| |
| |
| |
XXI.
Vaarwel.
- Wat dunkt u nanny? - zeide ik de portefeuille met mijne fragmenten digtslaande na de voorlezing van het manuscript - wat dunkt u, zou ik hier maar niet eindigen - of liever afbreken - want ik vrees dat er anders geen einde aankomt.
Mijne zuster breide haastig haar pen uit en begon toen haar kluwen van alle zijden te doorprikken, als ware het de pompoen der toovergodin geweest, waaruit de koets met zes paarden moet te voorschijn gebragt worden - maar - zij zeide niets.
- Nanny! hervatte ik - ik verbeeld mij dat het hierbij nog al gepast zou eindigen - vindt ge niet?
- Neen rob - zei ze eindelijk - naar mijn bescheiden oordeel zou er heel wat uit en nog heel wat bij moeten..... bij voorbeeld dat alles wat op mijne persoon betrekking heeft, zult ge er natuurlijk uit laten eer gij het aan onze vriendin elise overmaakt, (want ge weet wat rare menschen auteurs zijn,) ze was in
| |
| |
staat om alles maar zoo als het daar is te laten drukken.
- Het is zoo - wanneer ik den ruimen voorraad van bekentenissen en aanteekeningen overzie, die nog in onze familie-portefeuille steekt, dan zou ik in lang niet zijn uitgepraat - maar ziet ge - ik verschaf elise thans bouwstof genoeg voor drie fatsoenlijke octavo deelen - en drie deelen! denk eens aan - me lieve! - drie deelen van de bostons! - mij dunkt het geëerde publiek zal er zoo tamelijk van verzadigd raken.
- 't Kan zijn - maar - al ware het dan maar ter wille van de lezeressen, zijt ge verpligt van enkele personen nog een woordje te zeggen - vooral van u zelven....
- Welnu dan - ter wille van het schoone geslacht! - (en van enkele nieuwsgierige lezers).
Wanneer de met zorg gekweekte jongen eenmaal uit het warme nestje zijn verhuisd en elk zijn eigen takje is gaan zoeken - ach hoe wijd en zijd zwerven zij dan van elkander voort! - ach hoe zelden ziet men hen weêr vereenigd. Zoo is het ook met groote huisgezinnen; zelden valt het de verspreide leden weêr te beurt een vast vereenigingspunt te vinden. De overgeblevene bostons mogen echter zulk een verzamelingsoord bezitten dat hen allen lief is en hen als een gewijde plek met zulke gezindheden vervult, dat alle bijzondere gevoelens, wijd uiteenloopende rigtingen en strijdige inzigten voorbij gezien worden, om elkander in broederlijke waardering de hand te reiken. Deze gewijde grond is onze Philanthropine. - Daar is geen enkele boston, die zoodra hij hier den voet zet, zijne
| |
| |
partijdigheid - en partijdigheid is altijd égoïsme - niet buiten het hek laat. Theoriën kunnen ons niet dienen, alleen de methode der werkdadige liefde houdt hier stand.
De voorspelling van secundus is spoedig bevestigd geworden. De goedhartige septimus had rust noch duur voor hij naar de Philanthropine was wedergekeerd om er zijne bezigheden te hervatten - maar nu met den verhelderden blik der hope en der liefde - nu met het oog op Hem, die door geen diepte van verderf, door geen smetlucht der ellende zich afschrikken liet van de verlorenen, die Hij was komen zoeken.
En ik - o ik zag het al spoedig, dat nanny aan de Philanthropine behoorde, dat zij er voor geschapen was - en met een blos van schaamte beleed ik haar mijne zelfzucht - die haar - om meer, om uitsluitend van haar te genieten - aan zoo velen ontstelen wilde. - Zij alleen ontbrak er nog, en met haar ving een nieuw tijdvak voor de gestichten aan, die zich nog steeds bleven uitbreiden.
Nanny's voornaamste werk werd allengs de opleiding der helpsters - en thans staat zij aan het hoofd van een diakonessen huis, waarin niet enkel de noodige personen voor onze Philanthropine gekweekt worden, maar waaruit ook onderwijzeressen, pleegzusters en armverzorgsters uitgaan naar de verschillende oorden des lands. Geheel vrij van die aanmatiging, die zulk een vlek is op alle liefdewerken, is zij dienende onder de dienenden, maar tevens ook vast en zelfstandig door een zuiver en kalm zelfbewustzijn, staat zij in die reine vrijheid en in dat vriendelijk licht, dat anderen vrijmaken en verhelderen kan, als een door
| |
| |
hooger vorming gewijde voorgangster, die weet wat zij wil en wat zij moet. Door dit zedelijk overwigt, als door hare ontwikkeling zelve tot een hoofd en leidsvrouw gevormd, gaat zij met een gelijkmatigen tred op haar moeijelijken weg voorzigtig voorwaarts, geacht en geliefd van zoo velen als zich onder haar weldadigen invloed tot een nieuw leven voelden opwaken.
Hier waar de Godsdienst in het leven treedt - waar het Christendom daad moet zijn - waar het geloof in trouw, de liefde in volharding moet openbaar worden, wordt niet alles proef houdend bevonden. Menig een wijkt terug om nimmer weder te keeren, menigeen keerde ook na korter of langer tijd om te vaster verbonden te worden - maar waar een vonkje opglimt van den verborgen schat die in elk menschenhart sluimert, omdat het een menschenhart is - daar wint het veld, daar luikt het levend en bezielend op.
Zoo opent de nood en het lijden der menschheid zelve een arbeidsveld der vereeniging en der verbroedering, dat hooger ligt dan de baan der schoolsche twistgedingen en diep gegrondvest is in het wezen des Christendoms - een arbeidsveld waar de geest des levens ruischt, waar de adem des Evangelies allen aanblaast die het betreden en de schoonste snaren van het menschelijk leven worden geroerd, al begrijpt men het geheim nog niet ganschelijk van dat behoudende, reddende element, dat steeds streeft naar herstelling - genezing - verzoening!
Maar ik mag over al deze dingen hier niet uitwijden en neem afscheid met nog enkele bijzonderheden over de familie boston.
| |
| |
Primus is aan zijne liefde voor al wat leeft getrouw gebleven, tot dat de dood hem midden in zijn onderzoek de schatting af kwam eischen, die ook den besten vriend der natuur aan deze oude moeder schuldig blijft. Jufvrouw jetje stippel heeft voortdurend reden hem hare dankbare tranen te wijden, want ondanks haar onverbeterlijken moordlust heeft de vriend der insekten gezorgd dat zij op haar ouden dag niet onverzorgd behoefde te zwerven. Vergeten als hij in dit kleine land had geleefd is hij ook gestorven; en welligt ware zijn naam nooit weder genoemd, behalve binnen den streng afgesloten kring van een paar met vervaarlijke geleerdheid omkorste genootschappen - zoo professor sextus boston, die een vlijtig lezer van buitenlandsche bladen was, ten einde zijne binnenlandsche te vullen, niet een wijdloopig artikel in een Duitsch maandschrift vond, over het groot verlies dat de natuurkundige wetenschap in Nederland geleden had door den dood van den geleerden en onvermoeiden navorscher, die door zijne geduldige en naauwkeurige waarneming over menig betwist of nog onzeker vraagstuk een helder licht had doen opgaan. - En toch was die man, die eene Europeesche vermaardheid bezat, aan zijne eigene landgenooten onbekend gebleven. - De Konst en Letterbode bloosde een weinig en ruimde welwillend een plaatsje in boven zijne weêrkundige waarnemingen op den huize Zwanenburg - en daar las het dankbare vaderland - met de biographie van een boekverkooper en van een deurwaarder - nu ook de datums van Dr. boston's geboorte en verscheiden met nog verscheidene andere cijfers en namen, zoo wel van de professoren
| |
| |
bij welke hij collegie had gehouden, als van de latijnsche stukken, die schier niemand hier te lande gelezen had over zijn geliefkoosd vak - hij ruste in vrede.
Had ik quartus aan het sterfbed onzer onvergetelijke moeder met zijn oude leven zien breken - heerlijk bloeide een schooner aanzijn in hem op, waarover de schadelijke invloed van de hoogmoedige adèle geen magt scheen te kunnen erlangen.
Hoe meer de ernst der eeuwigheid zijn gansche bestaan doordrong, zoo te meer liet hij af van elke ijdele praalvertooning, van alle zinledige, opgesmukte galmen; zijn diepere blik in het menschenhart met al de gevaren die het omringen, zijne eigene ervaring van de kracht van dat geloof, dat hij aanprees - gaven thans aan zijne woorden die geheel eigendommelijke schoonheid der eenvoudigste waarheid, als zij in het harte leeft en uit het harte spreekt. De schaar zijner hoorders was gedund en nam niet weer toe, maar hij verkreeg een vast publiek van getrouwe volgelingen, die hem hoog waardeerden, met erkentelijke vereering hem aanhingen en aan wier ontwikkeling hij met steeds meer vrucht arbeiden mogt. Quartus was meer dan voldaan, want hij had geleerd zijne hoorders niet langer te schatten naar het getal, maar naar het gewigt - hij verstond nu dat groote woord des Meesters: gij hebt het om niet ontvangen - geef het om niet! -
Wij hadden het er vrij algemeen voor gehouden, dat decimus, die zoo magtig veel van verhuizen hield, de groote reis naar de nieuwe wereld met quintus
| |
| |
zou deelen, die van een mislukt Hervormer het hoofd eener Amerikaansche kolonisatie was geworden, welke zich aan de oevers der groote meeren in het midden der Vereenigde Staten ging nederslaan. Doch als wij reeds meenden dat hij zich voor deze avonturen gereed begon te maken, kwam hij ons eensklaps bij een herderlijk bezoek verhalen, dat hij voor zekere kleine stad op het zestal stond.
- Gij zult het niet aannemen als gij beroepen wordt, niet waar? - vroeg ik in de vaste verzekering, dat hij, die altijd zoo heftig tegen den afval des lands ijverde, die altijd iets te petitioneren en te weeklagen had, de eerste gelegenheid de beste zou aangrijpen om dit zinkend wrak te verlaten.
- En waarom zou ik het niet aannemen? - riep hij, mij verstoord aanziende.
- Wel natuurlijk, omdat gij altijd gezegd hebt, dat gij den aanstaanden ondergang van staat en kerk, niet wenschtet bij te wonen. Zoo meende ik, dat gij u in tijds met het overblijfsel der getrouwen een veilig Soar zoudt gaan verzekeren.
- Daar - daar staat gij reeds voor aan op het drietal! - viel septimus ons in de rede, hem de courant overgevende.
- En meent gij nu nog dat ik mijn vettigheid zou verlaten om te gaan zweven boven de boomen des wouds? - vroeg decimus met een van vreugde blinkend gelaat - en het was van nu aan alsof hij nooit van landverhuizing gehoord, nooit iets met de zaak der Afscheiding te maken gehad had. - Hij kreeg het beroep en vergenoegde zich van toen aan met binenlandsche reizen; want 's jaarlijks - dit heeft
| |
| |
hij zich als een pligt opgelegd, doet hij geregeld eene soort van herderlijke inspectie-reis, uit gehechtheid aan al de negen gemeenten, waar hij zoo kort mogelijk geweest is, en al heeft hij daar ook alles in rep en roer gezet door zijne dwaze bemoeizucht en onverstandigen ijver, hij heeft van de wateren der vergetelheid gedronken, hij spreekt er over als of hij daar een voorsmaak van den hemel genoten heeft, en alsof elk hem daar nog zegent en terug verwacht. Vandaar dat hij al die verlatene gemeenten jaarlijks rond trekt en zijne opvolgers half dood ergert, met zijne Apostolische aanmatiging; want niet alleen spreekt hij dan, als ware hij de grondlegger en pleegvader dier kudde; maar hij troost en vermaant, als ware die gemeente sedert herderloos en van alle geestelijk voedsel verstoken gebleven. Zoodra hij ‘de stad’ bereikt had, werd hij de lofredenaar van ‘het land.’ Al de cabalen en ergernissen die hem eens zijn landelijke standplaatsen voor een Botanie-Baai deden uitkrijten, waren vergeten en ondergegaan in de aangename souvenirs van de hammen, eijeren, boter en honig der eenvoudige? dorpelingen - landelijke souvenirs voorzeker, die zich ‘in de stad’ gedurig als zoovele pijnlijke herinneringen aan zijne beurs opdrongen.
Met dezelfde geestdrijvende onstuimigheid, waarmede hij de boerenkerkeraden alom tegen zich verbitterd had, meende hij ook in zijne stadsche gemeente te kunnen te werk gaan; maar hier vond hij in wakkere ambtsbroeders een duchtigen tegenstand - die duidelijk genoeg bewees, dat men hem gaarne als collega maar niet als Paus begeerde. Ongewoon aan een
| |
| |
strijd met zulke welgeoefende krachten, gevoelde decimus al ras zijne magteloosheid, doch hij was nu eenmaal gewoon andere namen aan de dingen te geven dan zij dragen moesten en hij brandde met verdubbeld geweld los tegen de ongeregtigheden ‘in de stad.’
Hij was dan ook vrij wat voortvarender met dit klein Ninevé zijn ondergang te voorspellen dan de bekende profeet van den ouden dag zulks geweest is - intusschen bleef de stad onboetvaardig en decimus sloeg soms een oog naar de zee en dacht aan de groote daden zijns broeders, die nu als gouverneur-generaal, neen als wereldlijk en geestelijk vorst regeerde over zijne kolonisten....
Maar zou hem bij quintus wel veel bevordering wachten - hij had alle reden dit te betwijfelen. Daar was echter nog meer land onder de zon. - Decimus nam raad met zijne huisvrouw, die een deugdelijk praktisch verstand bezat en sprak van Afrika! - Zij was uit Groningerland geboortig en oordeelde dat het dan nog beter ware onder hare eigene landslieden ‘endelkoek’ te eten dan een overvloed van perziken te Port Natal - ook veronderstelde zij dat zij beter met de Groningsche boeren wist om te springen dan met de Kaapsche en zij, bevreesd voor Hottentot en Kaffer, besloot den invloed harer vermogende verwanten eerst te beproeven.
Een jaar later verhuisde decimus naar een der rijkste gemeenten onzer Noordelijke Provinciën - maar het is niet waarschijnlijk dat hij daar begraven zal willen worden.
Terwijl sextus nog altijd de hoogste belangen des
| |
| |
levens en de diepzinnigste vraagstukken der Godsdienst met een lagchend gezigt behandelde en met de zorgelooze gemakkelijkheid van iemand die met zulke verouderde dingen sedert lang heeft afgedaan - trad nonus schoorvoetend voort door de doolhoven der opgetaste wetenschap, zijn philologischen sleutel zoo lang op ieder slot der gewijde geheimenissen passende en wringende, dat zij opensprongen - al ware het niet onbeschadigd - en even zeker als quintus en decimus zich overtuigd hielden in de hun door de kerk overgeleverde Liturgiën het tooverformulier te bezitten, waarmede zij den Geest der waarheid, zoo dikwijls zij maar wilden, over ieder punt der geloofsleer konden ondervragen om een onfeilbaar antwoord te bekomen - even zoo vast hield nonus zich overtuigd, dat hij alleen langs den hagchelijken weg van historische kritiek der bronnen tot het zuivere licht der waarheid doordringen kon - en zoo eenzijdig de eersten zich toonden in de bekrompen hardnekkigheid, waarmede zij de oogen toeknepen voor elke andere zienswijze, even eenzijdig was nonus, als hij zijne methode voor de ‘absolute’ verklaarde en de wetten van het logisch denken tot het eenig en uitsluitend oplossingsmiddel voor de geschiedenis van het Christelijke leerstelsel verhief. De Kenner der harten weet alleen wie de waarheid vuriger liefheeft en met den meest opregten ijver en gewetenstrouw zoekt.
Welk een zegen, dat de kracht en het leven der kerk niet rust in de theologische wetenschap, die hoe achtbaar en schoon ook in zich zelve, slechts de speculative werkzaamheid van den menschelijken geest
| |
| |
is met die goederen - die ons niet enkel zijn verleend als voorwerpen waaraan wij onze oordeelskracht hebben op te scherpen, maar die bestemd zijn om het leven van ons leven te worden. - De Christelijke kerk staat of valt dan ook niet met de pleitgedingen der wetenschap, daar zij bestemd is om in het geloof en de liefde der eenvoudigen te bestaan en slechts door geloof en liefde uitgebreid en geschraagd te worden. Zoo lang deze grondzuilen nog staan in duizend getrouwe harten, zoo lang zal de Geest der waarheid van de gemeente Gods niet wijken - zoo lang zal de zon onzes heils niet tanen, maar christus ons licht zijn te midden van de duizelingwekkende vragen van den tijdgeest - ons licht bij de nevelen van twijfelmoedigheid, bij den angst en vreeze, die zoo menig zwak gemoed bevangt - ons licht en ons leven, al wandelen wij in het land der schaduwen in geloof en niet in aanschouwen.
En nu - wat is er van den armen kleinen rob geworden? - Heeft de Dertiende het voorgevoel zijns vaders gelogenstraft? - Heeft hij zijn noodlot overwonnen en is het avondlied zijner moeder waarheid geworden in zijn hart?
Mijn lezer - diep in mijne ziel staat het gegrift:
Mon Dieu pour être heureux Tu me mis sur la terre, Tu sais bien mieux que moi quels sont mes vrais besoins!
De bekentenissen in deze fragmenten uit mijn levensboek nedergelegd, hebben het u echter bewezen, hoe ik het geluk al te lang met eigen hand van mij heb
| |
| |
gestooten en het niet aanvaarden kon voor ik mij zelven in de eeuwige liefde des Vaders had wedergevonden.
Lange hab' ich mich gesträubt -
Wenn der alte Mensch zerstäubt
Und so lang du das nicht hast,
Dieses: ‘Stirb!’ - und ‘Werde!’ -
Bist du nur ein trüber Gast
Sedert verscheidene jaren ben ik als plaatsvervanger van secundus op zijne Philanthropine werkzaam, waarvan hij echter, zooveel zijne krachten het toelaten, door de helderheid van zijn blik en den schat zijner ervaring nog steeds de ziel en raadsman blijft, ofschoon ligchamelijk lijden hem steeds meer aan zijne kamer boeit. Aan de hand van zulk een edel leidsman wandel ik mijn pad met stille dankzegging bij mijn veel omvattende taak - met elken dag dieper de waarheid der woorden beseffende, waarmede mijne moeder van de aarde scheidde:
‘Opdat de uitnemendheid der kracht zij uit God en niet uit ons!’
Tot hiertoe robbert boston - die aan de onderge- | |
| |
teekende zijn gedenkboek vereerde, met volle vrijheid om het uit te geven in den vorm die zij het voegzaamst achten zou. De Dertiende zelve kwam mij echter voor zoo weinig het geijkt karakter van een zoogenaamd ‘romanheld’ te bezitten, als zijne omgeving zich tot de formatie van eene ‘intrigue’ leenen wilde. Ik besloot dan het document in zijne oorspronkelijke eenvoudigheid te laten blijven, zoo als het ongekunsteld fragmentsgewijze uit de pen des auteurs gevloeid is, liever dan deze losse vlechten tot een in een gewrongen knoop te zaam te snoeren - met den bescheiden wensch, dat het mij mogt gelukken, ook zonder de wel wat versleten taktiek van door een warrelende kronkelpaden, kunstmatig gemaskeerde partijen, bedriegelijke perspectiven en labyrinthische verwikkelingen - den lezer eene onderhoudende verpoozingslectuur te verschaffen voor de eenzaamheid of aan den gezelligen huiselijken haard, die hem tevens nog eenige stof tot denken en bespreken oplevert.
Gaat het u als mij - mijn lezer bij het doorloopen dezer bladen - dan wordt het u bij het optreden van sommige beelden te moede, zoo als het iemand gaat, die in de schemering voor het venster zit als buiten de lantaarns worden opgestoken. Gij meent gestadig in die schaduwen en schimmen, die in het halflicht u voorbij gaan, een bekende te herkennen. Heb ik u niet meer gezien? - zegt gij - ja ik ken u - maar ik kan niet op uw naam komen. - Ja toch, daar komt hij onder het volle licht der lantaarn - gang en houding helpen u nog meer op weg - en gij noemt een
| |
| |
naam. - Maar hij komt nader en nader - en - nu verdwijnt de gelijkenis - want hij ziet op - gij kijkt hem regt in het aangezigt - gij hebt u vergist - gij weet zijn naam niet meer en gij hebt hem ook nooit gezien. Maar wat had die voorbijganger dan, dat hij u zoo bekend voorkwam? - Hij had iets dat herinneringen in u opriep; hij had gelijkenis met beelden uit het verleden - doch niet de gelijkenis van het portret - maar de gelijkenis van de verwantschap. - Verwante karakters hebben verwante physiognomiën en waar eenig karakter in zijn eigendommelijke vormen is gegeven, daar zijn gelijkenissen onvermijdelijk en komen de zweemingen in tallooze schakering voor. Dwaas wie al te haastig een naam uitspreekt, zoodra hem eenige toevallige overeenkomst aan dezen of dien doet denken - nog dwazer die meent dat deze overeenkomst opzettelijk is daargesteld - of dat een en het zelfde beeld nog niet op tien anderen gelijken kan en toch niet anders dan een droombeeld zijn, dat nergens te vinden is dan op het blad dat het ons voorgetooverd heeft.
Aan de Leur bij Breda. 17 October 1857.
Elise.
einde van het derde en laatste deel.
|
|