Gebroken rijst 9
Een mooi, en heerlijk ‘bosnegerachtig’ gedicht vol van die heerlijke ‘bosklanken’ waar men trots op mag zijn. Een gedicht over het historisch onrecht dat men deze negers aandeed. Met name de stadsneger voelde zich ‘beschaafder’ dan bosneger. Alhoewel beide zwart waren, was de (etnisch ook verschillend zijnde) bosneger ‘minder’. Men lachte om deze ‘volstrekt onnobele boswilde’. Merkwaardig genoeg lachte de neger (stadskreool) veel en veel minder om de toch ook in het bos levende indiaan dan om degene die zo zwart was als hijzelf en die van oorsprong hetzelfde slavenbloed droeg. Een kwestie van koloniale indoktrinatie en eigen menselijke kompleksen ook.
Dit stukje Surinaams racisme bestaat wel veel minder tegenwoordig, is verouderd, zou men zeggen. De bosnegers, boslandkreolen, worden immers nu geëerd als nakomelingen van de ontvluchte slaven, van de vroegere vrijheidsstrijders, marrons. Ja, de situatie is gelukkig wel veranderd. Maar... het wezen van (eigen) racisme niet! Uit dát oogpunt, plus nog vanwege dokumentatie, hierbij het gedicht koti (lett.: sneden, littekenslatende wonden, ook: al of niet magisch weermiddelen) met z'n vertaling. Vooral in de Sranan-versie blijkt de ‘geaffekteerde’, zeer melodieuze spraak van de bosneger die, als hij iets heerlijks bewonderde, in onze ogen ‘op domme bosmanier’ iets ‘óverbewonderde’. Hij met zijn likkebaarden en zijn geklak van tong, zijn ‘zwaar overdreven’ gebaren vóór de etalages! Waarbij hij het kapitalistische goed waaraan wíj́ gewend waren zo ‘onbeschoft’ toedanste! Alsof hij bosgoden aanbad! Onze eigen domheid straalde in onze vooroordelen en vooral: ónze arrogansie!
Dan praat ik liever niet over het feit dat de ‘beschaafde winkeliers’ deze mensen voor duizenden guldens hebben afge-