogenblik meer waard dan de overwinning op een dominee. hartelijk, uw Boon’ Borgers zette daar met potlood onder: ‘Mouton: wijs precies plaatsen aan - daarna weer praten.’Ga naar eindnoot35 Enkele dagen later, op zondag 26 maart, kwam de kwestie tijdens een redactievergadering in Den Haag ter sprake. Burssens noteerde hierover in zijn dagboek: ‘Er is daar voor het eerst gebleken dat niet de uitgever Methorst, maar de drukker, Mouton, het hele zaakje financiert, zodat we met het geval-Boon erg verlegen hadden gezeten als Boon zelf niet had geschreven dat hij, liever dan te verrekken van de honger, de gewraakte passages uit zijn stuk blanco zou willen laten. Dit voorstel zal aan de drukker overgemaakt worden [...].’Ga naar eindnoot36 Zo gezegd, zo gedaan. De dag na de vergadering, 27 maart, schreef Borgers aan de heer Gerfin van drukkerij Mouton: ‘Naar aanleiding van het bericht | |
[pagina 298]
| |
dat wij destijds van de uitgeverij De Driehoek ontvingen dat er ter drukkerij bezwaar was gerezen de bijdrage van Louis-Paul Boon, “Averechtse Verkenning” in Podium af te drukken, en in aansluiting op mijn brief aan U met verzoek het zetsel te laten staan tot de redactie zich nader over deze kwestie beraden had, verzoek ik U hierbij namens de redactie aan de betrokkenen die bezwaar maakten te vragen welke woorden, zinsneden en zinnen precies hiertoe aanleiding gaven. Daar de redactie door Uw optreden in een zeer lastig parket verzeild is geraakt (immers de kopij was reeds geaccepteerd door de redactie - daarna gezet door de drukker zonder enig protest - de auteur corrigeerde zelf de proeven en pas bij het afdrukken hoorden wij van Uw weigering!) meent zij er op te mogen rekenen dat U ons in dezen ter wille zult zijn en ons binnen zo kort mogelijke tijd een proef toezendt, waarop precies staat aangegeven (dus geen vage aanduidingen als “het hele stuk” of “deze hele passage”) wat voor U onacceptabel is, opdat wij dan in nader overleg met de schrijver kunnen treden, die zich reeds hiertoe bereid verklaarde.’Ga naar eindnoot37 Hierna duurde het nog verscheidene weken voordat de zaak geregeld was. In die tussentijd schreef Boon in grote geldnood - aan het eind van zijn ongedateerde brief riep hij uit: ‘Ik crepeer’ - en niet zonder sarcasme aan Borgers: ‘het is wel jammer dat mijn medewerking aan Podium zo op een sisser is gaan uitlopen. Is het nog niet mogelijk geweest uit mijn Averechtse verkenning hier en daar een paar kloten weg te snijden? Dat moet toch niet zo moeilijk zijn, hoop ik, hier en daar met uw pen een klein schrappie en klaar is hij.’Ga naar eindnoot38 Ten slotte kwam het antwoord van Mouton met een opsomming van de belastende passages. Borgers zou hierover later noteren: ‘Het bleek een wijs voorstel om eerst de censor zichzelf te laten censureren, want nadat de zetter verzocht was zelf maar de “talrijke obsceniteiten” die hij geconstateerd had aan te strepen, alvorens de redactie zijn beslissing zou nemen, kwam de kopij terug met in totaal slechts vier venijnige groene streepjes onder bepaalde woorden die nu haast zo gangbaar als lid- en voegwoorden zijn.’Ga naar eindnoot39 In juni kwam Boon, die intussen de met groene streepjes aangegeven woorden onder ogen gekregen had, in een ongedateerde brief aan Borgers nog even op de kwestie terug: ‘De groene lijntjes zijn geschrapt, maar wil er uw drukker van verwittigen dat er nog ergens een obscene passage is, die hij waarschijnlijk over het hoofd gezien [heeft], n.l.: hij kroop op haar zoals op een hond. Moest hij die achteraf ontdekken dan mag hij zijn groen potloodje gerust laten zitten: dat hij het maar doodleuk schrapt’Ga naar eindnoot40 Na alle opwinding zou eindelijk ‘De averechtse verkenning’ in het zevende nummer (juli!) geplaatst worden. De eerder geciteerde passage bleek daarbij vervangen te zijn door de volgende tekst: ‘En dan was het er een komen en | |
[pagina 299]
| |
gaan van oude afgeleefde heren met kinderen van 14 jaar die er in het bijzijn van die heren paddernaakt een sigaret stonden te smoren, terwijl men hen een hemdje paste... peins, een hemdje dat 40.000 fr. ging kosten en dat door mariake die 16 jaar was moest aangepast worden...’Ga naar eindnoot41 In de herziene versie bleven dus de categorie der dertienjarigen en een nadere omschrijving van haar charmes achterwege. De ‘creperende’ Boon kon intussen nog maandenlang verlangend naar zijn honorarium uitzien. Waarschijnlijk in september - de situatie met Podium was in die tussentijd danig verslechterd - schreef hij in een ongedateerde brief aan Borgers: ‘[...] alhoewel ik weet dat Podium slapeloze nachten beleeft, is [het] met mijn eigen persoontje nog een ietsje slechter gesteld: ik zink: redt mij, met er voor te zorgen dat dadelijk dadelijk het honorarium voor de Averechtse verkenning wordt uitbetaald. En herinner hen tevens, voor het te laat is, dat ook mijn vroegere bijdrage, nu enkele eeuwen geleden - Kleine dagmuziek, heette het, geloof ik - nog niet werd uitbetaald. Keer u nu niet van het water weg, gerrit, met te beweren dat ge niet zwemmen kunt. Doe hen mij die twee dingetjes uitbetalen. uw verdrinkende Boon.’ Borgers stuurde deze noodkreet door naar De Driehoek, waarna een van de medewerkers van die uitgeverij hem weer onverrichter zake terugzond. Wel was er met potlood bijgeschreven: ‘Henri hoopt in Oct ± 3000 voor Podium te kunnen reserveren, hopelijk is hij daar ook bij’.Ga naar eindnoot42 | |
Enkele brieven van LucebertZoals we gezien hebben, hadden de problemen rond ‘De averechtse verkenning’ ertoe geleid dat er ineens een open plek in de kopij voor het tweede nummer ontstaan was, die met het eerste bedrijf van het toneelstuk ‘Oidipoes en zijn moeder’ van M. Croiset opgevuld werd. Verder bevatte deze aflevering drie gedichten van Gerrit Achterberg, een nieuwe aflevering van Charles' ‘Volg het spoor terug’ en nog een allerlaatste oprisping in de kwatrijnenreeks tussen Vestdijk en Roland Holst. Intussen had Anton van Duinkerken in De Tijd geantwoord op Vestdijks ‘Toon en het negende gebod’ in het laatste december-nummer, waarop deze op zijn beurt weer met een polemische uitval reageerde. Op 15 maart schreef hij Borgers hierover: ‘Hierbij een nieuwe prop tegen Van Duinkerken, naar aanleiding van diens kronkelig stukje in de Tijd. Zie maar of je het een beetje vlug kan plaatsen.’ Vestdijk die van plan was Werther Nieland van Simon van het Reve te bespreken, schreef verder: ‘Het wachten op andere reacties op de novelle van Van het Reve heb ik allang gestaakt; ook het uitblijven ervan is een geschikt | |
[pagina 300]
| |
aanknoopingspunt om te toornen. Ik hoop de bespreking zoo spoedig mogelijk te kunnen afleveren. Ook De witte Veeren van Jeanne van Schaik wou ik te zijner tijd voor Podium bespreken. Den Brabander laat ik nog maar rusten. Schrijf mettertijd dus eens wanneer we elkaar weer in Amsterdam kunnen zien. Tot mijn vreugde blijft Nagel dus in de redactie; zeg hem bij gelegenheid eens, dat ik zijn bundel in het Handelsblad hoop te bespreken en in elk geval zeer de moeite waard vind, vooral als tegenwicht tegen de epigonistische poëzie waar we al weer in verzuipen (of in zouden verzuipen, als al dat moois werd gebundeld).’Ga naar eindnoot43 Vestdijk, die - zoals we in het vorige hoofdstuk gezien hebben - samen met Van Duinkerken in het gijzelaarskamp te Sint-Michielsgestel gezeten had, schreef op 25 maart op een briefkaart aan Borgers: ‘Zou je voor mij nog een kleinigheid willen veranderen in het stuk tegen v.D.? In de eerste zin staat “cetero censeo”. Misschien was het je al opgevallen, dat dit “ceterum censeo” moet zijn. Ik wou deze fout vooral niet laten staan, aangezien v.D. in St. Michiels Gestel wel eens moeite heeft gedaan mij de Latijnsche syntaxis bij te brengen, in een verlaten eetzaal.’Ga naar eindnoot44 Intussen was Borgers nog steeds druk bezig schrijvers voor een eventuele Podium-avond in Antwerpen bijeen te brengen. Hoewel Vestdijk al eerder had laten weten weinig voor een optreden in de Sinjorenstad te voelen, probeerde Borgers het ook bij hem. Maar op 3 april moest W.F. Hermans aan Borgers berichten: ‘Ik heb Vestdijk uitvoerig geschreven, en hij heeft mij uitvoerig geantwoord, maar tot de tocht naar Antwerpen is hij niet te bewegen, zelfs niet schrijft hij, als we hem een mooie vrouw zouden verschaffen want die zou A. Roland Holst, die er immers ook bij moest zijn, wel in beslag nemen. - Hij treedt nog liever op in een ècht cabaret.’Ga naar eindnoot45 Henri Methorst was overigens diep teleurgesteld door de magere resultaten van de reclamecampagne in Vlaanderen: één nieuwe abonnee, en dat terwijl hij honderden exemplaren van Podium naar België gestuurd had! Hij bedacht dat eventuele acties van eigen medewerkers meer kansen zouden hebben en besloot de samenwerking met Pelckmans op dit punt op te zeggen. Begin april berichtte Gaston Burssens in een ongedateerde brief aan Borgers over Pelckmans: ‘Bert vertelt mij dat Methorst liever zou zien dat de verspreiding van Podium door bemiddeling van zijn gewone vertegenwoordigers zou geschieden. Hij heeft erin toegestemd, zodat hij dus met Podium niets meer heeft te maken!’Ga naar eindnoot46 Intussen had Lucebert, die begin 1949 met zijn ‘Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia’ in Reflex al sterk de aandacht getrokken had en later rond ‘Cobra’ de revolutionaire trom met verve had geroerd, verzen aan de redactie van Podium aangeboden. Halverwege februariGa naar eindnoot47 schreef hij hier- | |
[pagina 301]
| |
over in een ongedateerde brief aan Borgers: ‘Gaarne vernam ik van U of de redactie van Podium niet of wel geneigd is enige van mijn gedichten die in haar bezit zijn te plaatsen. Ik zou daaromtrent graag spoedig zekerheid hebben, daar ik zelf een tijdschrift ga uitgeven en het niet leuk zou zijn wanneer in Podium en in mijn tijdschrift dezelfde verzen verschenen.’Ga naar eindnoot48 Dat tijdschrift, dat de naam Kop zou krijgen met als ondertitel ‘tijdschrift van nog niet gestorven dichters’, is nooit uitgekomen. Het is mogelijk dat Lucebert toen al wist dat Fokke Sierksma, die een half jaar eerder het tijdschrift Reflex en de poëzie der experimentelen nog fel bestreden had, geen redacteur van Podium meer was. Duidelijk is wel dat met diens vertrek de experimentele dichters meer kans zouden krijgen in dat blad te publiceren. Op de achterkant van Luceberts brief schreef ook Bert Schierbeek in wiens huis Lucebert toen woonde, een brief aan Borgers: ‘Jij hebt volgens Methorst nog altijd een exemplaar van Het boek Le Cocq onder je berusting. Zou ik dat van je terug kunnen ontvangen, want ik heb het, nu Methorst het niet gaat uitgeven nodig, voor de circulatie langs uitgevers. Je begrijpt, hoe meer exemplaren ik heb, des te meer kan ik er tegelijk afwerken. Ik hoop dan ook dat je me het zo gauw mogelijk stuurt. Hoe gaat het met het tweede hoofdstuk van Jazubel? Nemen jullie dat nog? Ik ben erg benieuwd. Nieuws heb ik verder niet. Kun je nog wat kleine vreemde stukjes gebruiken, een soort lyrisch mystiek proza van ongeveer drie à vier pagina's?’ Met die ‘stukjes’ doelde Schierbeek op de brieven die Lucebert en hijzelf de afgelopen maanden onder de titel ‘Chambre - antichambre’ geschreven hadden. Op 17 april schreef Lucebert Borgers opnieuw: ‘ik zou wel eens graag van je willen horen wat jij en de overige redactie-leden van Podium van mij willen opnemen en wat niet. ik vernam van den heer methorst dat de stukjes van Bert en mij ook voor plaatsing in aanmerking komen ofschoon de heer M. dit niet met de grootste stelligheid beweerde naar ik begreep. als het even kan wil je dan de verzen en de prozastukken die jullie niet opnemen terug zenden?’ De ‘stukjes van Bert en mij’ zouden in het juni-nummer van deze jaargang gepubliceerd worden. In zijn brief aan Borgers deelde Lucebert verder nog mee: ‘ik heb nu drie bundels gedichten klaar liggen maar weet niet wat ik er mee moet doen. de bundels hebben geloof ik wel mooie titels, resp. Apocrief, gaya en chaos, die schwarzen Erotiker. ook heb ik er omslagen en tekeningetjes bij-gemaakt, ik wil wel een bundel insturen voor de Podium-reeks, maar ik vrees dat ook jullie, zoals alle anderen, mij te gevaarlijk vinden. wanneer mijn bundels verschijnen kan heel nederland lachen en hulen | |
[pagina 302]
| |
[huilen] tegelijk, ze worden op alle hoeken van de straat gretig door het volmondig publiek af genomen en men leest ze als beeldromans. schade für die ganz grosse menge muse-mieserl. ik groet U en de Uwen met het hart Lucebert
| |
Ook Gerrit Kouwenaar in PodiumIn dezelfde periode verscheen het maart-nummer van Podium. Daarin werden drie gedichten van Hans Andreus gepubliceerd, waaronder ‘Het lied van het morgenlicht’. Andreus had kort daarvoor Borgers voor het eerst bij hem thuis in Bussum opgezocht. Deze had hem bij die gelegenheid enkele boekjes van hun beider favoriete dichter Paul van Ostaijen meegegeven.Ga naar eindnoot50 In ‘Het lied van het morgenlicht’ lijkt de wereld vanuit een souterrain - Andreus bewoonde toen een dergelijke ruimte aan de Stadhouderskade te Amsterdam - bekeken te worden:
ik groet het morgenlicht maar of het zich laat groeten
de voeten der voorbijgangers laten zich beter groeten
wij moeten zeggen zij ondanks het morgenlicht
ik knik ze toe houd moed zeg ik het licht maakt je toch blij
ze knikken terug maar ze geloven niet ze gaan voorbij
het morgenlicht houdt zich nu bezig met de dingen
de pasgewassen trams de rails het draad erboven
de fietssturen de ramen en de raamkozijnen
de dingen kunnen in het morgenlicht geloven
het water van een gracht wordt zonder kleren aan
zo heilig als de heilige sebastiaan
en ook de kar de man ernaast de haring op de kar
zij roepen eensgezind en zonder dat zij opzien baren
het morgenlicht nabij en ook ikzelf ik groet
het morgenlicht maar of het zich laat groeten
wij moeten zeggen wij dit is het morgenlicht
wij moeten zeggen wij het licht is ons gezicht
wij moeten zeggen wij het licht gaat eenmaal dicht.Ga naar eindnoot51
| |
[pagina 303]
| |
Een andere dichter die aan dit nummer meewerkte, was Gerrit Kouwenaar, die evenals Lucebert medewerker van Reflex geweest was en die - na Sierksma's vertrek - ook in Podium ging publiceren. Van hem werden twee verzen onder de gezamenlijke titel ‘Een grapje dat mag’ opgenomen. In het eerste hiervan worden lichamelijke sensaties verbeeld in een taal die soms aan een chirurgisch handboek ontleend lijkt te zijn. Al te romantische fantasieën worden daarmee genadeloos onderuit gehaald:
Men mag zijn ogen niet sluiten
voor wat elke letter-seconde
geleden wordt tussen cement en vodden.
En ook: voor wat tussen ribben
en ruggegraatwering
voorviel,
voorvalt,
voorvallen blijft -
het schampere werk
van de stekend gebrilde harpij.
Maar na het geraderde denken
om je voeten te voelen
op het plaveisel,
het leidsel vieren
achter het gordijn.
Het kaïnsteken afdrijven,
de marmeren handen uitslijpen
tot prettige vleesschijven,
gedoemd tot strelende
afwassen in de
achterhoofds schuimende
schuim.Ga naar eindnoot52
In dit nummer werd ten slotte nog een plaagstootje in de richting van Libertinage uitgedeeld: ‘In welk gezelschap H.A. Gomperts en W.F. van Leeuwen zich ook bevinden, zij kruipen onmiddellijk bij elkaar om van gedachten te wisselen, zoniet over Evelyn Waugh, dan toch minstens over Menno ter Braak of de Wereldraadsels. De zachtmoedige dichter Adriaan Morriën zegt: “G. en v.L. zijn homointellectuelen.”’Ga naar eindnoot53 Adriaan Morriën vertelde in 2000: ‘Dat was een pesterijtje van Hermans. | |
[pagina 304]
| |
Louis Paul Boon: Zelfportret (1947)
e. van moerkerken Willem Frederik Hermans
Brief van Lucebert aan Gerrit Borgers
| |
[pagina 305]
| |
Ik heb hem toen geschreven: “Hoor eens, je moet maar niet meer komen.” Hij schreef me toen heel vriendelijk terug dat het toch maar een grapje was of iets van die strekking. Ik heb me toen nog wel bij Hans en Huyck geëxcuseerd, maar ook zij hadden het als een grapje opgevat.’Ga naar eindnoot54 Deze aflevering van Podium bevatte verder poëzie van J.B. Charles en het eerste deel van een essay over Henry Miller door Jacq. den Haan. Hoe teleurgesteld Henri Methorst zich ook over het geringe commerciële succes van Podium gevoeld zal hebben, over de laatste bijdrage zal hij als uitgever van Miller in Nederland uiterst tevreden geweest zijn... Aan het slot van deze aflevering deelde de redactie nog mee dat Sierksma als redacteur vervangen was door Hermans. Daarbij werd de tekst gebruikt die Borgers in ‘Podium-nieuws’ voorgesteld had. | |
‘Ik zie ze gewoon golven’Intussen werd de financiële situatie rond Podium steeds benarder. Vooral de uitbetaling van de honoraria liet langzamerhand absurd lang op zich wachten. Op 2 mei schreef Methorst hierover aan Borgers: ‘Zoals je gehoord hebt, is thans het September/October-nummer financieel afgehandeld. Zodra er in de komende 10 dagen weer geld binnenkomt, handel ik opnieuw voor een f. 1000.- af, terwijl ik de derde f. 1000.- omstreeks de 20ste Mei uit huis hoop te krijgen [...].’Ga naar eindnoot55 De medewerkers kregen hun geld dus méér dan een half jaar nadat het september-oktobernummer had moeten verschijnen! De irritaties hierover werden natuurlijk steeds groter. Zo schreef Paul Rodenko op 12 mei aan Borgers - met een verwijzing naar de uitbetaling van de honoraria die in ‘golven’ plaatsvinden zou -: ‘Het is om uit je huid te springen, hoe ze met dat geld alles altijd net verkeerd doen. Maar ik zal nu maar even wachten met springen in verband met die twee golven (wat klinkt dat fraai, hè? Ik zie ze gewoon golven, met zilveren schuimtoppen; wie weet, misschien valt het net samen met de opening van het zwembad in Scheveningen).Ga naar eindnoot56 En Willem Frederik Hermans op 24 mei in iets minder plastische bewoordingen, ook aan Borgers: ‘Ik hoop dat Methorst mij nu spoedig betaalt, want ik zit erg omhoog. Ik hoop je binnenkort kopij te sturen. Gaat verder alles goed?’Ga naar eindnoot57 Ook in andere opzichten was de situatie weinig rooskleurig. Zoals we gezien hebben, hield Bert Pelckmans zich in Vlaanderen niet langer bezig met de verspreiding van Podium en was deze activiteit overgegaan naar vertegenwoordigers van De Driehoek. Maar of dezen zich erg druk maakten voor het blad, was twijfelachtig. | |
[pagina 306]
| |
Op 8 mei schreef Borgers in ‘Podium-nieuws’ over de vooruitzichten in Vlaanderen; ‘podiumavonden zijn na de val van Antwerpen uitgesteld tot het najaar, als we dan tenminste kans zien de zaak goed tevoren te organiseren. De Antwerpse avond ging ook deze maal niet door, want Pelckmans heeft zich teruggetrokken voor de vertegenwoordigers van De Driehoek in België, die echter niets aan Podium doen (de oorzaak was ditmaal: een ontactische zin van de Driehoek over zijn vertegenwoordigers in België aan Pelckmans, maar toch vooral: P. heeft er kennelijk geen zin in en zoekt zich er af te maken).’ Borgers haalde daarom maar weer eens een aloude truc van stal: tot een fusie komen met een ander tijdschrift en daardoor onderdak vinden bij de uitgever daarvan. Een aardige kandidaat hiervoor leek het blad De Nieuwe Stem, waarvan Sjoerd Leiker, een vriend van Sierksma en sinds jaar en dag ook een bekende van Borgers, redactiesecretaris was. Maar tot een spoedige echtverbintenis zou het toch niet komen. Op 8 mei schreef Borgers hierover in hetzelfde ‘Podium-nieuws’: ‘fusie nieuwe stem is op een informatieve bespreking van Donker en Leiker met Nagel en mij slepende gehouden, d.w.z. we hebben voorgesteld er in het najaar nog eens over te praten als de situatie voor de komende jaargang duidelijker is.’Ga naar eindnoot58 Het duurde hierna nog verscheidene weken, voordat omstreeks begin juni het april-nummer van Podium het licht zag. Daarin werd Vestdijks nieuwe ‘prop’ tegen Anton van Duinkerken gelanceerd. Hij schreef: ‘Iemand, die het Wetboek van Strafrecht mobiliseert in een zich zozeer tegen de schrijver richtende boekbespreking als die van v.D. over De Tranen der Acacia's, mag bij een nuchtere en onpartijdige menigte slechts op lachsalvo's rekenen, wanneer hij komt verklaren, eigenlijk alleen maar het Wetboek van Strafrecht te hebben willen critiseren. Het is mogelijk, dat v.D. óók het land heeft aan dit Wetboek, dat hij een bijgedachte aan dit Wetboek heeft gespendeerd, toen hij de beruchte passage neerschreef. Maar het wil er bij mij niet in, dat hij deze passage heeft laten staan zonder te weten, dat hij Hermans ermee benadeelde. Iederéén weet zoiets, ook al is hij nog zo verstrooid, gehaast, in heilig vuur ontstoken.’Ga naar eindnoot59 | |
Sierrksma's voorstelIntussen had Fokke Sierksma een uitvoerig essay onder de titel ‘Tussen twee vuren’ geschreven over Vestdijks boek De toekomst der religie (1947) en over de vaak scherpe kritieken die daarop vooral in theologische kring geleverd waren. Op 31 mei schreef hij hierover aan Methorst: ‘Mijn vraag is nu, of U er [...] | |
[pagina 307]
| |
voor voelt om dit als een deeltje in de Podiumreeks uit te geven. Mocht dat zo zijn, dan stuur ik U vanzelfsprekend graag een doorslag van mijn essay met desgewenst de polemieken erbij. Vestdijk en ik zouden echter graag, alvorens over de andere kwesties te spreken die met een publicatie verband houden, weten wanneer U het boekje zoudt kunnen doen uitkomen. Het is namelijk gewenst, dat er niet te lang mee gewacht wordt, omdat het doorgaans vergeetachtige publiek dan niet meer weet welke associaties het aan “De toekomst der religie” moet verbinden. Voelt U om de een of andere reden minder voor een dergelijke uitgave, dan hoor ik ook dat graag spoedig van U. Er zijn namelijk uitgevers, die langs mij onbekende wegen van het plan hebben gehoord, en nu van hun belangstelling hebben doen blijken. Persoonlijk - dat weet U - zou ik het bizonder prettig vinden, wanneer juist dit boekje in de Podiumreeks verscheen.’Ga naar eindnoot60 | |
Een weekend in VlaanderenZoals we gezien hebben, was de samenwerking met Vlaanderen tot dusver nauwelijks van de grond gekomen. Er waren wel twee Vlaamse redacteuren bijgekomen - van wie overigens Walschap door zijn militaire dienst niets voor het tijdschrift kon doen - en ook werden er wel meer dan tot dan toe bijdragen van Vlaamse auteurs in Podium gepubliceerd, maar een Podium- avond in Antwerpen had niet plaatsgevonden en uitgever Pelckmans was ermee gestopt het blad te verspreiden. Het zag er bovendien naar uit dat het aantal nieuwe abonnees op de vingers van één hand te tellen was. De immer optimistische Gerrit Borgers wilde het daarbij niet laten: hij was van mening dat de samenwerking tussen Noord en Zuid vooral hierdoor niets opgeleverd had, doordat alles te kleinschalig aangepakt was. Een échte concentratie van vooruitstrevende krachten zou misschien een doorbraak naar een jong, op nieuwe ontwikkelingen gespitst publiek kunnen opleveren. Hij sprak hierover met Gaston Burssens, die toen het idee opperde een fusie van Podium met het sinds negen maanden bestaande avant-gardetijdschrift Tijd en Mens tot stand te brengen.Ga naar eindnoot61 Met dit in hun achterhoofd spraken ze af op zondag 18 juni een bijeenkomst bij Burssens thuis te beleggen, waarvoor niet alleen de redactie van Podium, maar ook enkele redacteuren van Tijd en Mens uitgenodigd zouden worden. Borgers dacht daarbij vooral aan Louis Paul Boon, in wie hij de belangrijkste jonge romanschrijver van Vlaanderen zag. Gelukkig kon Boon die zondag komen. In een ongedateerde brief schreef hij Borgers - met een verwijzing naar zijn vrienden, de dichters Marcel Wauters en Ben Cami, die met hem in de redactie van Tijd en Mens zaten -: | |
[pagina 308]
| |
‘Ik neem misschien Wauters en Cami mee, dat zal misschien de hoop zoniet verfraaien dan toch vergroten. En ook: hoe meer gekken, hoe meer plezier.’Ga naar eindnoot62 Met het oog op de bijeenkomst werd een auto gehuurd, waarmee Paul Rodenko, Wim Nagel, Willem Frederik Hermans en Gerrit Borgers naar Antwerpen zouden rijden. Op 14 juni schreef de administrateur van De Driehoek Fred Ferro aan Borgers - met een verwijzing naar de toen nog bestaande Twentsche Bank -: ‘Hierbij fl. 16.- reisgeld voor de reis naar Antwerpen op 17.6.50. Je paspoort en Belgische geld krijg je rechtstreeks van de Tw. bank toegezonden.’Ga naar eindnoot63 Ook Methorst besloot - met een eigen ‘wagentje’, zoals hij Borgers op 12 juni berichtteGa naar eindnoot64 - naar Antwerpen te rijden. Over Burssens' huis waar de bijeenkomst gehouden werd, zou Boon later schrijven: ‘Ginder op Sint-Anneke, tussen eeuwigdurend kermis-rumoer, woonde Gaston Burssens. Om zijn woning te bereiken, moest men twee keer tol betalen: eens aan de ingang van de tunnel onder de Schelde, en nog eens aan de ingang voor de plage van Sint-Anneke. In de winter was hij voor zijn bestaan aangewezen op de enige zaak die er openbleef: een bakker die slechts rijsttaarten vervaardigde. Aan de rijsttaart-dis zaten toen de dichter Paul Rodenko, de schrijver Willem Frederik Hermans, de essayist Charles Nagel en de alles overkoepelende Gerrit Borgers. Met ook nog een uitgever die Methorst heette en wiens naam ik maar niet kon onthouden. Waarop Gaston me zei: “Maar dat is toch simpel... denk aan Met Worst en maak en Met Horst van.”’ En verder: ‘Hermans en Nagel hadden toen al ruzie met elkaar, en Rodenko zette mij het wezen, de betekenis en de noodzakelijkheid der moderne poëzie uiteen. Het slot heb ik nooit vernomen, want Gaston schonk hem een groot bierglas vol jenever en Rodenko dronk dit zo leeg, denkend dat het limonade was... Daarna wist hij niets meer over poëzie, en vond hij zelfs de rijsttaart niet meer die hij aan het eten was.’Ga naar eindnoot65 Zoals door de handige Borgers al voorzien was, kwamen de gasten - tussen de rijsttaarten door - ertoe vèrgaande afspraken over samenwerking tussen Podium en Tijd en Mens te maken. Eerst werd - vooral op aandringen van Methorst - besloten dat Podium meer dan tot dusver een algemeen tijdschrift zou worden, dat ook aandacht zou besteden aan de politiek en aan andere kunstvormen dan de literatuur. Hopelijk zou het blad daardoor aantrekkelijker worden voor een breder lezerspubliek. Overigens was het wel de bedoeling dat het typisch eigen karakter bewaard zou blijven. Vervolgens kwam de positie van de redactie ter sprake en de samenwerking tussen Noord en Zuid. Hierbij bracht Borgers voorzichtig het plan naar voren om met ingang van de nieuwe jaargang tot een fusie tussen Podium en | |
[pagina 309]
| |
Tijd en Mens te komen, waarbij hij overigens hoopte ook De Nieuwe Stem te kunnen betrekken: de naam zou dan vanuit een sinds jaar en dag in Podium- kring gehanteerd uitgangspunt - de redactie van dat blad had een sterk ontwikkeld gevoel van eigenwaarde - Podium zijn. In dat geval zou het de voorkeur verdienen de publicatie van het tijdschrift door twee uitgevers - uit Vlaanderen en Nederland - te laten verzorgen. De voordelen daarvan waren evident: de niet geringe kosten zouden gespreid worden, waardoor het blad meer levenskansen kreeg. Daarbij lag het voor de hand dat De Driehoek de Nederlandse uitgever zou blijven, terwijl Burssens met Pelckmans zou bespreken of hij de uitgave in Vlaanderen voor zijn rekening zou willen nemen. Voelde Pelckmans daar niet voor - wat te verwachten was -, dan zou misschien de Antwerpse uitgeverij De Sikkel een geschikte kandidaat zijn. Bovendien leek het efficiënt voortaan te gaan werken met twee hoofdredacteuren - één in Noord, de ander in Zuid - met daarbij alleen een zogenaamde redactieraad. Voor Nederland viel voor de positie van hoofdredacteur de keus op Hermans: Rodenko, Nagel en Vestdijk hadden het te druk met andere zaken, terwijl Borgers zelf de laatste tijd erg weinig schreef. De keuze voor Hermans was wel pikant: tussen hem en Podium waren immers in het verleden felle polemieken gevoerd. Aan Vlaamse kant lag de keuze voor Boon voor de hand, maar dat het tot een fusie zou komen was nog allerminst zeker - de meeste redacteuren van Tijd en Mens wisten nog nergens van! - en als redacteur van dat blad kon Boon zich niet zomaar aan Podium binden. Later zou hij hierover schrijven: ‘[...] Borgers zei dan [...] aan het einde van de avond, dat ik maar bij hun tijdschrift moest komen, dat Podium heette. Het was in het begin een heel klein schrift, en wij in Aalst noemden het Podiummeke, waarvan mijn vrouw - of was het Cami? - Podommeke maakte. Van mijn kant zei ik, dat we reeds een tijdschrift hadden, dat ik ook nog ervan droomde een eigen tijdschrift te bezitten, en dat ik bovendien verplicht was aan alle andere en betalende tijdschriften mee te werken om de kop juist onder water te kunnen houden. Borgers, een kleerkast van een man, met brede schouders en op die schouders de kop van stier en stierenvechter samen, vaagde dat alles in één handgebaar weg. Dan maken we van al die tijdschriften één tijdschrift, zei hij, en betalen we u zoveel dat ge er schatrijk bij wordt.’Ga naar eindnoot66 Boon, Ben Cami en Marcel Wauters beloofden dat ze hun best zouden doen de andere redacteuren van Tijd en Mens - onder wie de redactiesecretaris Remy van de Kerckhove en een van de gezichtsbepalende figuren in het blad, de essayist Jan Walravens - warm te maken voor een fusie met Podium. Ver- | |
[pagina 310]
| |
der werd er afgesproken dat er in juli een gezamenlijke ‘medewerkersconferentie’ van Tijd en Mens en Podium gehouden zou worden. Duidelijk is dat dit alles fraaie plannen waren, maar ook nog niet meer dan dat. Het was zeer de vraag of de rest van de redactie van Tijd en Mens zou instemmen met een fusie waarbij de naam van haar tijdschrift verdwijnen zou, en bovendien - niet minder belangrijk - of er een Vlaamse uitgever voor Podium gevonden zou kunnen worden. | |
Tegenslag troefDe dag na de bijeenkomst bij Burssens thuis, maandag 19 juni, legden Boon - ‘met hangende oren’, zoals hij later schrijven zouGa naar eindnoot67 -, Cami en Wauters aan Jan Walravens het fusieplan voor, maar deze bleek daarover weinig enthousiast te zijn. Op dezelfde dag berichtte hij aan Pierre H. Dubois: ‘Ons tijdschrift Tijd en Mens gaat niet kwaad. Thans kregen wij een voorstel van Podium om met hen samen te werken. Maar ik voel niet veel voor Podium. Wat denk jij van dat tijdschrift?’Ga naar eindnoot68 Afgesproken werd dat er op dinsdag 4 juli een vergadering van de redactie van Tijd en Mens bij Marcel Wauters thuis gehouden zou worden. Ook in Nederland ging niet alles van een leien dakje. Op woensdag 21 juni, drie dagen na het zo stimulerende weekend, schreef Henri Methorst aan de redactie van Podium over een gesprek dat hij met zijn ‘financier’ had gehad: een directielid van Mouton, die via de betaling van drukkosten De Driehoek financieel ondersteunde. Methorst schreef onder de aanhef ‘Beste Vrienden Redacteuren’ - de vriendelijke toon voorspelde weinig goeds -: ‘Ik heb Maandag jl. al direct de gelegenheid gehad met mijn financier onze plannen voor podium te bespreken. Dat was trouwens toch dringend nodig nu de Belgische samenwerking en de subsidie voor dit jaar in ieder geval nog niet doorgingen, hetgeen, wat België betreft, uit de houding van den Heer Pelckmans wel duidelijk genoeg bleek. In zekere zin tot mijn verwondering en in ieder geval tot mijn grote spijt is het resultaat negatief en dit niet zozeer, omdat wij niet eventueel in de komende 6 of 12 maanden de kosten voor podium zouden kunnen opbrengen. Dit is zuiver een kwestie van onze omzet en zal het ene kwartaal makkelijker vallen dan het andere; maar meer omdat hij principieel er niet de fondsen voor beschikbaar heeft om op de lange baan een mooi Nederlands fonds op te zetten, waardoor de zaak op den duur wordt wat thans Meulenhoff of Querido is. Daarop komt het toch feitelijk neer. De nieuwe opzet zou in het eerste 1 à 1½ jaar waarschijnlijk niet minder kosten dan de oude, omdat er opnieuw reclame moet worden gemaakt en de omvang uitgebreid. | |
[pagina 311]
| |
Mijn financier staat er nu echter zo tegenover, in afwijking van zijn houding van twee jaar geleden toen podium bij ons begon, dat hij inmiddels zelf over reel minder contanten beschikt, dat zijn voornaamste zaken en interessen elders liggen en dat hij het dus prachtig vindt, indien De Driehoek verder zichzelf zou kunnen bedruipen en op eigen kracht eventueel een Nederlands fonds opbouwen (waarvoor ik ook, zakelijk gezien, zou voelen), maar dat hij zich niet kan permitteren om daar eerst nog een paar jaar f. 6, tot 10,000.- per jaar voor bij te springen, terwijl hij evenmin overzien kan, of de opbouw van een dergelijk Nederlands fonds zal lukken noch de tijd heeft om zich daarin als zakenman, niet uitgever, te gaan verdiepen. Het lijkt mij juist jullie dit zo gauw mogelijk te schrijven, al kun je begrijpen, dat dit voor mij buitengewoon spijtig en pijnlijk is na de moeiten en zorgen, die wij ons gegeven hebben en bij de prettige, vriendschappelijke verstandhouding, die er gegroeid is en die tevens gebaseerd is op een gelijkheid van smaak en mentaliteit, waardoor veel van jullie auteurs juist bij De Driehoek zullen passen.’ Methorst schreef verder: ‘Ik zie de zaak nu zo: jullie zult zo gauw mogelijk contact zoeken met een anderen uitgever in Nederland, nog voordat de Belgische bijeenkomst plaatsheeft en hem jullie nieuwe plannen voorleggen. Inmiddels zullen wij de bestaande jaargang afmaken.’ Hij voegde hieraan toe - met een verwijzing naar een uitgeverij die al eerder als alternatief voor De Driehoek ter sprake gekomen was -: ‘Mocht Van Loghum Slaterus de opvolger zijn, hetgeen ik voor alle partijen prettig zou vinden, [...] en mochten zij tegen de onderneming opzien, dan zou inderdaad nog een gemeenschappelijke exploitatie te overwegen zijn. Met hen zou ik het over de daaruit voortvloeiende relaties en voordelen ook zeker eens worden, wat ik van geen enkelen anderen uitgever zou durven zeggen, zelfs niet van De Bezige Bij, die, dunkt me, een heel ander tempo in haar ontwikkeling heeft en zich ook niet bij uitstek in literaire richting beweegt. Zij heeft enerzijds waarschijnlijk teveel succes en anderzijds, als geheel nieuwe zaak, het geduld of de tijd niet om op de geleidelijke opbouw van zo'n nieuw fonds te wachten. Ik zou denken, dat zij meer de commerciële, en dus gemengde, richting opgingen. Financieel is dat voor jullie echter wellicht wel gunstig. Het is trouwens zuiver een persoonlijke visie van mij.’ Met zijn vulpen schreef Methorst - kennelijk vooral voor Borgers - nog aan het slot van deze getypte brief: ‘Ik moet natuurlijk een koopsom voor het blad bepalen [...].’Ga naar eindnoot69 Henri Methorst vertelde in 1986 over de achtergrond van zijn brief: ‘De Raad van Bestuur van Mouton heeft op een gegeven moment via de accountant begrepen dat Podium zo weinig opbracht en toen tegen directeur Frits | |
[pagina 312]
| |
Eekhoud gezegd: “Man, ben je gek, daar moet je onmiddellijk mee ophouden.” Ze vonden Podium dus een te grote verliespost en wijzelf hadden geen financiële achtergrond.’ Trok De Driehoek zich dus vrijwel zeker terug, ook bij het zoeken naar een Vlaamse uitgever liepen de zaken niet op rolletjes. Op woensdag 28 juni moest Burssens aan Borgers berichten: ‘Pelckmans voelt er niets voor, zodat we dus op De Sikkel zijn aangewezen. Maar voor we daar terecht komen moeten we toch eerst vaste plannen hebben.’Ga naar eindnoot70 De dinsdag daarop, 4 juli, werd op een bijeenkomst van enkele redacteuren van Tijd en Mens besloten voorlopig maar niets te besluiten en op 26 juli eerst nog eens met Gerrit Borgers en Gaston Burssens te gaan praten. Het zag er overigens naar uit dat - evenals Jan Walravens - ook Remy van de Kerckhove niet veel voelde voor een fusie met Podium. | |
‘De zusters hebben mij lief’Intussen had Simon Vinkenoog, die sinds enkele weken Blurb uitgaf, op 3 juni aan Ferdinand Langen geschreven: ‘Podium, dat me na het geplaatste gedicht om nieuw werk vroeg (dat ik zond) heeft nooit meer iets van zich laten horen, zelfs niet na een onbeschoft en zeker onbehoorlijk herinneringsbriefje dat ik Borgers stuurde, dus van die kant is mijn redding niet te verwachten.’Ga naar eindnoot71 Vinkenoogs pessimisme bleek overbodig, want enkele maanden later, in het dubbelnummer 8-9, zouden alsnog twee verzen van hem gepubliceerd worden. Ook een andere buitenlandse correspondent, Leo Vroman, nam weer contact met Podium op. Op 20 juni schreef hij Borgers: ‘Hierbij eindelijk weer eens iets, waarvan ik overigens niet weet of het goed genoeg is. Ik heb een tijd lang niets geschreven omdat ik in plaats daarvan (van schrijven) bemerkte evengoed te kunnen slapen, eten of desnoods liggen kijken.’Ga naar eindnoot72 In dezelfde periode kwam het mei-nummer van Podium uit. Deze aflevering opende met het verhaal ‘Manuscript in een kliniek gevonden’ van Willem Frederik Hermans, dat hij blijkens het onderschrift al tijdens de bezettingstijd, in november 1944, geschreven had. In dit verhaal komt een ik-figuur aan het woord in wiens oor - tijdens het reinigen van dit lichaamsdeel - een fosforlucifer ontbrand is en die daarom in het ziekenhuis is opgenomen: ‘Eerst de maan. Niemand mag's nachts het bed uit, maar ik... De zusters hebben mij lief. Zij doen of zij het niet zien, meestal zelfs glimlachen zij vol verering tegen mij, onder de groene nachtlampen op de kruispunten van de gangen, wanneer ik voorbijkom, op weg naar de trappen naar het dak. Ik weet wanneer de maan vol is zonder dat | |
[pagina 313]
| |
ik krant of almanak lees, ik weet zoals ik alles weet. Ik sta tussen de schoorstenen en leg mijn hand op haar wang. Men zou denken dat de wang van de maan ijskoud moet zijn. Treurige vergissing! Wat wel? Ik heb moeten beloven het niet te verraden. Nooit de zon. Overdag vliegen grote gele herfstbladen langs mijn venster. Wie heeft toch bedacht dat vleermuizen overdag slapen. En later zag ik meeuwen zweven, de vleugels star, als in de vlucht bevroren. Maar ik moet vertellen hoe ik in het ziekenhuis gekomen ben, al is dit maar een onderdeel van alles, zoals het maar een onderdeel van alles is, dat ik, wanneer de ramen 's ochtends om te luchten worden opengezet, de schaatsen der verpleegsters kan horen krassen op het ijs in de gracht. Verder hoort men niets van de stad.’Ga naar eindnoot73 Paul Rodenko publiceerde in dit nummer het eerste deel van zijn essay ‘Nachtvlucht in de geschiedenis’, waarin hij inging op de lichamelijkheid van veel moderne literatuur. Hij kwam ook in deze bijdrage weer tot verrassende constateringen: ‘In de klassieke, overwegend psychologisch georiënteerde romankunst [...] speelt het lichaam, de zijnswijze van de lichamelijkheid, een zeer geringe rol. Existentieel significatief zijn eigenlijk alleen de mond en de ogen, d.w.z. die uitdrukkingscentra, die door hun grote differentiatie het dichtst bij de “geestelijke” zône staan, ja die, met name de ogen, bijna reeds als pure geestelijkheid ervaren worden. De ogen immers zijn de “spiegel der ziel” en de “ogentaal” brengt een directe geestelijke communicatie tot stand, in tegenstelling tot de klanklichamen, die het mondcomplex vormt en die nog een secundaire bewerking behoeven alvorens zij tot “zin” worden. Een wezenlijke rol speelt de mond dan ook niet zozeer in het spraakmechanisme dan wel in die uitdrukkingsbewegingen, waarin hij met de ogen één significatief geheel vormt, zoals b.v. in de glimlach [...].’ Rodenko schreef verder: ‘De klassieke romankunst heeft daarbij een uitgebreid systeem van betraande, doordringende, in de verte starende, bliksems schietende enz. ogen, samengeknepen, omgekrulde of trillende lippen en glimlachen met of zonder medeplichtigheid der ogen ontwikkeld, dat het interesse van het lichaam in de handeling moet representeren: een vertegenwoordiging, die echter nauwelijks een eigen stem in het kapittel heeft en eigenlijk alleen datgene, wat reeds zuiver geestelijk, in woorden, is uitgedrukt, nog eens op haar manier mag overzeggen, of hoogstens door de romancier in plaatsvervangende zin aan bod gelaten wordt, maar dan toch steeds zo, dat hij in stede van: “Haar ogen begonnen vonken te schieten” net even goed had kunnen schrijven: “Wat gemeen, wat in-gemeen! riep zij uit.” Meestal zal hij overigens - een romanschrijver moet nu eenmaal óók leven - beide zinnen | |
[pagina 314]
| |
neerschrijven, maar waar het om gaat is dit: dat de lichamelijkheid in de klassieke roman nooit meer dan een illustratieve functie heeft, nooit meer is dan een parallelverschijnsel zonder eigenlijke zelfstandige waarde.’ Hierna bekeek hij een aantal moderne romans - zoals van André Malraux en Antoine de St.-Exupéry - en constateerde daarbij een afname ‘van de mond-oog-frequentie ten voordele van de hand’.Ga naar eindnoot74 Het vijfde nummer bevatte verder gedichten van Gerrit Achterberg en een nieuwe aflevering van ‘Volg het spoor terug’ van J.B. Charles. | |
In contact met De Bezige BijNa ontvangst van Methorsts brief waarin De Driehoek als uitgever van Podium afhaakte, namen Gerrit Borgers en Wim Nagel snel contact op met de uitgeverijen Van Loghum Slaterus en De Bezige Bij om te bekijken wat de mogelijkheden waren. Daarbij bleek dat er inderdaad - zoals ook in Antwerpen afgesproken was - naar een bredere opzet voor het blad gezocht moest worden, maar dat er veel minder geld beschikbaar zou zijn dan Borgers zelfs in zijn meest pessimistische bui gevreesd had. Als Podium verder alleen in Nederland uitgegeven zou worden, kon er geen sprake van zijn dat de hoofdredacteur zoveel betaald zou krijgen als eerst in de bedoeling gelegen had. Ja, het zag er zelfs naar uit dat hij helemaal geen honorarium meer zou krijgen... Dit had tot gevolg dat nóch Willem Frederik Hermans - hij trouwde op 4 juli met de uit Suriname afkomstige Emmy Meurs - nóch Gerrit Borgers de functie van hoofdredacteur op zich zouden kunnen nemen. De enige die hiervoor in aanmerking leek te komen, was Borgers' enkele jaren oudere vriend Derk (‘Dick’) Vriesman, een bemiddelde econoom met literaire interesses: zo had hij onder het pseudoniem D. Opsomer al eerder aan Podium meegewerkt. Borgers was indertijd via J.J. Klant met hem in contact gekomen: Klant en Vriesman maakten beide deel uit van een clubje economen dat in het Amsterdamse journalistencafé Scheltema bijeen placht te komen.Ga naar eindnoot75 Het feit dat niemand van de redactie in de gelegenheid was hoofdredacteur te worden, bracht met zich mee dat die weidse titel maar weer gauw vervangen werd door die van redactiesecretaris. Gelukkig bleek Vriesman inderdaad bereid te zijn die onbezoldigde baan op zich te nemen. Duidelijk was overigens wel dat er - voordat er verdere stappen ondernomen konden worden - eerst een nieuwe opzet voor het blad op papier moest worden gezet. Daarna werd er met Geert Lubberhuizen en Wim Schouten van de Bij-directie een afspraak gemaakt voor een bespreking op dinsdag 11 juli, maar die bespreking moest ‘wegens verregaande dronkenschap’ - zoals Borgers op 12 augustus in ‘Podium-nieuws’ schreefGa naar eindnoot76 - worden uitgesteld. | |
[pagina 315]
| |
Vervolgens werd er op maandagavond 17 juli alsnog vergaderd. Tijdens dat gesprek zegden Lubberhuizen en Schouten nog niets toe. Op 22 juli schreef Borgers-hij logeerde intussen weer bij Burssens in Antwerpen - aan de directie van de Bij: ‘Overeenkomstig de gemaakte afspraak tijdens de bespreking van Maandagavond, 17 Juli j.l., over een eventuele overname door De Bezige Bij van de uitgave van podium per 1 Januari 1951, volgt hier een nadere opgave van de plannen voor de komende jaargang van podium: Podium zal worden uitgebreid tot 80 blz. per maandelijkse aflevering (tot nu toe 64). Deze uitbreiding is noodzakelijk om naast de tot nu toe gebruikelijke creatieve bijdragen de rubriek besprekingen in die zin uit te breiden dat de belangrijkste binnen- en buitenlandse uitgaven regelmatig en niet langer incidenteel worden besproken, zodat het blad tevens informatieve waarde krijgt.’ Hij schreef verder: ‘De redactie en de redacteur-secretaris doen afstand van een honorarium (tot nu toe bedroeg dit f. 25.- per redacteur, f. 40.- voor de redacteur-secretaris voor het buitenland en f. 75.-voor de alg.red.secr., in totaal 7 personen) en ontvangen voor reis- en verblijfskosten per maandelijkse redactievergadering f. 10.- à f. 15.-.’ En verder: ‘Het huidige aantal abonnees bedraagt 600, waarvan 330 over de boekhandel. De mogelijkheid Podium mede door een Belgische uitgever te laten uitgeven is in bespreking. Deze zou dan de honorering van een Vlaamse redactie (zodat de Noordelijke met twee zou afnemen) en de Vlaamse bijdragen (ongeveer 300 blz per jaar) voor zijn rekening moeten nemen [...]’ Borgers besloot: ‘Gaarne tot alle verdere inlichtingen bereid, zouden wij het op prijs stellen indien U aan de hand van deze, uiteraard vertrouwelijke, gegevens ons zo spoedig mogelijk zoudt willen berichten of U in principe voor de uitgave van Podium vanaf 1 Januari 1951 voelt, zodat een degelijke voorbereiding door de redactie van deze bredere en strakkere opzet mogelijk is.’Ga naar eindnoot77 | |
‘Het begint onder de jongere dichters langzamerhand te gisten’Ondanks alle beslommeringen verscheen in deze periode toch nog het zesde nummer, gedateerd juni 1950. Deze aflevering was voor een groot deel gewijd aan de Haagse schilder en dichter Wim Hussem, die enkele maanden eerder vijftig jaar geworden was. Van hem was op het omslag en op vier pagina's een inkttekening afgedrukt, terwijl de aflevering opende met ‘Notities bij het werk van Wim Hussem’, geschreven door Paul Rodenko. | |
[pagina 316]
| |
Van Bert Schierbeek en Lucebert, die juist in die tijd tot de redactie van Braak toegetreden waren, werden de eerdergenoemde brieven opgenomen onder de titel ‘Chambre - antichambre’. De spanningen die het gevolg waren van Luceberts liefdesverhouding met Schierbeeks vrouw, werden daarin in een mythologisch kader geplaatst. Zo schreef Lucebert onder de naam ‘Het oog van Gol’: ‘je weet, lieve leeuw, dat ik niet van steen ben maar wel spermatozotoegeeflijk. waarom hak je dan niet je tanden in de arm die ik naar je heb uitgestrekt omdat ik tegen de spreek. heeft men mij soms eens in stukjes gesneden en mij in zee ingelegd om mij op te zouten en ben je dus nu afkerig van mijn lichaam omdat het zilt is? ik geloof dat wij, wanneer wij zulks veronderstellen, beiden een vergissing begaan, want wie zou mij willen sparen? iedereen weet dat ik een geloof heb dat inderdaad de bergen kan verzetten, de mons veneris bijv. of de mons atos of de carmel of ook wel de gekroonde knie van apollo.’Ga naar eindnoot78 Schierbeek van zijn kant schreef onder de naam ‘Lilithoog’: ‘De ene dag na de ander en nu een theater van zichtbare vlooien. Zeker sedert de dag van dood der heiligen een gebeurtenis van internationaal interessant belang. De grenzen vervagen overigens al. Ze kruipen waar ze niet springen kunnen. Komt het zien! Komt het zien! Een kostelijke en kosteloze geschiedenis. De leeuwen zijn in hun kuilen gestort en alleen de vlooien, hun prooi, zijn over.’Ga naar eindnoot79 Een interessante bijdrage aan dit nummer is een poëziekroniek van Paul Rodenko, waarin hij - naar aanleiding van de publicatie van de eerste delen van ‘De Windroos’-reeks - aandacht besteedde aan de situatie van de eigentijdse dichtkunst. Met duidelijk enthousiasme constateerde hij daarin dat met het verschijnen van talloze ‘Verzamelde Werken’ een poëtisch tijdperk voorbij leek te zijn en er een nieuw voor de deur stond:‘[...] het begint onder de jongere dichters langzamerhand te gisten, men voelt dat de traditionele verzenmakerij niet meer bevredigt, men zoekt nieuwe wegen, nieuwe vormen, maar wil hier inderdaad een nieuwe poëtische bloei uit voortkomen, dan zullen deze dichters allereerst in staat moeten worden gesteld, voor een groter forum te spreken (met de consequenties van dien: critiek en discussie) en vooral - wat in den beginne misschien nòg belangrijker is - meer van elkaars werk kennis te nemen. Nu er [...] eindelijk weer een nieuwe poëziereeks verschijnt, en wel een die zich speciaal het publiceren van jongere talenten ten doel stelt, is er alle reden tot juichen: men heeft het gevoel dat er, hoe dan ook, op poëtisch gebied weer iets gebeurt, dat men, waarheen dan ook, weer op weg is; en, dat de jongste poëzie, de richting waarin wij gaan, weer voorwerp van discussie kan worden.’Ga naar eindnoot80 | |
[pagina 317]
| |
In de rubriek ‘De proppenschieter’ werd ten slotte nog een spotvers gepubliceerd dat Hendrik de Vries geschreven had naar aanleiding van een sonnettenprijsvraag die de Maatschappij voor Letterkunde juist in deze tijd gemeend had te moeten uitschrijven:
't Sonnet is wel een eng en streng bestek.
Ik zou die traliekooi bezwaarlijk dulden,
Ik, vrije vogel. Maar driehonderd gulden
Voor veertien regels is ook lang niet gek.
Wanneer ik hier wat snoei, en daar wat rek,
Steeds denkende aan mijn onbetaalde schulden,
En ook aan wie van woede en wellust brulden
In deze vorm... nu spring ik over 't hek.
Zoo kom ik op de meest critieke plek
Waar velen 't vers verprutsten en verprulden.
Tien regels al! Nog vier oningevulden.
Neen: drie! Zodra dit klaar is... was 't maar klaar!
De sneltrein staat ginds fluitend op vertrek...
Gauw:... ‘Secretaris... Duinrell... Wassenaar...’
Te laat, helaas! Wat zei de Maatschappij?
't Moest ingestuurd vóór achtentwintig Mei.Ga naar eindnoot81
Dat bij sommige medewerkers van De Driehoek het enthousiasme voor Podium intussen het absolute nulpunt was genaderd, bleek uit wat Fred Ferro, geen uitgesproken vriend van Borgers, hem op 18 augustus schreef: ‘Weet je, dat dit Juni-no. fl. 1265.- aan drukken kostte. Waanzinnig duur gewoon.’Ga naar eindnoot82 | |
‘Angst “opgeslokt” te worden’In die periode bleken de ontwikkelingen in Vlaanderen nog altijd niet zo voortvarend te verlopen als Gerrit Borgers gehoopt had. Tijdens zijn logeerpartij bij Gaston Burssens ontmoetten zij beiden op woensdag 26 juli te Brussel de Tijd en Mens-redacteuren Louis Paul Boon, Ben Cami, Marcel Wauters, Jan Walravens en Remy van de Kerckhove. Dat gebeurde in het dicht bij de Grote Markt gelegen café Het Goudpapieren Blommeke van de befaamde kunsthandelaar Geert van Bruaene.Ga naar eindnoot83 Op 12 augustus schreef Borgers hierover in ‘Podium-nieuws’: ‘Inmiddels heb ik in België een vergadering met een deel van de redactie van tijd en | |
[pagina 318]
| |
mens gehad. Met het idee dat - als we samen met Vlamingen een redactie zouden blijven vormen - we ook daar beter konden werken met een bepaalde groep die ons verwant is, zodat ook de Vlaamse kant van Podium een eigen gezicht zou krijgen, in plaats van met een bloemlezing van min of meer bij ons passende redacteuren, heb ik aan tijd en mens informatief het voorstel gedaan met Podium te fuseren [...].’ Borgers deelde hierna mee dat de redactie van Tijd en Mens daarop verdeeld gereageerd had: ‘Boon, Cami, Wauters en ook de niet-aanwezige Claus waren er enthousiast vóor, Walravens en V.d. Kerckhove (oprichters, niet de besten, dat zijn ongetwijfeld Boon en Claus) waren er op gevoelsargumenten tegen (angst “opgeslokt” te worden, terwijl 't zo goed en aardig gaat met T. en M.). Nu was de stemming zo dat ik zeker de vóor-stemmers voor Podium had kunnen krijgen en daarmee T. en M. min of meer had doen leeg lopen, maar dit leek me niet fair zolang we zelf niet weten waar we aan toe zijn en we hun dus geen zeker onderdak kunnen garanderen, bovendien is een min of meer revolutionaire overgang niet geschikt om de abonnees ongeschonden mee te krijgen. Vandaar dat we besloten: de kwestie zal intern door de volledige redactie van T. en M. worden besproken en uitgevochten en de beslissing zal aan mij meegedeeld worden. Door Leopold is hun vergadering uitgesteld neem ik aan, bericht heb ik nog niet.’Ga naar eindnoot84 De laatste zin sloeg op een redactievergadering van Tijd en Mens die voor begin augustus gepland was: op die dag bleek België door de koningskwestie rond Leopold iii in rep en roer te zijn. Anderhalve maand na Borgers' ‘Podium-nieuws’, 26 september, berichtte Gaston Burssens hem: ‘Boon schrijft mij dat die vergadering van t.&m. heeft plaats gehad, maar dat er niets werd beslist. Voorlopig zouden ze alles bij 't oude laten en later nog eens vergaderen...’Ga naar eindnoot85 Het uitstel zou ten slotte uitlopen op zegge en schrijve twee jaar!Ga naar eindnoot86 Alles bij elkaar was dit natuurlijk een grote teleurstelling voor Borgers, maar Walravens en Van de Kerckhove, die tegen een fusie waren, hadden daarvoor wel goede argumenten: waarom zouden ze zich in een avontuur wagen met een tijdschrift dat in dat stadium nog niet eens over een eigen uitgever beschikte, terwijl hun eigen blad zeker niet slecht liep? Bovendien: wat zouden ze te zeggen krijgen in het door de Noorderlingen zo duidelijk gedomineerde Podium? | |
‘A sudden death?’Intussen had Borgers na zijn logeerpartij bij Burssens nog een nieuwe onaangename verrassing op zijn bord gekregen. Op 1 augustus schreef Met- | |
[pagina 319]
| |
horst hem: ‘Jammer, dat je niet meer opgebeld hebt na je terugkomst uit België. Ik zit natuurlijk met brandend verlangen te wachten op de decisie inzake podium, zowel wat België als De Bezige Bij betreft. Meldt mij s.v.p. omgaand even of je van De Bezige Bij al gehoord hebt en wat hun beslissing is en ook wat België heeft opgeleverd.’ Methorst schreef verder - met een verwijzing naar het Engelse literaire tijdschrift Horizon -: ‘De zaak heeft zich hier in zoverre gewijzigd wat de financiën betreft, dat wanneer er op het ogenblik geen uitgever is, die het blad 1 Januari wil overnemen, zodat het na die datum zou ophouden, wij dan ook deze jaargang 1950 niet meer willen afmaken. Niet alleen, dat het dan voor ons een heel onnodig verlies betekent, maar bovendien éen, dat het hele bestaan van de uitgeverij in gevaar brengt. Wij zouden dan op dezelfde wijze als kort geleden horizon plotseling, met een waardige motivering, moeten ophouden, natuurlijk wel met betaling van de honoraria tot en met alle verschenen nummers en met terugbetaling van abonnementsgelden, maar dat is heel wat minder onvoordelig dan het voortzetten van een blad, wanneer straks geen uitgever het van ons wil overnemen, terwijl de redactie evenmin vóór Januari een goedkopere oplossing kan voorstellen.’ En verder - niet zonder brutaliteit na wat hij zojuist te berde gebracht had -: ‘Ik begrijp nooit de laconiekheid, waarmee je mij rustig op antwoord laat wachten.’Ga naar eindnoot87 Maar het kon nog erger! Anderhalve week later, 11 augustus, berichtte Methorst aan Borgers, dat hij kort daarvoor Geert Lubberhuizen van De Bezige Bij ontmoet had. Daarbij was gebleken dat Lubberhuizen en Wim Schouten, die tot eind 1948 Het Woord uitgegeven hadden, met elkaar nog niet gesproken hadden over het voorstel dat Borgers hun gedaan had. Hij voegde hieraan toe: ‘[...] maar het is tussen de 75 en 90% zeker, dat zij het niet doen, deels omdat het zinloos is waar zij zelf het woord hebben opgegeven wegens de hoge kosten, deels omdat zij als coöperatie wel met hun auteurs rekening houden en verschillende van hun mensen niet voor podium zullen voelen, terwijl waar het zo uitgesproken en principieel is, het niet zonder meer bij iedere uitgever past. Serieus bekeken hadden zij het niet, maar zij vermoeden wel, dat het toch enige duizenden per jaar zal kosten en zij zien in de huidige literaire generatie weinig of niets en verwachten dus ook weinig van relaties.’ ‘Lukt het met De Bezige Bij niet zeer binnenkort (je zult zeker wel spoedig van hen horen), dan stel ik voor, dat wij, hoezeer het mij ook spijt, met podium nu direct ophouden, waar wij financieren moeten uit onze eigen momenteel binnenkomende middelen en het heeft geen zin dat wij nogmaals weer maanden circa f. 1000.- per maand in het water gooien (commercieel | |
[pagina 320]
| |
gesproken), terwijl wij elders al totaal niet weten waar het geld vandaan te halen. Waren de reorganisatie-[,] bezuinigings- en samenwerkingsplannen in het begin van het jaar al doorgegaan en mogelijk grotere bekendheid door podium-avonden e.d., dan was het misschien anders gelopen, maar dat is nu eenmaal niet gebeurd. Er is zoveel, dat wij moeten opgeven.’Ga naar eindnoot88 Het water begon de redactie nu werkelijk tot de lippen te stijgen. Een dag na Methorsts brief, 12 augustus, schreef Borgers in ‘Podium-nieuws’ over zijn voorstel aan De Bezige Bij: ‘Antwoord is nog niet ontvangen, maar wel binnenkort te verwachten; we moeten het trouwens in de tweede helft van Augustus weten, willen we nog de tijd voor eventuele verdere onderhandelingen hebben.’ En verder: ‘Methorst stelt voor: lukt het met de b.b. niet zeer binnenkort, dan direct met Podium ophouden (laatste nummer Juli), hoezeer het hem ook spijt. Ik heb geantwoord: je garandeerde ons tenslotte een heel jaar - begrip voor de moeilijkheden, daarom: geef ons iets langer de tijd om te onderhandelen op deze manier: het Aug.-Sept.-nr en de redactie-honoraria tot en met 1 Sept. gaat gewoon door - hebben we geen oplossing gevonden dan stopt de zaak dus in September. Zo hebben wij dus nog een kans tot in September om er iets op te vinden, om de zaak nu opeens zo abrupt af te breken zou geen stijl zijn. Verder geen nieuws, maar me dunkt. Zelf voel ik er voor om desnoods gestencild in eigen beheer door te gaan.’Ga naar eindnoot89 In die bewogen periode kwam dan toch nog het juli-nummer van Podium uit. Het bevatte Boons gekortwiekte romanfragment ‘De averechtse verkenning’ en verder het gedicht ‘Meditatie op een mond vol builenbal’ van Lucebert, een essay van Rodenko's vriend Jan Molitor (pseudoniem van Aimé van Santen) over ‘Kafka als staatsfilosoof’ en het eerste hoofdstuk van Vestdijks roman De koperen tuin. Intussen had Sybren Polet een nieuwe serie verzen aan de redactie van Podium toegezonden, maar deze was er niet enthousiast over. Op 28 augustus berichtte Borgers hem: ‘De redactie vond - tot haar spijt - Uw ingezonden gedichten veel minder geslaagd dan de eerste zending die wij van U ontvingen, zodat zij er niet toe kon besluiten ze in Podium te plaatsen en ik ze U hierbij onder dank terugzend. Wèl is het genre de redactie bijzonder sympathiek, zodat wij hopen dat U het contact met ons zult blijven onderhouden en ons t.z.t. nog eens werk van U ter beoordeling toe zult zenden.’Ga naar eindnoot90 | |
[pagina 321]
| |
‘Maakt dat een “beweging”?’Het zou na het zojuist geciteerde ‘Podium-nieuws’ nog een volle maand duren, voordat de Bij met enige reactie kwam. Op 12 september schreef Wim Schouten aan Borgers: ‘Uw schrijven d.d. 22 Juli j.l. is tot op heden onbeantwoord gebleven omdat door ons nog geen beslissing kon worden genomen. Er dienen eerst een paar essentiele [essentiële] problemen voor onze uitgeverij te worden opgelost, alvorens wij een duidelijk inzicht krijgen in de mogelijkheden die wij voor de toekomst hebben. Wij willen dan ook onze beslissing nog even uitstellen. Het heeft echter onze aandacht en wij hopen er binnenkort op terug te komen.’Ga naar eindnoot91 Dat er in de kring rond de Bij reserves bestonden over een overname van Podium, bleek op 19 september, toen de voorzitter van het bestuur van die uitgeverij tijdens een vergadering opmerkte: ‘Het is aardig als Podium bij ons komt, maar het mag ons hoogstens één à anderhalf mille kosten.’Ga naar eindnoot92 Het ligt voor de hand dat er in die periode - nu De Bezige Bij zo weinig happig leek - ook met andere uitgevers gesproken werd over overname van het tijdschrift. Zo schreef Vestdijk aan de directie van Nijgh & Van Ditmar, die overigens voor uitgave van Podium niets bleek te voelen, en sprak Hermans met Geert van Oorschot. Deze laatste had er wel oren naar, maar of hij een geschikte uitgever was, leek twijfelachtig, omdat hij al Libertinage - niet direct een bondgenoot van Podium - uitgaf. De besprekingen met hem werden daarom voorlopig maar op een laag pitje gezet. Intussen had Hans Andreus de opmerkingen van Paul Rodenko over de jonge poëzie in het juni-nummer van Podium met belangstelling gelezen. Naar aanleiding daarvan schreef hij Borgers in een ongedateerde brief: ‘Als je Rodenko ziet kun je hem zeggen dat ik heus wel wat voel voor een onderling contact van een nieuwe garde - avant-garde? - en anderen waarschijnlijk ook wel maar hoe stelt ie zich dat voor? Avonden? Stukken en stukjes in Podium? Laten we eens praten? Maakt dat een “beweging”? Of blijft het schimmenspel?’Ga naar eindnoot93 Rodenko zelf dacht in die tijd dat Podium meer kansen bij een breed publiek zou krijgen, als het blad duidelijker dan tot dusver aandacht aan psychologische kwesties zou besteden, ja, als het zelfs officieel een maandblad voor psychologie en literatuur zou worden. Veel mensen waren kort na de oorlog immers sterk in psychologie geïnteresseerd. Daar kwam bij dat er de afgelopen jaren vanuit de existentiefilosofie nieuwe impulsen aan die wetenschap gegeven waren. Rodenko, die zich als student veel met allerlei ontwikkelingen in de psychologie had beziggehouden, stelde Borgers daarom voor het accent bij Podium in deze richting te verleggen. | |
[pagina 322]
| |
Een noodoplossing?Intussen zat Borgers zelf met het acute probleem dat De Driehoek eind september met de uitgave van Podium wilde stoppen, terwijl De Bezige Bij het tijdschrift pas in januari zou overnemen, wat overigens nog helemaal niet zeker was. Hoe die drie maanden te overbruggen? Wie precies op het idee gekomen is, heb ik niet kunnen achterhalen, maar in ieder geval zag Borgers op een gegeven moment als een mogelijke uitweg uit deze situatie dat De Driehoek het eerdergenoemde essay ‘Tussen twee vuren’ van Fokke Sierksma als speciaal drie-dubbelnummer (!) van Podium uitbrengen zou. Zoals we gezien hebben, had Sierksma zijn beschouwing over Vestdijks De toekomst der religie ongeveer een half jaar eerder geschreven. De Driehoek zou dan bovendien het recht krijgen datzelfde essay nog eens als deel van de Podium-reeks te publiceren. De extra kosten zouden dan te overzien zijn. Op 30 september schreef Borgers in een ‘aanvulling’ op ‘Podium-nieuws’: ‘Zojuist sprak ik Methorst. Hij ziet geen kans het “hiaat” tussen Sept. en Jan. op te vullen. Heb hem voorgesteld: we geven als Oct.Nov.Dec.nummer Fokke's verhandeling over De Toekomst der Religie uit (liefst uitgebreid met de discussies en mogelijk met een voorwoord of nawoord van Simon), met recht voor Methorst hier ook een boekje van uit te geven (als destijds het Israëlnummer).’ Hij schreef verder: ‘We laten het nummer dan voorafgaan door een uiteenzetting van de redactie over deze “kunstgreep”, waarin tevens de plannen voor het komend jaar worden bekend gemaakt. Het zou ong. eind November moeten verschijnen, het Aug.Sept.nr komt midden of eind October, zodat die verdeling niet gek is. Schrijf me onmiddellijk als je het hier niet mee eens bent, maar dan liefst erbij wat we wèl moeten doen. Bovendien moet het dan iets zijn wat binnen een week ook in kannen en kruiken is, want anders komen we tussen twee stoelen te zitten, d.w.z. gaat het bij De Driehoek niet door en gebeurt er misschien ook niets anders, zodat we toch een hiaat krijgen. Het hele geval heeft zo'n haast, want het kan alleen doorgaan als het nog in de najaarsaanbieding kan komen. Ook Fokke's toestemming hiervoor moet nog gevraagd, maar dit zal deze week door Dick gebeuren.’Ga naar eindnoot94 Al snel bleek dat Borgers' bericht bij Hermans allerminst in goede aarde viel. Hoewel deze begreep dat het opnemen van Sierksma's essay in een drie-dubbelnummer voor het voortbestaan van Podium misschien een oplossing zou betekenen, besefte hij tegelijkertijd dat hijzelf daar niet meer bij wilde zijn. In de eerste plaats had hij geen zin in het redacteurschap van een tijdschrift dat zoveel ruimte aan religie besteedde, en bovendien beviel het hem allerminst dat uitgerekend van Fokke Sierksma zo'n uitgebreide beschou- | |
[pagina 323]
| |
wing zou worden opgenomen. Dat Sierksma aan het begin van dat jaar de redactie verlaten had, was voor hem een belangrijk argument geweest het redacteurschap van Podium te aanvaarden, en nu kwam deze vaandeldrager van Menno ter Braak via een omweg weer terug! Daar kwam nog bij dat het er niet langer naar uitzag dat Hermans hoofdredacteur van Podium zou worden, wat hem zeker redelijke, hoewel geen overdadige verdiensten zou hebben opgeleverd. Hermans, die sinds jaar en dag van de pen probeerde te leven - een in het Nederland van toen vrijwel onmogelijke opgave - had als pasgetrouwd man dat geld goed kunnen gebruiken, maar hij besefte dat de komende tijd bij Podium schraalhans waarschijnlijk keukenmeester zou blijven. Borgers' voorstel riep bij hem dan ook tweeërlei reactie op. Op 2 oktober schreef hij - kennelijk in grote haast - met potlood bij wijze van naschrift bij een brief aan Borgers: ‘Krijg net je Podiumnieuws aanvulling / OK Sierksma oplossing.’ Zal Borgers hieruit de conclusie getrokken hebben dat Hermans zijn fiat gegeven had, dan werd hij hierna snel uit de droom geholpen, toen hij aan de andere kant van hetzelfde briefpapier een opnieuw met potlood geschreven aanvullende mededeling las: ‘Als de Sierksma-oplossing doorgaat, mag ik absoluut niet meer bij de redactieleden op de omslag worden vermeld. Ik wil wel medewerker van Podium blijven, maar, er kan niet, onder redactie zogenaamd óók van mij een boek over religie verschijnen, dat ik dan op de koop toe niet gelezen heb. Daarmee verpest ik mijn integriteit als auteur, omdat ik zeker weet dat a) Sierksma ideeën verkondigt die lijnrecht tegen de mijne ingaan b) Ik er voorstander van ben over Religie helemaal niet meer te spreken, hoe dan ook. Ik zal een rondschrijven over deze kwestie naar de andere redactieleden sturen.’Ga naar eindnoot95 Over de achtergrond van zijn onbehagen zou Hermans later in Mandarijnen op zwavelzuur schrijven: ‘Er verschenen in Podium allerlei stukken die ik nooit gelezen had en in de Podium-reeks novellen van Max Croiset en Til Brugman o.a. waar ik niets voor zou hebben gevoeld. Nagel-Charles was helemaal niet verdwenen. Toen na acht maanden, tot overmaat van ramp, Sierksma ook nog terug zou komen, bedankte ik.’Ga naar eindnoot96 Rodenko, die in het verleden ook vaak met Sierksma van mening verschild had, bleek hierna grotendeels met Hermans op één lijn te zitten. Op 4 oktober schreef hij Borgers en de andere redacteuren: ‘Doordat ik een paar dagen ziek was komt mijn reactie op P.N. en brief van Wim Hermans pas nu. 1. Voor het plan-Sierksma voel ik hoegenaamd niets. Met 3 nummers reli- | |
[pagina 324]
| |
gie slaan we Podium morsdood. Ten opzichte van religie sta ik net als Wim, al heb ik er verder geen bezwaar tegen als de religie zo nu en dan ook eens ter sprake komt; maar vooral niet te veel, ik kan het nu eenmaal niet als zo'n verschrikkelijk belangrijk probleem zien. 2. Wat dan ter overbrugging? Ik stel voor: de laatste 3 nummers zonder honorarium. Die zouden we dan zelf moeten volschrijven met een paar trouwe medewerkers die het er voor over hebben. Zou Methorst het op die basis kunnen doen? Ik stel dan bovendien voor: een poëzienummer maken: ik denk dat Andreus, Polet en Vinkenoog (zijn laatste gedichten zijn goed) wel elk ± 10 gedichten willen afstaan, verder nog een paar anderen (Paul van 't Veer, Nes Tergast, Willem Nagel, ik). Ik heb dan nog een poppenspel, voor een deel in verzen en tamelijk lang. Desnoods maken we er minder dan 64 blz. van. Behalve het poëzienummer dan nog een dubbelnummer, dat in werkelijkheid maar 1½ no. is. We hebben nog wel novellen of zo en vragen of het voor één keer zonder honorarium kan.’ Hij bracht verder als derde punt naar voren: ‘Gerrit, je hebt in je P.N. met geen woord gerept van mijn voorstel, van Podium een “maandblad voor psychologie en litteratuur” te maken. Dit voorstel wil ik toch met alle nadruk aan de redactie en de toekomstige uitgever voorleggen! Juist op die manier kunnen we geloof ik een eigen - en voor Holland nieuw - klimaat scheppen, waarin, meen ik, ook Wim Hermans zich meer thuis zal voelen. De psychologie van de laatste jaren, met name de existentiepsychologie en de existentie-filosofisch georiënteerde dieptepsychologie gaat steeds meer de “litteraire” kant op. Een samentreffen is welhaast onvermijdelijk - laten wij dus de eersten zijn! [...] Dit alles ook weer in verband hiermee dat we een verdieping van onze problematiek niet moeten zoeken in de richting van de religie, maar in die van de moderne psychiatrie, ethnologie, sociatrie enz. Ik geloof dat we op die manier een uitstekend en werkelijk levend blad kunnen worden. 4. Het bovenstaande ook speciaal ter attentie van Hermans: zou zulk een blad geen reden zijn om toch in de redactie te blijven? Alleen zou ik, wanneer we dit doorzetten, willen voorstellen: een kleine dagelijkse redactie plus een redactieraad. 5. Het psychologie-plan zou meteen ook aan de B.B. voorgelegd moeten worden: het is zeer wel mogelijk dat ze daar happiger op zijn dan op een alleen-maar-litterair tijdschrift.’Ga naar eindnoot97 Voelde Rodenko dus niets voor het opnemen van Sierksma's essay en dacht Hermans er zelfs over helemaal uit de redactie te stappen, Vestdijk, wiens De toekomst der religie in dat essay centraal stond, dacht daar heel anders over. | |
[pagina 325]
| |
Op 5 oktober schreef hij Borgers: ‘Het vullen van de jaargang met het stuk van Sierksma lijkt ook mij een best plan. Het opnemen van de polemieken lijkt mij bepaald onnoodig, te meer omdat mijn aandeel daaraan grootendeels al in Podium heeft gestaan! Wel wou ik graag behoorlijke ruimte hebben voor een antwoord, maar dat zou natuurlijk ook in de volgende jaargang kunnen. In het boekje zelf heb ik n.l. afgezien van een repliek, o.a. omdat ik de handen geheel vrij wou hebben en het ook voor Fokke zelf plezieriger vond. Over dit alles hoor ik dan wel t.z.t. Voor ik mijn tegenstem laat hooren moet ik wél de tekst van F.'s stuk hebben!’Ga naar eindnoot98 | |
‘Podium op de tweesprong’Intussen had Fokke Sierksma in Leiden een bezoek gebracht aan Wim Nagel van wie hij hoorde over het plan zijn essay als drie-dubbelnummer uit te brengen. Hij voelde daar in het begin weinig voor: een van Vestdijks critici tegen wie hij zich in dat essay keerde, was zijn bewonderde hoogleraar dr. G. van der Leeuw, die de laatste tijd ernstig ziek geworden was, en Sierksma had in deze omstandigheden geen zin hem met kritische opmerkingen lastig te vallen. Ondanks dit bezwaar haalden Gerrit Borgers en Dick Vriesman hem enkele dagen later toch over in het belang van Podium met het plan in te stemmen. Dat gebeurde tijdens een ontmoeting in het Amsterdamse café Scheltema. Kort daarop besloot Sierksma zijn essay aan Van der Leeuw op te dragen, waardoor zowel kritiek als waardering tot uitdrukking zouden worden gebracht. Nagel besprak met Sierksma ook een plan de redactie met ingang van de nieuwe jaargang ingrijpend te reorganiseren. Aanleiding hiertoe was het opstappen van Hermans, maar ook verder ging niet alles van het leien dakje. Vooral de administratie schoot volgens Nagel te kort: hij had de indruk dat Borgers - om welke reden dan ook - te weinig tijd vrijmaakte voor correspondentie met de medewerkers, zodat alles achterop raakte. Sierksma, die in de afgelopen maanden zijn dissertatie vrijwel voltooid had, speelde intussen met de gedachte met ingang van de nieuwe jaargang weer in de Podium-redactie terug te keren. Het ligt voor de hand dat dit Rodenko, jarenlang zijn sparring partner, maar matig zal zijn bevallen. Hoe Borgers er tegenover stond, is me niet bekend, maar in ieder geval besloot hij tijdens de ontmoeting bij Scheltema aan Sierksma duidelijk te maken dat er tijdens diens afwezigheid in en rond Podium wel het een en ander veranderd was. Hij probeerde hem daarbij onder het oog te brengen dat er in de toekomst in Podium plaats moest zijn voor nieuwe artistieke ontwikkelingen zonder dat daarbij onmiddellijk zwaar ethisch geschut in stelling zou worden gebracht. | |
[pagina 326]
| |
Na Sierksma's terugkeer in Groningen stuurde Wim Nagel hem de brief die Rodenko enkele dagen eerder aan de redacteuren van Podium geschreven had: een brief die in feite dus niet voor Sierksma bestemd geweest was. Onmiddellijk na de ontvangst ervan, op 9 oktober, schreef Sierksma Nagel terug: ‘Op de brief van Paul, die jij me stuurde, wil ik jou persoonlijk antwoorden. Ik voel er namelijk niet voor - ook Paul schreef ik dat - om mij de rechten en plichten aan te meten van een Podium-redacteur, terwijl ik slechts een lezer ben. Ik voel daar na Pauls brief te minder voor, omdat ik sterk de indruk heb, dat, mocht ik weer aan Podium beginnen, er eerst een paar dingen duidelijk af- en doorgesproken moeten worden. Wil jij deze brief - met het oog op deze laatste mogelijkheid - doorgeven aan Dick, Gerrit en Paul, dan is mij dat natuurlijk best.’ Hij liet hierbij dus de naam van Hermans achterwege. Sierksma ging hierna in op het gesprek met Borgers - met een verwijzing naar de in Twente wonende essayist W.L.M.E. van Leeuwen, schrijver van het bekende boek Dichterschap en werkelijkheid (1938) -: ‘Gerrit zei in Scheltema tegen mij, dat Podium op de tweesprong stond en dat er gekozen moest worden tussen ethici en aesthetici. Of hij een klap van de Enschedese molen, toebehoren[d] aan Van Leeuwen, W.L.M.E., te pakken had, weet ik niet, maar ik zag dat niet in. Jij bent evenzeer een aestheet als een ethicus, persoonlijk heb ik ook mijn domicilie in beide vaderlanden, al laat ik publiekelijk minder van mijn aesthetische hartstochten merken. Het aardige van Podium was voor mijn gevoel namelijk - ondanks alle bezwaren, waarover jij en ik niet weer behoeven te praten - dat de botsing tussen aestheticisme en ehticisme [ethicisme] in Podium niet alleen geregeld werd vertoond, maar zo nu en dan ook, zij het voorlopig, uitgeknokt. Nu ik de brief van Paul in mijn gedachten naast die van Wim Hermans leg, krijg ik toch een beetje het gevoel, dat er inderdaad gekozen moet worden, maar niet op de tweesprong van ethicisme en aestheticisme. Die keus zou mijn laatste greintje aardigheid aan Podium volkomen doen vervluchtigen. Hoe de tegenstelling dan wel geëtiquetteerd moet worden, weet ik op het ogenblik nog niet. Ik heb je al gezegd, dat het voor mij een belangrijk ding is, dat bijv. Hermans voor mij[n] geschrijf geen begrip en waardering heb [heeft], terwijl ik die voor zijn schrijverij wel heb. Daarmee staat het op de een of andere manier in verband. Dat ik het niet precies kan formuleren, ligt voor een deel ook aan Pauls halfslachtigheid. De man, die eerst het einde van de psychologische roman annonceerde met de zekerheid van een trompet (het was lang niet een gek essay), breekt nu een lans voor opname van psychologie in Podium, zelfs in de ondertitel.’ Sierksma doelde hier op het essay ‘Het einde van de psychologische roman’ waarmee Paul Rodenko zich in het najaar van 1946 als redacteur van Columbus gepresenteerd had. | |
[pagina 327]
| |
Sierksma voegde hieraan toe: ‘De volgende jaargang - moet er een blad voor psychologie en literatuur komen? Dan moeten er vaklui in de redactie. Anders krijg je gelul. Wij zijn schrijvers, niets meer en niets minder. En als wij een gewoon blaadje voor literaire liefhebberijen hebben, dan kunnen wij met de psychologie, en de sociatrie voor mijn part, net zo omspringen als wij dat willen. Dan gebruiken wij al die wetenschappelijke gegevens als schrijvers. Met een ander doel dan de wetenschapslui’. En verder: ‘Conclusie: Paul trapt weer eens open deuren in. Wat de positie van Podium betreft - de redactie moet het verder weten. Maar als jullie plannen hebben om mij er in te betrekken wil ik op deze punten haring of kuit. En anders doe ik perse niet mee.’ Aan het slot van zijn brief merkte hij nog op: ‘Je snapt me wel. Kunnen we een stel gelijkgezinde kerels vinden + een uitgever, dan kunnen we nog eens praten. En anders alleen een goed algemeen blad met in de redactie kerels, die wat kunnen. Vestdijk, Hermans, jij, Gomperts en zo. Voor mijn part Bert Voeten. Dan is de basis toch zakelijk. De literatuur kan me op het ogenblik niet zo veel meer schelen en daarom verdom ik het om met inwendig geduvel te zitten. Je snapt mekaar of je snapt mekaar niet. [...] En ik voel er niets voor om met mensen geregeld te moeten omgaan, die mij bijv. eigenlijk een niet fatsoenlijke intellectueel vinden, omdat ik interesse heb voor religie. Ik wens mijn interessen au serieux genomen, zoals ik die van een ander ernstig neem. En anders maar scheiding. Maar wat heeft dit allemaal eigenlijk met kunst te maken?’Ga naar eindnoot99 Gerrit Borgers vertelde in 1986 over de tegenstellingen in en rond de Podium-redactie: ‘Paul Rodenko was erg bezig met modernistische experimenten. Dat kwam natuurlijk ook door zijn kennis van het surrealisme en in het algemeen van de Franse literatuur. En op mij werkte de poëzie van Paul van Ostaijen in; dat sprak mij erg aan. Maar Fokke was daar niet zo in geïnteresseerd. Dat was allemaal te vrijblijvend voor hem, al gaf hij toe dat het geen escapisme was. Dat was het scheldwoord dat we toen gebruikten. Maar toch, toch, al die experimenten brachten je volgens hem niet tot een duidelijke stellingname. Het Forum-bezwaar dus.’Ga naar eindnoot100 | |
Het voorstel van Paul RodenkoDat ook Rodenko Sierksma's opmerkingen te lezen kreeg, bleek uit een brief die hij op zijn beurt, op 11 oktober, aan zijn mederedacteuren schreef. Daarin kwam ook zijn plan Podium tot een blad voor literatuur en psychologie om te smeden, ter sprake. Hij ging daarbij in op Sierksma's bezwaar dat hij die eerder per essay ‘het | |
[pagina 328]
| |
einde van de psychologische roman’ aangekondigd had, nu ineens de psychologie bij de literatuur wilde betrekken: ‘Ik heb nooit iets tegen psychologie gehad; ik heb alleen het einde verkondigd van het “burgerlijk” tijdperk, d.w.z. het tijdperk waarin de mens de psychologie als middel tot zelfrechtvaardiging gebruikte, dat wil weer zeggen: waarin hij de aesthetica verpsychologiseerde en de waarde van een roman b.v. afmat naar de mate van psychologische “zuiverheid” van zijn figuren. Ik wend mij ook, en heb mij in mijn eigen kritieken altijd gewend, tegen de “psychologische” litteratuurbeschouwing, d.w.z. die litteratuurbeschouwing, die feiten uit de roman wil verklaren met behulp van feiten uit het leven van de romancier.’ Daarbij wilde Rodenko in zijn benadering van de literatuur graag uitgaan van een fenomenologische aanpak, hoewel dat geen wet van Meden en Perzen hoefde te zijn. Hij schreef overigens wel: ‘Maar ik zou, om het zo maar eens uit te drukken, de eis willen stellen dat ieder die in Podium kritieken schrijft eerst een examen in Auerbach, Minkowski, Blanchot, Claude-Edmonde Magny en Merleau-Ponty aflegt.’ En verder - met een verwijzing naar Leo Hornstra, zijn chef bij de psychologische dienst van de klm: een werkkring die hij intussen alweer had moeten opgeven -: ‘Natuurlijk moet er bij dit plan ook een psycholoog in de redactie. Wat de redactie betreft heb ik trouwens ook een nieuw voorstel, dat een volkomen reorganisatie is. Ook hier moeten we nl. een groter eenheid en vooral groter efficiency zien te bereiken. Mijn voorstel is daarom: een kleine dagelijkse redactie plus een redactieraad; de dagelijkse redactie zou, dunkt mij, het best kunnen bestaan uit: L. Hornstra (psycholoog, heeft bovendien grote litteraire belangstelling), Wim Hermans (litterator) en mij (verbindingsman tussen beide gebieden). Deze combinatie heeft verder het voordeel dat alle drie in Den Haag wonen en elkaar dus op elk gewenst tijdstip kunnen zien, wat ongetwijfeld een veel doeltreffender regie van het blad zal teweegbrengen dan wij tot nu toe gewend zijn geweest.’ Hermans had zich sinds zijn huwelijk in de woonplaats van zijn vrouw, Voorburg, gevestigd. Rodenko schreef verder: ‘Wie doet wat? Wel, Hermans schrijft wel verhalen, Andreus ook, en er zullen nog wel een paar zijn. (Nu er minder ruimte is voor de “pure” litteratuur kunnen er ook veel strengere maatstaven aangelegd worden). Over onze poëzie-politiek van het laatste jaar ben ik heel tevreden: hier begint werkelijk lijn in te komen; dus gewoon zo doorgaan. Kritieken: Hermans moet een vast[e] proza-kroniek verzorgen, ik ga met mijn poëziekroniek door, waarbij ik zal trachten juist “onze” soort poëzie naar voren te brengen. Dus ook in de kritieken moet “lijn” aangegeven worden. Essays: aan de ene kant de stukken van de psychologen, aan de andere | |
[pagina 329]
| |
kant in onze essays zoveel mogelijk hierop aansluiten (dat doen we al tot op grote hoogte).’ En ten slotte: ‘Ik geloof dat dit de belangrijkste punten zijn. Maar laten we niet doorgaan met een mallemolen van brieven te laten ronddraaien, laten we vergaderen.’Ga naar eindnoot101 Die vergadering, die voor de toekomst van Podium beslissend zou zijn, zou op 19 oktober te Leiden plaatsvinden. | |
Donderdag 19 oktober: de breukEnkele dagen eerder, op maandag 16 oktober, schreef Vestdijk aan Borgers: ‘Ik zou in deze historische ure gaarne aanwezig zijn, maar het lijkt mij beter mijn meeningen schriftelijk te ventileeren.’ Hierna merkte hij op - met een verwijzing naar Wim Hermans -: ‘Over het plan van Paul schreef ik Wim al, dat het mij niet onsympathiek is, maar te pompeus, en dat ik in het geheel niet zeker ben van een gunstige invloed op het abonné-aantal. Dit is overigens speculatie. Maar toch misschien een reden om met eenige voorzichtigheid op te treden. Ik zou dan ook ten sterkste willen aanraden om Podium op zijn minst pro forma en op zijn minst voorloopig een literair tijdschrift te laten blijven [...].’ En verder: ‘Wordt er over het project-Paul gestemd, dan wou ik geacht worden tegen te zijn, omdat het mij in deze vorm niet verwezenlijkbaar lijkt. Maar ik hoop, dat hij ook dan aan het project zal vasthouden, en dat het belangrijk kan blijken als kracht op de achtergrond, o.a. bij het opsporen van goede en voor ons geschikte bijdragen. M.i. hoeft dit niet tot blijvende controversen in de redactie te leiden. Een redactie is geen huiskamer. Ik zie zelfs niet in waarom Fokke en Wim niet kunnen samenleven in een redactie, - samenwerken is niet eens noodig. Maar ik heb makkelijk praten, in mijn eenigszins excentrische positie...’Ga naar eindnoot102 Ondanks Vestdijks verzoenende opstelling zou het inderdaad tijdens de redactievergadering tot een waterscheiding komen. Vooral de wisselingen in de redactie waren daarbij doorslaggevend. Het minst ingrijpend was nog dat - in verband met de dienstplicht van Hugo Walschap - afgesproken werd dat in zijn plaats Louis Paul Boon gevraagd zou worden redacteur te worden. Boon zat overigens nog altijd in de redactie van Tijd en Mens! Essentiëler was dat Fokke Sierksma in de redactie zou terugkeren, wat uiteraard de kans op het toch nog aanblijven van Hermans tot nul reduceerde. Vooral Rodenko zal dat met spijt geconstateerd hebben. Toen daarna diens plan voor een tijdschrift voor literatuur en psychologie ter sprake kwam, bleek dat Nagel er wel wat in zag, maar dat de andere redacteuren tegen waren. Rodenko, die sinds drie jaar redacteur geweest was, deel- | |
[pagina 330]
| |
de daarop mee uit de redactie te stappen. Een ingrijpende beslissing, die ongetwijfeld met intense emoties gepaard zal zijn gegaan. Ten slotte werd afgesproken het drie-dubbelnummer niet met Sierksma's essay ‘Tussen twee vuren’ te vullen, maar aan de redacteuren en andere vaste medewerkers te vragen voor één keer hun bijdragen gratis af te staan, zodat het blad met zo weinig mogelijk kosten geproduceerd zou kunnen worden. Dit was vooral ook bedoeld als gebaar van goede wil naar Methorst, die natuurlijk toch nog weer meer geld op tafel zou moeten leggen dan hij eerst van plan geweest was. Overigens was het wel zo dat er na Schoutens brief van 12 september nog geen enkele duidelijke aanwijzing was dat De Bezige Bij Podium inderdaad wilde uitgeven. Het zwaard van Damocles leek ieder moment te kunnen vallen. | |
Tijdschrift op zoek naar kopijBorgers benaderde intussen zoveel mogelijk medewerkers om een gratis bijdrage. Op 23 oktober schreef Hendrik de Vries hem terug: ‘Wat ik in vroeger jaren graag en als een vanzelfsprekendheid aanvaard zou hebben, is mij thans helaas onmogelijk. Ik heb geen ander inkomen dan wat ik met de pen verdien, en dit gaat steeds achteruit, o.m. door het verminderen van het aantal schilderijententoonstellingen in Groningen die ik te recenseren krijg. Ik weet dat er onder de medewerkers aan “Podium” eenigen zijn die ook over andere inkomsten beschikken, of die van nature groter productiviteit bezitten; ik hoop zeer dat dezen het er door slepen.’ En verder: ‘Ik wil mij echter niet geheel onbetuigd laten. Toevallig heb ik een gelegenheidsstukje gereed dat U althans aan een pagina voor het volgend nummer kan helpen.’Ga naar eindnoot103 Dat ‘gelegenheidsstukje’ zou inderdaad in het driedubbelnummer gepubliceerd worden. Ongeveer tegelijkertijd - het poststempel vermeldt ‘24.x.1950’ - berichtte Hermans aan Borgers: ‘Ik denk dat ik je de copie voor het gratis-nummer wel wat eerder kan sturen dan 14 Nov, maar niet veel. Het stuk over Willink valt veel langer uit dan ik dacht, wel 20 pagina's gis ik.’Ga naar eindnoot104 Hermans schreef zijn bijdrage over A.C. Willink naar aanleiding van diens essay De schilderkunst in een kritiek stadium (1950). Kort daarna bedacht Hermans zich. Teleurgesteld over het uitblijven van honorarium en er eigenlijk van overtuigd dat De Bezige Bij Podium toch niet uitgeven zou, schreef hij Borgers op 2 november: ‘Zoals je weet heb ik je enige gratis copie beloofd voor het laatste nummer van Podium. Ik zou je die omstreeks 7 November toezenden. | |
[pagina 331]
| |
Nu heeft evenwel het volgende plaatsgevonden, of liever gezegd: niet plaatsgevonden. Van Methorst heb ik nog altijd niets gehoord; geen cent heeft hij gestuurd. Het lijkt mij daarom onverstandig de uitgave van de laatste nummers van Podium te forceren en hem zodoende nog meer onkosten op het lijf te jagen, zolang hij de achterstallige honoraria niet heeft betaald. Dat is niet in ons belang. Op die manier zullen wij het geld nooit krijgen. Bovendien vraag ik mij af of het wel zoveel betekenis heeft de lopende jaargang van Podium vol te maken, nu jullie er toch mee uitscheiden. Zou het daarom niet beter wezen Methorst ertoe te bewegen de honoraria uit te betalen en hem die laatste nummers cadeau te doen? Immers, daar Podium toch volkomen verdwijnt, heeft het geen enkele zin deze jaargang vol te maken, door hals over kop een paar nummers samen te stellen. De abonné's gaan toch verloren. Je zult je zodoende kunnen indenken dat ik op mijn belofte terugkom en de copie niet stuur. Ik had dat anders graag gedaan, want ik ben volkomen vrij van rancuneuze gevoelens tegenover jullie (wat misschien niet eens zo vanzelf spreekt) en als ik niet het gevoel had er mijzelf mee te benadelen, zou ik jullie graag geholpen hebben, de laatste nummers te vullen. Maar zoals de zaken nu staan, lijkt het mij, zoals gezegd, niet in mijn belang, maar ook niet in dat van jullie (jullie hebben immers ook nog vorderingen op Methorst) de uitgave van de laatste nummers door te zetten. Gelijk hiermede heb ik Methorst geschreven. Ik laat deze zaak daarin natuurlijk onaangeroerd, dring alleen aan op betaling. Mocht hij nu werkelijk het geld sturen, dat [dan] zal ik natuurlijk inzenden voor de laatste nummers. Als het allebei kan gebeuren, dan des te beter. - Misschien, als je bij hem aandringt, kun je nog wat bereiken.’Ga naar eindnoot105 | |
‘Als je je leven tot een scheppende daad wilt maken’In die periode verscheen het augustus-september-nummer, waarin drie verzen van Paul Rodenko gepubliceerd werden. Daaronder was ‘Februarizon’, een prachtige evocatie van de komst van de lente:
Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open,
het straatgebeuren zeilt uit witte verten aan,
arbeiders bouwen met aluinen handen aan
een raamloos huis van trappen en piano's.
De populieren werpen met een schoolse nijging
elkaar een bal vol vogelstemmen toe
| |
[pagina 332]
| |
en héél hoog schildert een onzichtbaar vliegtuig
helblauwe bloemen op helblauwe zijde.
De zon speelt aan mijn voeten als een ernstig kind.
Ik draag het donzen masker van
de eerste lentewind.Ga naar eindnoot106
Hans Andreus werkte aan dit nummer mee met het verhaal ‘Bezoek’, dat een vermakelijk beeld geeft van het Amsterdamse kunstenaarswereldje: de ikpersoon, die gewoonlijk slechts sporadisch bezoek krijgt, wordt op één dag overstelpt met visite die bol staat van de artistieke pretenties. De eerste die zich al vroeg in de ochtend aandient, is Hendrik Drijfhout, die een filosofische studie geschreven heeft. In hem kan zonder moeite Hans Redeker herkend worden. In de hierna volgende passage wordt vooral het existentialistisch jargon gepersifleerd: ‘Ik zei: “Ga zitten. Kijk, overal liggen sigaretten. En wil je een kop chocola met een paar speculaasjes?” “De speculaasjes wel maar de kop chocola niet want daar hou ik niet van.” “Gelukkig maar want ik geloof niet dat de melkboer al geweest is.” Hij stak een sigaret in zijn mond. Ik gaf hem vuur en daarna vier speculaasjes. Hij stak de vier speculaasjes in zijn mond. “Wil je nog meer?” vroeg ik. “Na mijn sigaret. Zo proef ik het niet goed. Ik neem ze na mijn sigaret wel uit het trommeltje. Ik geloof dat het heerlijke speculaas is.” Hij leunde achterover in zijn stoel. Hij is niet mager. “Ja,” gaf ik toe, “het is lekkere speculaas. Het winkelmeisje dat daar in de winkel staat is ook heel aardig. Zij komt misschien vanavond.” “Een winkelmeisje?” “Ja.” “Is zij niet intelligent?” “Dat geloof ik niet. Zij houdt van dansen, gewoon dansen.” “Dat is wat je hebben moet, een niet intelligente vrouw. Een vrouw die gewoon van dansen houdt. Als je je leven tot een scheppende daad wilt maken, is dat het wat je hebben moet.” “Maar ik weet niet eens of zij vanavond komt.” “O, ze komt wel.” “Ja, zij komen allemaal dus zij zal ook wel komen.” Ik zag dat het zonlicht in mijn kamer viel. Ik zag dat ik mijn bed nog niet had opgemaakt. Ik stond op en ging mijn bed opmaken. Hij zei: | |
[pagina 333]
| |
“Je moet je leven tot een scheppende daad maken. Dat is ook wat ik in mijn boek heb geschreven. De filosofie moet niet een in de woestijn opgetrokken rechtlijnige stalen constructie zijn, de filosofie moet de woestijn vruchtbaar maken. De filosofie moet bevloeiingssysteem zijn en tractor, een heleboel tractoren, kunstmest en moderne landbouwwerktuigen. De filosofie moet niet buiten het leven staan maar ingrijpen in het leven, moet scheppend werken, moet het leven zelf zijn. Met behulp van de scheppende filosofie moet je je leven creëren, moet je onvermoeibaar werken aan je eigen conceptie van het leven, zoals een pionier de woestijn vruchtbaar maakt, zoals een dichter aan zijn levenswerk arbeidt, een schrijver...” “een boek schrijft,” zei ik. “Precies.” “Een boek over filosofen.” Hij keek me aan. Hij ging verder: “En dit is vooral belangrijk: wij moeten niet langer rechtlijnig meer zijn, alleen maar rechtlijnig, wij moeten leren denken met het gevoel, wij moeten in dimensies leren denken, wij moeten breder worden, breder en dieper en wijder en weidser en ruimer en practischer, gezond-practischer en voor alles levend, levend en nog eens levend.” Hij begon speculaas te eten.’Ga naar eindnoot107 | |
‘Jagertje’ en ‘Fluimpje’Hierna richtte W.F. Hermans in een bijdrage aan ‘De proppenschieter’ zijn pijlen op H.A. Gomperts, die kort daarvoor in Het Parool ten onrechte beweerd had dat de novelle Het petitionnement van Max Croiset, verschenen in de Podium-reeks, in werkelijkheid door Vestdijk geschreven zou zijn. Een uitgelezen kans natuurlijk om tegenstander Gomperts te attaqueren. Hermans' bijdrage was getiteld ‘Het jagertje’: ‘H.A. Gomperts, auteur van Jagen om te leven, houdt zich in werkelijkheid bezig met het schrijven van stukjes in de krant om te leven. Daar valt volstrekt niet om te lachen; het kan de beste overkomen dat hij wensdroompjes koestert waar in de praktijk weinig van terechtkomt. Ook was het tot dusverre niet erg in de zin van: Ach, ach, die Gomperts, vind je het niet vreselijk dat hij zijn gaven moet verprutsen aan de journalistiek? De inhoud van Jagen om te leven was bepaald niet van dien aard dat ik mijn hart heb vastgehouden dat de schrijver Gomperts aan de krantenmakerij ten onder zou gaan. Gomperts was altijd al een epigoon, een naprater, een beprater, een feestredenaar, een voorwoordenaar, een nabauwer, een herkauwer. | |
[pagina 334]
| |
Paul Rodenko (midden rechts) met lachende zuster Olga schuin achter hem en helemaal bovenaan Leo Hornstra
collectie letterkundig museum Willem Frederik Hermans e. van moerkerken
| |
[pagina 335]
| |
De “spelregels”, de “goede smaak”, de “menselijke waardigheid”, de “élite”, het “spelelement”, het “ontmaskeren”, de “recht-op-de-man-afferigheid”, het “ressentiment”, de “instincten”, - al zulke Ter Braakse trefwoorden vindt men bij hem in even overstelpende hoeveelheid als kapotte wekkers en verroeste strijkijzer[s] bij een uitdrager. Gomperts was nooit een werkelijk schrijver. Hij behoort tot dat grote aantal bewonderaars van Ter Braak dat zich niet tot hem voelt aangetrokken door gelijke literaire geaardheid, maar meer door psychische moeilijkheden. De diepte die Gomperts door sommigen wordt toegeschreven, is de diepte van een echoput. Dat alles, plus zijn voor een Hollander werkelijk niet onheldere stijl, maakte hem geknipt voor journalist.’Ga naar eindnoot108 Dit dubbelnummer bevatte verder nog poëzie van Leo Vroman, Gaston Burssens en Simon Vinkenoog. Via een eigen commentaar en het opnemen van een aantal ingezonden brieven maakte de redactie duidelijk het eens te zijn met de in die dagen fel omstreden toekenning van de Jacob Maris-prijs aan Piet Ouborg voor zijn tekening ‘Vader en zoon’. Verder werd een open brief van Hermans opgenomen, waarin hij spottend aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde liet weten op haar uitnodiging lid te worden niet in te zullen gaan. Het lag voor de hand dat er vanuit de kring rond Libertinage gereageerd zou worden op Hermans' uitval tegen Gomperts. Het was diens vriend W.F. van Leeuwen, die Gomperts' verdediging op zich nam. Dat gebeurde onder de titel ‘Fluimpje’ in het november-decembernummer van Libertinage: ‘Hermans schreef zijn stukje naar aanleiding van de Vestdijk-Croisetkwestie, niet meer dan naar aanleiding ervan, want hij grijpt deze affaire gretig aan om over Gomperts allerlei lang verkropt kwaad te spreken. Het miezerige mopje waarmee hij begint geeft al dadelijk de toon aan, en tevens een treffend voorbeeld van Hermans' humor: “H.A. Gomperts, auteur van Jagen om te Leven, houdt zich in werkelijkheid bezig met het schrijven van stukjes in de krant om te leven.” Die olijke Hermans doet net of hij denkt dat Gomperts ècht jagen bedoelt, met een geweer! Heeft hij hem daar even! Maar het is maar een wensdroompje van Gomperts voegt hij er aan toe, voor wie denken mocht dat deze het gewoon figuurlijk bedoeld had. Van dit soort grapjes maakt Hermans er meer; zij zijn bête, maar hij roddelt nog liever bête dan niet.’ En over Hermans' opmerking in zijn Podium-bijdrage ‘Welk land laat zich geduldig zulke lasterlijke onzin over een van zijn grootste schrijvers door een zijner grootste dagbladen oplepelen?’Ga naar eindnoot109 (natuurlijk naar aanleiding van de Vestdijk-Croiset-kwestie in Het Parool): ‘Vuile demagogie, Hermans. Het kan je geen spat schelen welk land dat doet en wat dagbladen zeggen, en je zou zot zijn als het je schelen kon. Je weet heel goed dat die lasterlijke onzin | |
[pagina 336]
| |
niet beweerd wordt, maar je bent “tuk op kwaadaardigheid” zoals je zelf zegt en het meest afgetrapte krantenpathos, de vulgairste ingezonden-stukken-retoriek, het kromste argument is je goed genoeg als je denkt dat je ermee kunt schaden. En dat praat van “ressentiment” en van “oudewijvengeklets zoals het in Amsterdam dagelijks wordt gehoord”. Oudewijvengeklets als dit hoort men zelfs in Amsterdam zelden; je bent het onsmakelijkste oude wijf dat ik in tijden heb horen wauwelen, tuk op kwaadaardigheid, maar niet meer goed genoeg bij het hoofd om iets anders te produceren dan ranzige roddel. Je stuk stinkt een uur in de wind. Ik zou mij doodschamen als een van mijn vrienden zoiets geschreven had, tegen wie ook. Ik schaam mij nu nòg haast, voor mijn voorletters.’Ga naar eindnoot110 | |
Twee hanzen in de redactieZeker nu Paul Rodenko geen redacteur meer was, leek het van groot belang een van de jonge dichters uit te nodigen tot de redactie van Podium toe te treden. De keuze viel daarbij op Hans Andreus, van wie Borgers tijdens hun ontmoeting een prettige indruk gekregen had: het zag ernaar uit dat met hem soepel samen te werken zou zijn. Intussen had Borgers zelf besloten het redactiesecretariaat eraan te geven. De voornaamste reden hiervoor was dat hij - na het behalen van zijn doctoraal in het afgelopen jaar - met spoed aan zijn dissertatie over Paul van Ostaijen wilde werken. Het zag ernaaruit dat met zijn vertrek als redactiesecretaris een vertrouwd en met alcohol opgevrolijkt oriëntatiepunt voor de Podium-redactie wegvallen zou. Afgesproken werd dat Borgers de dichter en essayist Hans van Straten (geb. 1923) zou vragen het redactiesecretariaat van hem over te nemen. Van Straten was, evenals Rodenko, redacteur van Columbus geweest dat drie jaar eerder in Podium opgegaan was. Volgens Van Straten had het verzoek aan hem daarmee te maken: de overgebleven Podium-redacteuren zouden gevonden hebben ‘dat Columbus nog altijd recht had op een zetel in de redactie. Een bloedgroepenkwestie!’Ga naar eindnoot111 Op vrijdag 3 november schreef Borgers hem: ‘Willem Nagel heeft je er al over gesproken dat we bezig zijn met een reorganisatie van onze redactie voor de komende jaargang. Het bleek de laatste tijd dat het team niet meer klopte - de zaak kwam aan 't rollen doordat Hermans er uit stapte, o.a. omdat hij integraal tegen het werk van Fokke was (die juist weer in de redactie terug zou komen), overigens met de verzekering dat hij zou blijven meewerken. Daarna probeerde Paul er een blad voor psychologie (vakpsychologen) en literatuur van te maken met Hermans, Paul en een zekere Hornstra. Hier | |
[pagina 337]
| |
bleek de rest (Vestdijk, Fokke en ik - Willem zelf weifelde zoals je misschien weet) tegen, daarna zijn weer verdere brieven gevolgd met als slotresultaat: redactie: Vestdijk, Fokke, Willem Nagel, Borgers, Dick Vriesman, Hans van Straten (wordt uitgenodigd) en Hans Andreus (wordt vandaag ook uitgenodigd) - en voor het Zuiden: Gaston en Louis-Paul Boon. Hermans blijft meewerken, van Paul is dit niet zeker. Podium gaat dan per 1 Januari hoogstwaarschijnlijk over naar de Bezige Bij - alleen: met de redactiehonoraria is het afgelopen. Verder: zelf geef ik het secretariaat op omdat ik 1o aan mijn diss. moet werken, 2o de zaak volgens Willem te veel heb laten sloffen (dat “te veel” nou ja!) We zitten dus zonder secretaris en zouden het verdomd prettig vinden als jij dat zou willen proberen (met steun van mij en met de garantie van Dick Vriesman dat hij het na 4 maanden overneemt als het niet lukt). Voel je hiervoor na je doctoraal? Pro deo hoeft het niet, daar kost het te veel tijd voor - we snoeien van de f. 5.-per blz. medewerkers-honorarium f. 1.- af, zodat er per maand f. 64.- voor je op overschiet. Het zou verdomd prettig zijn als je ja kon zeggen, want daarmee (en met een aantal andere plannen, waarover t.z.t. mondeling meer) zou Podium weer behoorlijk op gang kunnen komen en verliezen we geen kostbare publicatiemogelijkheid. Graag had ik je antwoord aan het begin van de komende week, zodat we daarna meteen verder kunnen en met de uitgever kunnen gaan praten. Hoor ik dus van je?’Ga naar eindnoot112 Enkele weken later schreef Hans Andreus in een ongedateerde brief aan Borgers: ‘Ik zwierf wat rond op de Veluwe, schrijf je daarom nu pas. Goed, ik neem het aanbod aan, wil redactielid worden, hoef er niet over te praten, voel er zo wel voor. Wat vreemd van Rodenko, neemt hij de dingen zó zwaar? Natuurlijk doe ik gratis mee aan het laatste nummer [...].’ En verder: ‘Ik maak het kort, Gerrit, dan kan dit meteen op de post, heb nog wat dingen in mijn achterhoofd maar weet niet welke. Vooral voor de poëzie-lijn, ja, verdomd, daar voel ik voor.’Ga naar eindnoot113 In dezelfde periode schreef ook Hans van Straten dat hij - hoewel hij druk bezig was zijn studie Indisch recht in Leiden af te ronden - de uitnodiging aannam. Op maandag 20 november antwoordde Borgers hem: ‘Mooi kerel, ik geloof dat je the right man bent! We vergaderen met de nieuwe redactie (Andreus heeft inmiddels ook geaccepteerd) - y compris Vestdijk - a.s. Zondagmiddag half twee in Americain, A'dam (stel je in verbinding met Willem Nagel of Vriesman om mee te rijden) Ik hoop van harte dat je je hiervoor vrij kunt maken al leef je onder hoogspanning, omdat deze bespreking als start van de nieuwe jaargang erg belangrijk is [...].’Ga naar eindnoot114 Op zondagmiddag 26 november had inderdaad de eerste vergadering van de nieuwe redactie plaats. Daarbij werd natuurlijk gepraat over plannen voor | |
[pagina 338]
| |
de komende jaargang, maar allesoverheersend was toch de vraag of De Bezige Bij inderdaad toe zou happen. Dat leek met de dag minder zeker te worden. Maar wat was het alternatief? Zoals we gezien hebben, was er eerder al contact met Geert van Oorschot geweest, maar dat was op de lange baan geschoven, omdat Van Oorschot ook al Libertinage uitgaf. Afgesproken werd in ieder geval een kanaal naar hem open te houden. Drie dagen later, op 29 november, schreef Vestdijk aan Borgers: ‘Het was een gezellige en nuttige vergadering. Ik hoop eigenlijk maar, dat het met Van Oorschot doorgaat. Zakelijk is de b.b. waarschijnlijk beter, maar de directeuren hebben zooveel met schrijvers te maken, in bestuur, commissies, en als adviseur, dat ze vermoedelijk geen enkele schrijver nog au sérieux nemen. Ook mij niet; zoo juist hoorde ik (niet van hen), dat ze mijn roman Ivoren Wachters, die dit jaar nog zou verschijnen, pas in Jan. of Febr. uitgeven. Zonder mij er in te kennen! Het gevolg is, dat ik voorloopig geen romans meer aan de b.b. geef of dit althans overweeg. Van Oorschot - als hij Podium neemt - zou dan wel voor de hand liggen; maar in verband met wanbetaling van uitgevers wil ik een groot voorschot hebben, en het is maar de vraag of hij dit kan en wil.’Ga naar eindnoot115 | |
‘Wat zou ik graag aan de côte zitten’Intussen had Hans Andreus op 27 november aan zijn vriend Simon Vinkenoog in Clichy geschreven: ‘Nieuws: Podium gaat wschl. door met mij als redacteur, bij een andere uitgever, mijn bundel komt bij Ad, ja, onder de titel Het Vrolijk Einde, volgend jaar.’ Andreus' eerste bundel zou inderdaad in 1951 in de door Ad den Besten geredigeerde reeks ‘De Windroos’ verschijnen en wel onder de titel Muziek voor kijkdieren. Andreus schreef verder - met een verwijzing naar de tweeënvijftigjarige Vestdijk, die overigens al eerder redactievergaderingen van Podium bijgewoond had -: ‘Gisteren in Americain redactievergadering, Vestdijk was er ook bij, voor de 1e keer op een vergadering, zei hij, eigenlijk een pracht van een vent, vreemd humaan (60jr?) en scherp, ziet ongeveer alles, op een wat afwezige manier vriendelijk, met plotseling opmerkingen als die speertjes die mensen in de roos gooien, alleen zijn handen beefden zo, dat werd later minder. “Hij hield zich wel op de vlakte”, net als jij dus, ben je niet vereerd, S.V.? Hij praatte over alles mee maar op zo'n manier van ik ben hier dus waarom ik zou niet praten en er nog half in geloven ook. Ik noemde jouw naam als één v/d “veelbelovenden”, en hij zei: van Blurb? Ja, zei ik, wat kon ik anders zeggen?’ En verder: ‘Simon, ik heb koude benen, wat zou ik graag aan de Côte zitten, | |
[pagina 339]
| |
elke dag een half uur sandalen vlechten en verder niets doen en wat nemen alle mensen heel de dingen belangrijk, je merkt het steeds en steeds weer boe, bij zo'n redactievergadering ook. Ik dans ook maar mee en werkelijk het lukt, maar toch ben ik blij dat er iemand in mij zit die maar wat onwijs glimlacht en zegt: jaja, kijkkijk, tjongetjonge. Ik zou het verschrikkelijk vinden me belangrijk te vinden, geniaal zou ik eventueel niets op tegen hebben maar volkomen te geloven in je eigen Belangrijkheid en met Zware Schoenen door de straten stappen: brrr. Ik ben niet geniaal, maar dan nog zou ik me niet belangrijk voelen, hoogstens stinkend hoogmoedig, maar dat ben ik al, heb je geen genie voor nodig, minder volstaat al om alleen te lopen tussen de stupiditeit der mensen, “de Meesten”’. Over zijn karakterisering van Vestdijk als ‘vreemd humaan’ schreef Andreus nog in een naschrift bij deze brief: ‘1) vergeet bijklank door humanistisch 2) ik kijk nog steeds tegen het woord op, maar het is werkelijk het enige!’Ga naar eindnoot116 Op 2 december antwoordde Vinkenoog hem verheugd te zijn met het goede nieuws ‘dat er eindelijk iemand, een dichter “van de nieuwe toon” in de redactie van een literair maandblad met de standing als [van] Podium komt (is Rodenko n.l. dichter?).’Ga naar eindnoot117 Andreus reageerde hierop met een ongedateerde brief, waarin hij inging op Vinkenoogs opmerking over Rodenko, die juist het typoscript van zijn eerste bundel samengesteld had: ‘Jij hebt de bundel van Rodenko gelezen en je vraagt: “Is Rodenko wel een dichter?” Je bent volslagen krankzinnig in de verkeerde zin van het woord. Ik was ook wat teruggekomen van Rodenko, maar ik heb nu zijn bundel gelezen en ik zeg je: driekwart van wat er in staat is zo ongeveer geniaal. Ik gebruik zulke woorden niet dikwijls. Dit is de beste bundel moderne poëzie die ik ooit gelezen heb. Als je dat niet ziet, ben je blind. Sinds ik op mijn 14e jaar me voor het eerst aan Slauerhoff vergaapte, heb ik niet meer een dergelijk gevoel gehad bij het lezen van een bundel.’Ga naar eindnoot118 | |
Een nieuw tijdschrift?Nu het in Podium niet tot een koerswijziging komen zou, besloten Rodenko, Hermans en Leo Hornstra dan maar zelf een tijdschrift voor literatuur en psychologie op te richten. Een mooie naam daarvoor was gauw gevonden - De Draad van Ariadne -: nu alleen de medewerkers en een uitgever nog... De drie initiatiefnemers beseften intussen heel goed dat ze zich voorlopig intens voor het tijdschrift zouden moeten inzetten en dat er dus weinig gelegenheid zou zijn ook nog aan een ander blad mee te werken. | |
[pagina 340]
| |
Op 9 november bracht Paul Rodenko de Podium-redactie, die zich nog van geen kwaad bewust was, van het plan een nieuw tijdschrift op te richten op de hoogte. Aan Dick Vriesman, die tijdelijk als redactiesecretaris optrad, schreef hij over zijn relatie tot Podium: ‘[...] wat mijn medewerking betreft, moet je het niet zo voorstellen dat ik vaste medewerker zou blijven. Ik bedoelde alleen dat ik, wanneer ik iets overhad, het in de eerste plaats naar Podium zou sturen. Maar toen eenmaal bleek dat de splitsing in Podium onvermijdelijk was, heb ik met Hornstra en Hermans besloten, toch een nieuw blad op te richten. De situatie is dus zo dat ik hoogstwaarschijnlijk, juist “voorlopig”, niet zal kunnen medewerken (tenzij ik in een zeer vruchtbare periode zou komen; maar het nieuwe blad zal voorlopig toch wel werk genoeg geven). Het nieuwe blad zal overigens geen concurrent voor Podium zijn, daar het accent volgens plan op de psychologie zal komen te vallen.’Ga naar eindnoot119 Op dezelfde 9e november schreef ook Hermans, die twee dagen later zijn doctoraal examen fysische geografie zou afleggen, aan Vriesman: ‘Het heeft mij verbaasd te zien dat jullie, voor het voortgezette Podium, op de medewerking van Paul en mij schijnen te rekenen. Dit is onjuist. Wij zijn in de eerste plaats bezig met ons eigen tijdschrift en ik vrees dat er zodoende weinig medewerking voor Podium zal overschieten. Ik geloof niet dat je dit feit voor de Bezige Bij zult kunnen verheimelijken. Dit maar even ter vermijding van eventuele misverstanden. Ik hoop voor jullie dat je een mogelijkheid ziet door te gaan. Je weet zelf ook wel, dat het niet juist is, zoals Vestdijk het voorstelt, alsof ik Fokke eruit zou willen knikkeren. Integendeel, hij hoort in de eerste plaats in Podium, alleen, daar voel ik mij niet erg thuis.’Ga naar eindnoot120 Uiteraard was het plan voor een nieuw tijdschrift een uiterst onaangename verrassing voor de Podium-redactie, die nog altijd niet wist of haar eigen blad wel zou blijven voortbestaan. Op 24 november schreef een teleurgestelde Gerrit Borgers aan Paul Rodenko: ‘Ik hoorde van Dick dat je met Wim en Hornstra een eigen tijdschrift begon en - in tegenstelling tot wat je eerste [eerst] schreef - geen vaste medewerker van Podium zal blijven. Is dit zo?’Ga naar eindnoot121 Vrijwel tegelijkertijd berichtte Rodenko hem, enigszins sussend, in een ongedateerde brief: ‘We zijn op 't ogenblik alleen maar copy aan 't verzamelen - als we een behoorlijke stock hebben gaan we naar een uitgever. Er schijnt genoeg belangstelling voor te bestaan, dus daarover maak ik mij geen zorgen. Ik heb duidelijk genoeg gezegd dat ik hierin op 't ogenblik de enige mogelijkheid zie - dus òf ik verwezenlijk het òf ik schei voor een paar jaar met de litteratuur uit. Ik zal je overigens op de hoogte houden.’Ga naar eindnoot122 | |
[pagina 341]
| |
Intussen had Hermans definitief besloten zijn essay over de experimentele schilderkunst niet in het komende drie-dubbelnummer van Podium te publiceren. In de laatst verschenen aflevering van dat blad had hij gelezen hoe verontwaardigd een groot deel van de publieke opinie, onder meer via Het Parool, gereageerd had op de toekenning van de Jacob Maris-prijs aan Piet Ouborg. Hermans, die in zijn essay stelling wilde nemen tegen de experimentelen, wilde daarmee niet geïdentificeerd worden. Op 28 november schreef hij op een briefkaart aan Borgers: ‘Het spijt mij dat ik je weer - en nu definitief - teleur moet stellen. De publicaties over het gedrag van Het Parool i.z. Ouborg, in het laatste Podiumnummer (bijdragen die ik helaas niet eerder onder ogen kreeg) hebben mij tot de overtuiging gebracht dat het, om misverstanden bij het publiek te vermijden, beter is mijn artikel over de zaak niet te publiceren. Ik ben óók heftig tegen Ouborg en Appel, echter op een andere manier dan de krantenlezers e.a. en wil mij dus niet in hetzelfde kamp laten drukken. Ik zie echter voorlopig geen kans mijn artikel dusdanig uit te breiden of te veranderen, dat dit misverstand buitengesloten was. Ik heb vervolgens eraan gedacht jullie een andere bijdrage te sturen. Ik heb twee dagen zitten knoeien in twee “jonge” novellen die ik nog had liggen, maar het is tot dusver niet bevredigend genoeg, dat ik je iets opstuur. Reken dus voorlopig niet op mij, al is het doct. ex. achter de rug. Over de plannen van Paul en mij kan ik je alleen mededelen dat jullie onmogelijk op mij als vast medewerker kunt rekenen.’Ga naar eindnoot123 Enkele dagen later schreef Rodenko in een ongedateerde brief aan Dick Vriesman - met de ‘uitbreiding van de redactie’ zal hij vooral op de komst van Andreus gedoeld hebben -: ‘Ik vind het wat vervelend op je voorstellen weer te moeten antwoorden, omdat ik toch alleen maar “nee” kan zeggen. De uitbreiding van de redactie maakt de zaak qua “klimaat” natuurlijk voor mij veel acceptabeler; alleen: klimatologische overwegingen behoren volgens mij alleen betrekking te hebben op de redactieraad of de “groep” als geheel. Als redactie is jouw samenstelling, ondanks de werkverdeling (of misschien: juist daarom) een onding. Het wordt zoals het altijd geweest is, alleen een beetje erger: er circuleren wat “stukjes” rond, die worden op een redactievergadering somehow aan elkaar geplakt et voilà, er is weer een nummer klaar. Juist tegen deze conservatieve opvatting van het leiden van een litterair blad waren mijn bezwaren gericht en ik voel er niets voor om op diezelfde manier door te blijven modderen; ik hoef niet nog eens te zeggen wat mijn opvatting van het leiden van een blad is, dat weet je nu wel. Bovendien is het psychologie-idee op die manier volledig uitgeschakeld (Vestdijk mag dan op een psychologisch proefschrift promoveren, aangezien | |
[pagina 342]
| |
hij zich toch niet met de lopende redactiezaken bemoeit, schieten we daar weinig mee op), wat voor mij nu eenmaal essentieel is, omdat ik het als de enige manier zie om uit de impasse te raken. Ik kan dus alleen zeggen: probeer met Fokke, Willem en Gerrit door te gaan; ik zal dan wellicht ook wel eens wat insturen, maar wil zeker niet als redacteur mede verantwoording voor het blad dragen.’ Ten slotte schreef hij nog: ‘Het spijt me, maar ik zie er in alle oprechtheid geen heil in.’Ga naar eindnoot124 In de weken daarna probeerden Rodenko, Hermans en Hornstra hun tijdschrift op poten te zetten. Daartoe werd ook Andreus benaderd. Halverwege januari 1951 schreef deze aan Vinkenoog: ‘Van Rodenko kreeg ik een zeer aardige en sympathieke brief, nadat ik hem eerst in een brief om zijn bundel bewierookt had. Ja, kunst, zul je zeggen, maar het was toch een aardige brief, overigens vroeg hij mij of ik medewerkers wist voor zijn nieuwe blad dat geloof ik De Draad van Ariadne zou komen te heten, hij zal jou ook wel iets dergelijks gevraagd hebben.’Ga naar eindnoot125 Op 22 januari schreef Vinkenoog hem terug: ‘Inderdaad heeft Rodenko, reeds enige tijd geleden, mij om medewerking voor zijn Naaidoos gevraagd. Jouw titel is natuurlijk de juiste, ik bedoel de titel die jij aan zijn blad geeft. Ik heb hem zelfs al medewerking verleend al schreef ik niet de boekbesprekingen, parijse brieven, artikelen, gedichten, theaterstukjes e.d. die hij me wilde laten schrijven. Ik zond hem wat gedichten [...].’ En verder - over de redactie van Podium -:‘[...] wie zijn er excusez-moi encore overgebleven en dominee Sierksma terug? Voor mij zijn altijd Rodenko en Vestdijk de leidende figuren geweest, Hermans is er pas bijgekomen, maar ik dacht dat die ook bij Rodenko ging zitten naaien.’ Vinkenoog schreef hierna nog: ‘Rodenko. De goede man. Hij heeft ook een stokpaardje, de jouwe ken ik nog niet, de zijne heet Sybren Polet. Of Minnema, geloof ik.’Ga naar eindnoot126 Ondanks alle voorbereidingen zou De Draad van Ariadne het levenslicht niet aanschouwen. | |
Het wordt de Bezige Bij!Intussen bleken Geert Lubberhuizen en Wim Schouten na verscheidene maanden bedenktijd bereid te zijn tot nadere besprekingen met Henri Methorst van De Driehoek en met de redactie van Podium over de overname van dat blad. Dat betekende uiteraard voor Borgers en de meeste redacteuren - Vestdijk zal er anders over gedacht hebben - een reusachtige opluchting, hoewel ze begrepen dat nog niet alles in kannen en kruiken was. | |
[pagina 343]
| |
Het eerste probleem diende zich daarbij al snel aan. Tijdens een onderhoud tussen Methorst en Schouten over de overname van Podium bleek dat Methorst f 1000.- vroeg voor de lijst met abonnees. Bovendien stelde hij ook de overname van de intussen al verschenen deeltjes van de Podium-reeks aan de orde: hij zou in dat opzicht nog schriftelijk met financiële voorstellen komen. Schouten zegde tijdens die bespreking nog niets toe. Op 12 december berichtte Methorst aan Schouten: ‘Wat het blad betreft, bevestig ik nogmaals de volgende aantallen gedurende 1950: 249 particuliere abonné's 237 boekhandels abonné's 108 gratis abonné's 105 opzeggingen per 31/12/'50. Circulatie enveloppen, berichtkaarten e.d. staan U natuurlijk ook ten dienste, maar voor een groot deel dragen die ons adres.’Ga naar eindnoot127 Een weinig bemoedigend bericht, want als we er - met enige kennis van de menselijke natuur - van uitgaan dat de opzeggingen niet de gratis abonnementen betroffen, dan betekent dit dat er begin 1951 minder dan vierhonderd betalende abonnees zouden zijn. Dus tweehonderd minder dan een jaar eerder... Ten slotte besloot de directie van de Bij het toch te proberen. Op zaterdag 23 december zegde ze in principe toe Podium uit te zullen geven, waarna op donderdag de 28ste meer gedetailleerde afspraken gemaakt werden. Een belangrijke rol bij die beslissing speelde Wim Nagel, die in de illegaliteit met Lubberhuizen bevriend geraakt was.Ga naar eindnoot128 Schouten schreef hierover in 1988 in zijn Een vak vol boeken: ‘Aan het eind van de jaren veertig had Willem Nagel (J.B. Charles) zitting genomen in de redactie van het literaire tijdschrift Podium. Hierin verschenen fragmenten uit zijn boek Volg het spoor terug. Afgezien van dat Willem een goede vriend was, wilden wij niets liever dan dat het boek bij De Bezige Bij zou verschijnen. Uitgever Bert Bakker zat met ons op het vinkentouw. Willem had een duidelijk voorstel: “Jullie krijgen Volg het spoor terug op voorwaarde dat De Bezige Bij Podium overneemt.” Na de ervaring met Het Woord kenden wij de zorgen die aan het uitgeven van een literair tijdschrift verbonden zijn. Inhoudelijk was Podium veranderd en een tijdschrift geworden waarin veel jonge literatoren publiceerden. Het sloot goed aan bij het fonds. Er werd niet lang geaarzeld en Podium ging naar De Bezige Bij, al was het niet voor lange tijd.’Ga naar eindnoot129 Intussen zat Burssens in Antwerpen met spanning op de uitslag van de onderhandelingen te wachten. Op 3 januari 1951 schreef hij Borgers: ‘Ik had je allang in Antwerpen verwacht. Wat scheelt er? En wat nieuws met Podium? Onder of Boven? | |
[pagina 344]
| |
Ik zit met griep thuis en ben dus te lam om lange brieven te schrijven.’Ga naar eindnoot130 De volgende dag, 4 januari, kon Borgers in ‘Podium-nieuws’ eindelijk het verlossende woord schrijven: ‘Op een bijeenkomst Donderdag j.l. met Lubberhuizen van de Bezige Bij en Hans Andreus, Hans van Straten en ik, is het volgende definitief geregeld: Podium zal voor de buitenwereld zijn 7de jaargang ingaan als een 2 maandelijks blad, 80 blz. groot, iets kleiner formaat dan tot nu maar met dezelfde bladspiegel, een nieuw omslag (ontwerp Jan Vermeulen) met daarop een maandelijks wisselend vignet, prijs f. 12.50, Bfr. 175. per jaar en onder redactie van: Hans Andreus, Louis Paul Boon (hiertoe nu uitgenodigd), G. Borgers, Gaston Burssens, W.H. Nagel, D. Opsomer, Fokke Sierksma, Hans van Straten, S. Vestdijk.’ En verder: ‘de Bezige Bij heeft [...] besloten de abonnementenlijst waar De Driehoek f. 1000.- voor vraagt niet over te nemen en wacht nu af hoeveel abonnees er zullen zijn na het eerste nummer, dat dus als “vangnummer” moet fungeren. Zij zullen de abonnementen via de boekhandel wel op kunnen vangen (ong. 300) de particuliere echter niet (ong. 200). Om deze zoveel mogelijk op te vangen stellen zij voor: 1. Dat wij allemaal zo snel mogelijk iedereen opschrijven waarvan we weten dat hij particulier Podium abonnee is en deze lijst zo snel mogelijk naar mij opsturen. 2. Een perscommunique te laten verschijnen onmiddellijk nà het uitkomen van het laatste Driehoeknummer (ong. 20 Jan). 3. Een Podiummanifestatie in Amsterdam (eventueel elders bij succes) te beleggen als reclame actie èn voor de mensen in de zaal èn voor de publicatie in de uit te nodigen pers.’Ga naar eindnoot131 De volgende dag schreef Borgers aan de nieuwe redactiesecretaris Hans van Straten, die intussen zijn doctoraal examen met succes afgelegd had: ‘Hierbij mijn laatste Podium Nieuws. Nou jij. Je moet eens komen om mijn recensie-exemplaren te komen zien - mooi gezicht al die bandjes.’ En verder: ‘Tekst nieuw briefpapier?: èffe wachten tot Boon “ja” heeft gezegd officieel.’Ga naar eindnoot132 Dat laatste zou kort daarna gebeuren: juist in die tijd werd Boon - samen met enkele andere redacteuren van Tijd en Mens - via een coup tot medewerker van dat blad gedegradeerd,Ga naar eindnoot133 waardoor hij zonder problemen tot de redactie van Podium toetreden kon. Vestdijk, die zich bij Borgers al eerder kritisch over De Bezige Bij uitgelaten had en een voorkeur had voor Van Oorschot, bleek intussen nog niet van gedachten veranderd te zijn. Op 8 januari schreef hij Borgers opnieuw: ‘Het spijt mij in zekere zin, dat ik destijds niet scherper tegen de b.b. gewaarschuwd heb, al had ik geen andere argumenten tot mijn beschikking dan “intuïtieve”. Dit zijn handige, weerhaanachtige zakenjongens (ik bedoel niet per se handiger etc. dan andere zakenlieden), waar eigenlijk geen land mee is | |
[pagina 345]
| |
te bezeilen, die voortdurend tegen kunstenaars moeten optornen en daar nu wel zeer bedreven in moeten zijn. Ik ben niet geneigd v.O. te idealiseeren, maar ik geloof toch, dat er met hem een betere afspraak te maken was geweest. Het voordeel van de b.b. blijft natuurlijk, dat ze (momenteel) meer geld hebben. Die abonnélijst is een strop!’Ga naar eindnoot134 Intussen: hoe de rest van de redactie ook over Vestdijks bezwaar gedacht zal hebben - al te veel viel er trouwens niet te kiezen -, de afspraak met De Bezige Bij was nu eenmaal gemaakt. | |
Het laatste nummer bij De DriehoekHet duurde hierna nog meer dan een maand voordat de driedubbele aflevering 10-11-12 uitkomen zou. Dit nummer, dat na alle moeilijkheden met de financiën verrassenderwijs toch nog honderdzestig pagina's telde, was gedateerd oktober-november-december 1950. Bij de vermelding van de redacteuren op de binnenzijde van het omslag bleek de naam Willem Frederik Hermans te ontbreken. In een ‘epiloog bij de zesde jaargang’ schreef de redactie: ‘Bij de verschijning van dit driedubbelnummer, waarmee de 6de jaargang van Podium wordt afgesloten, lijken de redactie enige ophelderingen noodzakelijk. In de eerste plaats wat de ongeregelde verschijning gedurende het gehele jaar betreft en bovendien over deze laatste aflevering, die van het maandblad een quarterly heeft gemaakt. Zowel het een als het ander is voornamelijk een gevolg van de grote financiële moeilijkheden die de uitgave van een literair blad oplevert voor een uitgever èn de daarmee gepaard gaande belemmering der redactionele werkzaamheden. Een verdere uitweiding over het feit dat de verzorging van een literair blad thans financieel haast onmogelijk is geworden, lijkt ons overbodig, daar dit voldoende bekend is. Aan de andere kant blijkt echter uit de vele enthousiaste en critische reacties die wij ontvangen, dat er een grote behoefte bestaat aan dit schrijverspodium, zowel bij de medewerkers als de langzaam groeiende lezerskring; een behoefte die steeds groter is geworden, naarmate de publicatiemogelijkheden afgenomen zijn. Op deze gronden heeft de redactie dan ook alles in het werk gesteld om de uitgave van Podium voort te zetten. Niettemin heeft de uitgever de strijd moeten staken: na het Aug.-Sept.-nummer was hem iedere verdere honorering van redactie en medewerkers onmogelijk. Daar echter het voortbestaan van Podium verzekerd werd doordat uitgeverij De Bezige Bij bereid bleek de verzorging van het blad vanaf Januari 1951 over te nemen, besloten redactie èn een aantal medewerkers - voor welke concrete sympathiebetuiging wij hier onze dank uitspreken! - | |
[pagina 346]
| |
hun bijdragen voor de laatste drie nummers gratis af te staan. De vertraagde verschijning noodzaakte ons voorts deze drie nummers gelijktijdig als éen aflevering te laten uitkomen. Wij vertrouwen dat met dit werk “pro Deo et Podio” èn met de opofferingen van uitgeverij De Driehoek deze onregelmatigheden voldoende geëxcuseerd zijn.’Ga naar eindnoot135 Een van de medewerkers aan dit nummer was Hans Andreus, van wie drie verzen gepubliceerd werden. Daaronder is ‘Kleine ballade’ waarin met de grote vragen van het leven op een lichtvoetige toon gespeeld wordt:
Ik loop maar in mijzelf
verzonken met mijzelf
de wegen zijn van glas
de hemel is van ijzer.
Ik weet niet wie ik ben
ik weet niet wie ik was
ik loop alleen maar men
wordt nooit van iets iets wijzer.
Er hangt een mist van licht
ik loop met mijn gezicht
mijn kleren en mijn huid
het leven in en uit.Ga naar eindnoot136
Een andere medewerker was de nieuwe redactiesecretaris Hans van Straten. In een van zijn bijdragen, getiteld ‘Avondblad’, schreef hij met een knipoog naar het surrealisme: ‘Uit ruige vuilnisbakken stijgt het gejammer van de ongegrepen jeugd. De dichter Lucebert is op last van de politie overleden. Uit de etalages van het ziekenhuis zijn vannacht twee armen ontvreemd. Hebt u niets vergeten? Dichters van deze tijd, weest niet bevreesd: ook de kioskjuffrouw zwemt elke avond in de kelders van het abnormale.’Ga naar eindnoot137 De laatste aflevering bevatte verder gedichten van Sybren Polet, Simon Vinkenoog, Gerrit Kouwenaar, G. Achterberg en J.B. Charles, het scenario voor de poppenfilm ‘Jack in Levenland’ van Paul Rodenko en - in plaats van het veel uitvoeriger essay dat tot zoveel redactionele onenigheid aanleiding gegeven had - een korte beschouwing van Fokke Sierksma over Vestdijks De toekomst der religie. In ‘De proppenschieter’ nam Willem Frederik Hermans ten slotte de in Tilburg gevestigde rooms-katholieke InformatieDienst Inzake Lectuur (idil), die de uitzichtloze sfeer in De tranen der acacia's ge- | |
[pagina 347]
| |
hekeld en het boek daarom als ongeschikt voor katholieken van de hand gewezen had, met bijtende hoon op de korrel. | |
TerugblikMet de moeilijke bevalling van deze laatste aflevering was een einde gekomen aan de zesde jaargang: een uiterst bewogen periode in de geschiedenis van Podium, waarin zich in de redactie scherpe conflicten afgespeeld hebben en waarin het blad ten slotte een andere koers zou inslaan dan in het begin van het jaar nog kon worden voorzien. Maar daarover straks. Wie, zoals de lezer van dit boek, de worsteling die de redacteuren en uitgever hebben moeten doormaken om het blad zelfs maar in leven te houden, van dichtbij meegemaakt heeft, zal met mij verrast zijn dat deze jaargang met vallen en opstaan toch nog zevenhonderdtweeënveertig pagina's telt. Dat wil zeggen: gemiddeld bijna tweeënzestig bladzijden per nummer. Dat is nauwelijks minder dan de vierenzestig pagina's waarvan de redactie aan het begin van het jaar was uitgegaan, zodat alleen abonnees met een boekhoudersziel zich bekocht zullen hebben gevoeld. Minder gunstig voor het blad was natuurlijk wel dat er slechts zeven normale nummers zijn uitgekomen en verder - aan het einde van het jaar - nog één dubbelnummer en één driedubbelnummer. Dat tegen het slot van 1950 meer dan honderd lezers hun abonnement hebben opgezegd, is dan ook niet verbazingwekkend. Vergeleken met de vorige jaargang veranderde er niet veel in het aandeel van de verschillende genres in Podium: de poëzie nam ruim vijftien procent van de beschikbare ruimte - honderdvijftien pagina's - in, het verhalend proza bijna tweeëntwintig procent en essayistische bijdragen ruim zevenenveertig procent (respectievelijk honderdeenenzestig en driehonderdnegenenveertig pagina's). Daarnaast werden er nog zevenennegentig bladzijden (ruim dertien procent) met dramatisch proza gevuld - het toneelstuk van M. Croiset en Rodenko's filmscenario - en bijna drie procent met illustraties. Dat laatste was duidelijk meer dan tot dusver het geval geweest was. Evenals vorig jaar publiceerden er ook nu veel buitenlandse dichters in het blad: in totaal veertien tegenover negenentwintig uit ons eigen taalgebied. Tot de dichters die de meeste verzen bijdroegen, behoorden Simon Vinkenoog (zeven), Gerrit Achterberg en Hans Andreus (ieder zes) en Gaston Burssens, Sybren Polet en Hans van Straten (ieder vijf). Paul Rodenko werkte aan deze jaargang met vier verzen mee. Om hierna enkele afzonderlijke gedichten te bespreken: het uiterst persoonlijke vers ‘Dit is mijn testament’ van Gaston Burssens, waarmee deze jaargang opende, ligt in het verlengde van de expressionistische poëzie uit | |
[pagina 348]
| |
Burssens' jonge jaren, maar tegelijkertijd doen sommige motieven aan de poëzie van Slauerhoff denken, zoals in de regels: ‘Ik wil daarom dat al mijn schatten zinken / Mee met mijn schip op drift / Ik wil daarom mijn wil aan 't wrakhout klinken / En met gelaten drift / De masten laten drijven’.Ga naar eindnoot138 De herhalingen, het nadrukkelijk ritme, de vaak bewogen beeldspraak geven het vers een geladen karakter, waardoor het inderdaad als een laatste wilsbeschikking op de lezer overkomt. Door de expressionistische vormgeving en ook doordat het gedicht een verwijzing naar Van Ostaijen bevat, legt het - over de jaren dertig en veertig heen - een prachtige verbinding tussen de poëzie van veel jonge dichters en de generatie van de twintigers die in veel opzichten zo verwant aan hen is. Duidelijk blijkt die verwantschap uit ‘Het lied van het morgenlicht’ van Hans Andreus. Zoals dat ook het geval was met de poëzie die Van Ostaijen in de laatste jaren van zijn leven schreef, is dit vers zo puur mogelijk geworden: dat effect wordt voor een deel bereikt door de herhalingen waardoor heel geleidelijk nieuwe elementen aan het gedicht worden toegevoegd. Alles bij elkaar geeft dit het vers een stromend karakter, wat op de lezer de uitwerking heeft van sommige christelijke of boeddhistische meditatietechnieken. Ook al worden er veel objecten uit de alledaagse wereld genoemd, het vers lijkt zich daarvan steeds meer los te zingen en vooral in de laatste paar regels enkele fundamentele waarheden over het menselijke bestaan ‘aan het licht te brengen’. Het is een gedicht dat heel eenvoudig lijkt, maar met groot raffinement is opgebouwd. Het vers ‘Februarizon’ van Paul Rodenko ten slotte opent met de schitterende regel: ‘Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open’. Het is een zin die om zijn woordkeus, maar ook om zijn verrukte toon aan het begin van Gorters sonnet ‘De dag gaat open als een gouden roos’ doet denken. Ook verder in het vers wordt die toon van grote opgetogenheid volgehouden. De beelden zijn glashelder en herinneren aan schilderijen als van Henri Matisse of van sommige Chinese schilders. ‘Februarizon’ behoort daarmee voor mij tot de absolute favorieten uit heel onze literatuur. Verder publiceerden in deze jaargang van Podium elf auteurs verhalen of romanfragmenten. Onder hen was Hans Andreus met zijn verhaal ‘Bezoek’, Lucebert en Bert Schierbeek met de door hen gewisselde brieven in ‘Chambre - antichambre’, Willem Frederik Hermans met ‘Manuscript in een kliniek gevonden’ en Louis Paul Boon met ‘De averechtse verkenning’. Hermans' ‘Manuscript in een kliniek gevonden’ was diens belangrijkste bijdrage aan deze jaargang. Waarom hij dit verhaal meer dan vijf jaar heeft laten liggen, alvorens het te publiceren, is mij onbekend: het is zonder twijfel een verhaal dat hij met hartebloed - om het eens romantisch te zeggen - | |
[pagina 349]
| |
geschreven zal hebben. Veel herinneringen aan de buurt rond de Amsterdamse Overtoom waarin hij opgegroeid is, zullen hem daarbij geïnspireerd hebben. De centrale figuur van het verhaal blijkt door dwangvoorstellingen beheerst te worden, waardoor in zijn wereld niets meer zeker is. ‘Manuscript in een kliniek gevonden’ heeft door het associatieve karakter ervan een sterk surrealistische inslag gekregen. Associatief is ook het proza van Louis Paul Boon in ‘De averechtse verkenning’, maar de associaties zijn hier speelser, directer, meer aan de oppervlakte, waardoor Boons proza een meer ‘journalistieke’ indruk maakt dan dat van Hermans. Ook Boon beschreef trouwens situaties die in de literatuur van toen zelden of nooit verbeeld waren, zodat dat ook in zijn geval weerstanden opriep. Uit de compositie van het romanfragment dat in Podium gepubliceerd werd, kon al worden opgemaakt dat de structuur van het boek niet rechtlijnig chronologisch zou zijn, maar dat de schrijver zijn thema vanuit verschillende hoeken benaderen zou. Daardoor zou een zo breed mogelijk panorama van de wereld in deze roman kunnen worden opgeroepen. Aan deze jaargang van Podium werkten verder tweeëntwintig essayisten mee, van wie de belangrijkste waren: Fokke Sierksma, Willem Frederik Hermans, Paul Rodenko en J.B. Charles. De laatste zette zijn reeks beschouwingen over nationaal-socialisme en fascisme onder de titel ‘Volg het spoor terug’ voort. Een centraal thema daarin is dat beide politieke stromingen met de capitulatie van het Duizendjarige rijk van Hitler niet tot het verleden zijn gaan behoren, maar dat ze nog altijd - een vaak verborgen - invloed uitoefenen. Paul Rodenko schreef verder enkele belangwekkende essays over recente ontwikkelingen in de poëzie en de romanliteratuur, waaronder ‘Nachtvlucht in de geschiedenis’. Daarin kwam hij tot de conclusie dat de eigentijdse romanliteratuur steeds ‘lichamelijker’ geworden was: de nadruk die vroeger op de ogen als ‘spiegels van de ziel’ gelegd was, had zich bij veel moderne schrijvers naar de hand verplaatst. De in romans voorkomende lichaamstaal was daarmee geen uitdrukking meer van geestelijke processen, maar ze gaf puurlichamelijke sensaties weer, zodat ook de meer animale krachten in de mens verbeeld konden worden. In zijn poëziekroniek in het juni-nummer concludeerde Rodenko verder nog dat er op poëtisch gebied een periode afgesloten was en dat het onder jonge dichters begon te gisten. Hij meende daarom dat het van groot belang was dat ze ruimere mogelijkheid om te publiceren zouden krijgen, zodat ze elkaars poëzie beter zouden kunnen leren kennen. Dat zou ook leiden tot meer onderlinge kritiek. Rodenko riep hier dus op tot een zekere groepsvorming. Hans Andreus vatte dat ook zo op en nam kort daarna contact met de redactiesecretaris van Podium op. | |
[pagina 350]
| |
Bij elkaar opgeteld hebben aan deze jaargang van Podium eenenzestig auteurs meegewerkt. Dat is iets minder dan het jaar daarvoor, maar toen publiceerden in het Israël-nummer veel schrijvers die anders nooit bij het blad betrokken zouden zijn geraakt. Verder werden tekeningen van negen illustratoren, onder wie Wim Hussem, Perdok en Paul Rodenko, opgenomen. Kijken we hierna naar het aandeel van de verschillende redacteuren, dan blijkt dat Paul Rodenko (ruim elf procent van het totale aantal) en J.B.Charles (bijna negen procent) de meeste pagina's gevuld hebben. Rodenko, die aan het eind van dit jaar de redactie verlaten zou, publiceerde hiermee opvallend meer dan in het afgelopen jaar. Daarentegen zal het aandeel van de beide Vlaamse redacteuren Burssens en Walschap met ieder een kleine twee procent de rest van de redactie wel zijn tegengevallen. Podium bleef daarmee in de eerste plaats een Nederlands tijdschrift met hoogstens een zwart-geel randje. Bij elkaar namen de redacteuren bijna zesendertig procent van de hoeveelheid pagina's voor hun rekening. Zoals al werd opgemerkt, heeft Podium in de loop van dit jaar een bewogen historie doorgemaakt. Opvallend daarbij is dat de grootste veranderingen die zich voorgedaan hebben, veroorzaakt werden door factoren die feitelijk weinig met de literatuur te maken hebben. Dat begon al met het besluit van Sierksma om uit de redactie te stappen: dat was een gevolg van zijn plan om nu snel zijn dissertatie af te ronden. Sierksma's vertrek maakte vervolgens de weg vrij voor Hermans om redacteur te worden, en mogelijkerwijs voor Lucebert en Kouwenaar om aan Podium mee te gaan werken. Daarna zag het er korte tijd naar uit dat Hermans hoofdredacteur worden zou: het is en blijft speculatie, maar in dat geval zou de geschiedenis van Podium misschien heel anders verlopen zijn. Die benoeming ging evenwel niet door, doordat de uitgever wegens geldgebrek afhaken moest en er geen kapitaalkrachtige nieuwe uitgever gevonden kon worden. Dat geldgebrek had nog meer gevolgen. Zo moest in het najaar een periode van drie maanden overbrugd worden: het plan ontstond toen daarvoor het essay van Sierksma over Vestdijks De toekomst der religie te gebruiken. Dat nu zou weer een van de redenen worden voor Hermans en kort daarna Rodenko om het blad vaarwel te zeggen. De consequenties van dit alles waren ingrijpend. Door het vertrek van Sierksma, die zich fel tegen de experimentele kunst gekeerd had, leek er een kans te bestaan Podium geleidelijk om te buigen van een blad dat sterk onder de invloed van Menno ter Braak stond, naar een tijdschrift waarin ook de jonge dichters zich thuis zouden voelen. Met de terugkeer van Sierksma in de redactie tegen het einde van het jaar leek die kans verkeken te zijn, maar paradoxalerwijs was dat niet het geval. Weliswaar had Rodenko de redactie | |
[pagina 351]
| |
verlaten, maar kort daarna werd een van de jonge dichters zelf, Hans Andreus, uitgenodigd redacteur te worden. Daarmee was de bres die Rodenko al sinds jaar en dag had proberen te slaan in het ‘oude’, door de schim van Ter Braak bewaakte Podium, ineens veel breder geworden. De jonge dichters die van een radicale vernieuwing de poëzie droomden, maakten zich op dit bolwerk te veroveren. |
|