| |
| |
| |
Tien dagen te Brighton.
Gij Heer! die mij en zoovelen met mij, een onuitsprekelijk grooten zegen te Brighton geschonken hebt, schenk mij genade om het een en ander op schrift te stellen aangaande de zamenkomsten der geloovigen aldaar; ook ten nutte dergenen, die niet met ons konden opgaan, en gaarne met Uw werk aldaar bekend willen worden; bovenal tot verheerlijking van Uwen Naam. Amen.
| |
I.
Waarde Vriend!
In het begin van April ll. nam ik mij voor om in het laatst dier maand naar Londen te vertrekken en daar tot eenige dagen vóór Pinkster te blijven, om de May-meetings bij te wonen. Van die meetings zou ik dan een eenigszins uitvoerig verslag geven, in den vorm van mijne ‘Een en twintig dagen in Schotland.’ Door verschillende omstandigheden werd ik echter verhinderd mijn voornemen ten uitvoer te brengen en gaf ik mijn voorgesteld bezoek aan Engelands hoofdstad op, in de hoop dat ik in Augustus of September naar Afrika zou kunnen vertrekken, en dan op de doorreize eenigen tijd in Londen zou kunnen blijven.
| |
| |
In het begin van Mei ontving ik daarop eene uitnoodiging om naar den Haag te komen en, met andere predikanten, den heer Pearsall Smith te ontmoeten. In gezelschap van nog eenige broeders naar de Duitsche kerk in de Hofstad gaande, spreekt de heer Elout van Soeterwoude op zúlk eene wijze over de aanstaande Conventie te Brighton, dat ik ZEd. mijn naam opgeef als een dergenen, die dankbaar gebruik wenschen te maken van de door de Engelsche broeders aangeboden gastvrijheid, en ik besloot om de Conventie bij te wonen.
Ik hoorde Mr. Pearsall Smith voor het eerst in de Duitsche kerk en ik kan niet zeggen dat ik bijzonder door zijne toespraak getroffen werd. 's Avonds, ten huize van Baron van Doorn, nog minder, dan 's middags in de Kerk. Ik meende dat zijne wijze van spreken te los was, en dat hij zich bona fide met godsdienstige liefhebberijen bezig hield, geschikt om het aanzienlijk, godsdienstig publiek in den Haag wat bezig te houden, doch geheel ongeschikt voor het harde, dagelijksch leven. Tegenover een vriend van mij, in den Haag woonachtig, drukte ik mij zóó sterk uit, dat hij (schoon zelve niet vóór de beweging) mij waarschuwde dat ik, in dien geest naar Brighton gaande, een oordeel der verharding over mij halen kon, en dat ik veel beter zou doen om thuis te blijven. Dit wilde ik echter niet; ik verlangde weer naar Engeland te gaan; te Londen had ik het een en ander te doen; ik wenschte weer iets te zien van den christelijk-philantropischen arbeid op zoo reusachtigen schaal daar behartigd; te Brighton, de koningin der Engelsche badplaatsen, kon ik in elk geval mijne nog niet geheel herstelde gezondheid misschien herwinnen, en wat de Conventie betreft, - ik zou alles nauwkeurig gadeslaan, en in mijn verslag de
| |
| |
korrels koorn uit het kaf te voorschijn brengen, en eens duidelijk aantoonen wat er goeds, wat verkeerds er in de beweging was. Wel gevoelde ik dat het niet recht was om daartoe gebruik te maken van de aangeboden gastvrijheid, doch (zoo meende ik) ik kon dit op de eene of andere wijze wel in orde maken. Van meet aan besloot ik mij aan geene der door den heer Pearsall Smith voorgestelde regelen te houden en mij te vrijwaren, dat ik niet door een sentimenteel methodisme en een valsch enthusiasme zou worden medegesleept. En zoo vertrok ik Dingsdag 25 Mei naar Londen na den vorigen avond, zeer tot mijne verwondering, een vrijkaart ontvangen te hebben voor stoomboot en spoor van Rotterdam naar Brighton en terug.
Van de reize naar Londen spreek ik weinig. Wij verlieten Rotterdam per Harwich-boot een weinig na vijf uur, en een paar uur later waren wij in volle zee. De boot was overvol, zoodat het zich wel liet aanzien dat niet weinigen der passagiers zich met een bed op den vloer of zonder bed zouden moeten behelpen. Na de thee, ging ik op dek zitten, en zag eens om mij henen of ik ook reisgenooten naar Brighton vinden kon. Ik geraak eindelijk in gesprek met een Duitscher, die blijkt Dr. Warneck te zijn, de voormalige director in het zendingshuis te Barmen; straks hoor ik een paar andere heeren spreken over: ‘Barmen’, ‘Mission’, ‘Brüdergemeine’, en ik vind Dr. Kleinschmidt, vroeger leeraar te Zeist en een zendeling op de terugreize naar Jamaïca. Aangenaam was het mij zulk gezelschap aan te treffen, en tot laat in den avond bleven wij in gesprek over de zending, Afrika, Jamaïca en het werk des Heeren in Europa. Eindelijk werd het tijd om te gaan slapen; doch waar? Alle hutten waren bezet; de sofa's insgelijks;
| |
| |
de vloer was herschapen in één groot veld-bed, en op de banken was nauwelijks plaats om te zitten. Met een Italiaan, een zeekapitein, wiens schip te Rotterdam lag, had ik nog een aangenaam uurtje, en daarna beproefden wij half zittende, half liggende een weinig te slapen. Niet zeer verkwikt begroetten wij het morgenlicht, en tegen zeven uur in den ochtend arriveerden wij te Harwich, waar een specialen trein ons wachtte en in een paar uren tijds te Londen bracht.
Londen is Londen en daarmede is alles gezegd. Het is geen stad maar een streeks lands met huizen bedekt, en zich zóo snel uitbreidende, dat men onmogelijk voorspellen kan wat Londen over een tien of twintigtal jaren zijn zal. Wij arriveerden aan de Bishopsgate-street Station en na eene vrouw, (een vroegere dienstbode in het huis van mijnen onvergetelijken leermeester da Costa) die met hare kinderen naar Natal terugkeerde, een logement gewezen te hebben, ging ik zelve eene tijdelijke woning zoeken. Dit scheen moeijelijker te zijn dan ik verwachten kon. Aan het huis in Devonshire square waar ik vroeger gelogeerd had gekomen zijnde, hoorde ik dat men mij onmogelijk kon innemen, en dat het nog al moeijelijk zou zijn om behoorlijk logies te vinden daar ‘Londen vol was’.
Welk een idee: London is full! Met moeite wees men mij op een zolderkamertje een plaats, waar ik mij wat kon wasschen, en kreeg ik een ontbijt, met de belofte dat als ik nergens anders behoorlijk terecht kon komen, men mij voor dien nacht een bed op eene sofa zou geven. Gelukkig was ik in het bezit van het adres van Mrs. Dyson Smyth, de bestierster van een christelijk boardinghouse (19 Montague street, Russell square); derwaarts begaf ik mij en daar vond ik een kamer en een hartelijk,
| |
| |
christelijk welkom. Ik kan dat boardinghouse mijne vrienden, die naar Londen reizen, zeer aanbevelen; het is er goedkoop, zindelijk, goed, en bovenal: christelijk. Op mijne stille bovenkamer mocht ik den Heer danken voor zijn veilig geleide en voor eenige oogenblikken denken aan de Conventie te Brighton, werwaarts ik henen reisde.
Van Woensdag tot Zaturdagochtend bleef ik te Londen.
Boven op een omnibus gezeten reed ik door de drukke straten om weer een totaleindruck te krijgen van Londen. Welk eene plaats! Tienduizenden verdringen zich om Sankey en Moody te hooren, en de jeneverpaleizen prijken in akelige pracht en als met helsche verlichting in sommige deelen der stad, bijna huis aan huis. De prostitutie te Londen is ontzachelijk. Een vriend van mij met de wereldstad wel bekend, leidde mij op een avond een weinig rond: ik zag niet veel, doch genoeg om met een krank hart thuis te komen. Vooral het aantal jeugdige, schijnbaar onschuldige meisjes, doch prostitutes in den vollen zin des woords, op de openbare straten en in de kroegen is heartsickening. In White Chapel, bezocht ik George-Yard en Angel-alley waar een der ragged schools is onder bestuur van Mr. G. Holland, en waaraan eene inrichting verbonden is om zuigelingen en kleine kinderen tijdelijk te verzorgen. Dronkenschap en prostitutie zijn de hoofdzonden in dit gedeelte van Londen, en de armoede die er heerscht is meestal het gevolg dier zonden. Nabij de West-India Docks, Lime house, bezocht ik de Strangers Home, een toevluchtsoord voor Lascars en andere Asiatische en Afrikaansche zeelieden, ayahs, en hulpelooze inboorlingen van warmere streken, die vroeger dikwijls en te lang in de straten moesten omzwerven tot dat zij dood neervielen en als vuil der straten werden weggeruimd. Ik bezocht het Cristalpalace
| |
| |
en woonde eene uitvoering der Christy minstrels gedeeltelijk bij; ik maakte een uitstapje naar Woolwich en dwaalde uren lang doelloos door Londens straten rond, onvoldaan met mij zelven, met de wereld, met het Christendom; minder dan ooit met de contrasten in dit leven, zoo gemakkelijk in Londen op te merken verzoend; meer dan ooit de macht der zonde en de machteloosheid des vleesches ten goede gevoelende; - en zoo brak de zaturdagmorgen aan en begaf ik mij naar Londen-bridge-Station op reis naar de Conventie te Brighton.
Tegen de Conventie was ik meer nog dan vroeger ingenomen. Ik had een artikel gelezen in de Record, en de bedenkingen van den bekenden schrijver Ryle tegen de beweging van den heer Pearsall Smith en zijne vrienden, en ik besloot vastelijk mij niet te laten omleiden, en mij voor perfectionisme, quietisme, mysticisme etc. wel te wachten.
Toch riep mijn hart tot den Heer om licht van boven; om het werk Gods niet gering te achten; - om den geest des onderscheids.
Stil en in mij zelven gekeerd nam ik plaats in de coupé en hield mij voor een gedeelte der reize bezig met het doorbladeren van het verslag der Oxford-conventie, dat ik ter leen vroeg van eene jufvrouw die mede in het rijtuig zat. Te Brighton aangekomen ging ik per omnibus naar de Belvidere Mansion, Kings Road, waar de vriendelijke secretaris der conventie mij een verblijf aanbood op de Marine Parade no. 71, in gezelschap van Dr. Gerth van Wijk van den Haag met wien ik eéne kamer betrekken zou, en Ds. de Bel, Moeton, Bähler en Howard (Zeist), die andere kamers hadden; in het aangrenzende huis (no. 72) waren Ds. en mevrouw Huët, benevens de heeren Looman, Hovy en Schoch geher- | |
| |
bergd. De arrangementen voor de ontvangst der vreemdelingen, vooral der vreemde predikanten, liet niets te wenschen over. Zoovelen als bij private personen konden logeeren werden door dezen gastvrij opgenomen; voor de anderen werden geheele huizen gehuurd, of gemeubileerde kamers, gelijk dat in eene badplaats als Brighton door de badgasten gebruikelijk is. De meesten onzer gebruikten ontbijt, middagmaal en thee in eene ruime zaal, Mellison's concertzaal genoemd, en ontvingen spijskaartjes van den secretaris der conventie; in het Pavilion was eene betere tafel toegericht tegen hoogere betaling dan bij Mellison. De ontmoetingen van zoovele broeders en zusters uit alle landen aan de tafel in Mellison's lokaal blijven onvergetelijk. De inwoners van Brighton en, vergis ik mij niet, ook enkelen, die maar tijdelijk in die plaats verblijf hielden, beijverden zich om vooral de vreemde predikanten uit te noodigen tot breakfast of dinner, en zoo men zich maar niet te ver van het centrum verwijderde, werd men dagelijksch uitgenoodigd. De beschikkingen aangaande de diensten waren zoo goed als de bezorging des ligchaams, en over het algemeen moet verklaard worden dat Mr. Pearsall Smith een uitstekend
manager is.
Van mijne lodgings spoedde ik mij naar het Pavilion, om voor de eerste maal eene meeting der conventie bij te wonen.
Dit Pavilion met zijne tuinen en buitengebouwen beslaat eene ruimte van meer dan elf engelsche acres en is eene combinatie van domes, minarets, en copulas, half Chineesch, half Turksch, en in het geheel eene zonde tegen den goeden smaak. Het werd gebouwd door den architect Holland voor den Prince Regent in 1784 en voltooid door Nash in 1818.
| |
| |
Koningin Victoria, die naar men zegt een walg had van de half Chineesche pagoda's en buitensporigheden, stond het Pavilion af aan de stad Brighton voor drie en vijftig duizend pond sterling (f 646.000), zijnde nauwelijks een vierde der som, die het oorspronkelijk gekost heeft en de gebouwen worden sedert gebruikt voor concerten, bals, publieke vergaderingen en tentoonstellingen, terwijl de tuinen voor het publiek zijn opengesteld. Dit Pavilion was door de stad Brighton kosteloos aan de Conventie afgestaan, en voor het houden der meetings was het zeer geschikt. Terwijl in de Dome, die eene circumference heeft van 250 voet, en in de Korenbeurs, ook aan de conventie afgestaan, vijf of zes duizend menschen vergaderen konden, was er plaats in de neven-gebouwen: de music-room, de drawing room en de king's appartment voor vergaderingen der buitenlandsche leeraars en vrienden of voor vergaderingen met bekommerden, en werden de bovenkamers uitsluitend opengesteld voor de predikanten uit den vreemde om zich daar te kunnen afzonderen, om elkander te ontmoeten, om te schrijven, etc.
Doch nu geen woord meer ter inleiding.
Wij gaan de lange gang door, eene deur wordt geopend, en wij zijn in de Dome, van het eene einde tot het andere met belangstellenden gevuld, en juist terwijl eene krachtige tenor liefelijk en treffend de eerste regelen van een lied zingt, door de gemeente in chorus beantwoord.
Een wonderlijk gevoel vervult mijne ziel.
Het is mij of ik in eene Roomsche kerk verplaatst ben. Die fantastisch beschilderde Dome; dat matte licht, slechts van boven en door gekleurde glazen het gebouw verlichtende; dat betooverende gezang; die devotie op zoo veler gelaat
| |
| |
geteekend; dat vreemde dier godsdienstoefening! - Stilzwijgend zet ik mij op eene bank neder, vaster dan ooit te voren besloten om mij niet te laten medeslepen; bijna gedrongen om op te staan en luide uit te roepen: Vrienden, waakt! Gij loopt gevaar om eene opwekking der zinnen voor opwekking des geestes te houden. Waakt!
En zóo woonde ik voor de eerste maal de Conventie bij.
|
|