Daar klonk het, vanaf de oude bank van houtsnijwerk, zo eentje, die wij een tori-banyi [vertel-bankje] noemen. Het was onder de Boom der Ouden, de machtig-oude Godenboom buitendien, waar ons dorp altijd vergaderde of ritueelde.
Merkwaardig genoeg scheen hij, Nt'ta Baluba, Man-met-de-grijze-Baard, al die tijd op een of andere manier afwezig te zijn. Of liever gezegd, hij leek in trance te verkeren, bezeten van een god, een onbekende winti-kracht. Het was wel een naveloude vaderengeest, mijn vriend, misschien wel de Vader-Spirit van ons Moederbuikoerland, zoals we zeggen. Ja, de Al-Spirit van ons continent, oneindig zwerfzaam zijnde over heel de Mensenaarde. Afrika-o, lelele...!
Met een ongeziene heftigheid veerde Nt'ta Baluba op soms, af en toe, terwijl hij naar alle windstreken gebaarde, alsof de vluchtige geest van het woord gevat diende te worden in stormwinden die ooit door onze zielen zouden moeten razen, teneinde ons van de waarheid van het gesprokene te overtuigen.
Waarheid? De waarheid? Een waarheid? De zijne? Wie zou ooit weten welke? De aasgier misschien? Deze vogel en tegelijk drager van de God der Luchten, een Kromanti-god [strijdbare spirit], de Opete, kwam ongemerkt aangevlogen en streek, met duizend regenbogen in zijn ogen, terwijl de dorpsmenigte toekeek, neer op de schouder van Nt'ta Baluba, de verteller... o-hahu!
Af en toe schudde de gier z'n kop, draaide z'n nek - oh, sacraal als bij de Awese-dans, - klapperde met z'n vleugels bij wijze van het beamen van de waarheid van elk gesproken of gezongen woord. Híj kon het weten! Of liever: de geest en god in hem! Deze was het kennelijk, die de zwartgouden-kraaloude gier van tijd tot tijd aandreef tot het uiten van zijn ingehouden gekrijste: kròkròkrò!
Hoor daar het godsgezang op deze helderklare en zonware dag:
W' Opete daw-a-dama-daw...!
Want alleen de goden kennen het geheim van onze levensdag, mijn vriend! En zij alleen kennen de schoot waaruit de baring van ons lot geschiedt, mijn vriend! Gelijk het moederdier van 't aanstaande kind met de navelstreng het buikleven bezegelt. De gode-goden-ooy!
Aan onze wieg zijn zij de Melkborst der Voedsters. Zij zijn de Kra-