De vrouw
(1951)–F.J.J. Buytendijk– Auteursrecht onbekendHaar natuur, verschijning en bestaan
[pagina 145]
| |
4. De psycho-analytische beschouwingThere is a conflict inherent in woman's existence. She has a brain and a womb; like an ellipse she has, as it were, two centres compared with the one centre of the man's existence, which may be likened to a circle. Van af Freud's eerste klinische studies tot in de talloze psycho-analytische geschriften van onze tijd staat de vraag naar het wezen van de vrouwelijke natuur in het middelpunt van de belangstelling. Freud zelf heeft in verschillende phasen van zijn lange loopbaan op deze vraag een beslissend antwoord gegeven, dat door zijn orthodoxe volgelingen werd overgenomen en uitgewerkt. In de min of meer ‘schismatieke’ richtingen der oorspronkelijke psycho-analyse vinden wij wel allerlei afwijkende opvattingen, maar enkele fundamentele inzichten keren toch telkens terug. Wij zullen ons niet uitvoerig met de grondslagen van deze belangrijke richting der psychologie bezig houden en nog minder trachten haar historische ontwikkeling en differentiatie te volgen. De opvattingen van Freud droegen steeds het stempel van een naturalistische mensbeschouwing en nog steeds is het biologisch gezichtspunt in de psycho-analyse zo al niet overwegend dan toch wel van grote invloed. Mede op grond hiervan heeft men aan deze school een gemis aan theoretische diepgang, een schematisering van het zieleleven, een opvatting omtrent het sexuele en erotische zonder phaenomenologisch gefundeerde onderscheidingen verweten. Dit is voor een groot deel juist. De betekenis, die deze wijd verbreide denkwijze voor de psychologie heeft, is echter daarom nog niet van geringe betekenis. Zij is enigszins te vergelijken met de betekenis, die het Darwinisme op alle levenswetenschappen | |
[pagina 146]
| |
heeft uitgeoefend. Voor die vergelijking is des te meer aanleiding, omdat men terecht ook aan Darwin het verwijt kon maken, dat zijn beschouwingen te schematisch en te oppervlakkig waren. Een ‘onjuiste’ theorie kan echter tot de ontdekking van vele feiten leiden. Elk schematisme ontwerpt een beeld in grote trekken. Als dit beeld inderdaad één der aspecten van het object der wetenschap is, dan verheldert het vele ervaringen. De geschiedenis van de natuurwetenschappen heeft ons dit overtuigend bewezen. De grondgedachte van Freud is uiterst eenvoudig en heeft stellig betrekking op een belangrijk aspect van het menselijk bestaan. Dit bestaan doet zich immers als een geschiedenis voor, als een genese en een differentiatie. De persoonlijke geschiedenis schijnt daarbij geheel door de lichamelijke aanleg en het milieu bepaald te zijn. Aan dit onafwijsbaar aspect van de menselijke ontwikkeling voegde Freud de onderstelling toe, dat ook de reacties op de eigen lichamelijkheid en op de invloeden van de omgeving bepaald zijn en wel door elementaire aangeboren aandriften, bijvoorbeeld het streven naar lust. Deze onderstelling schijnt op het eerste gezicht even weinig gewaagd als die van Darwin omtrent het ‘streven’ naar zelfbehoud en behoud der soort. Er is echter een belangrijk verschil. Terwijl de bioloog zich tot een beschrijving van het waarneembare natuurgebeuren kon beperken en de relatie van de vormen en functies tot de instandhouding van individu en soort kon opmerken, is de lust ons slechts bekend als iets, waarvan men bewustzijn heeft. Daarom moet de vraag gesteld worden, wat men met lust bedoelt en deze vraag is slechts te beantwoorden door een phaenomenologische analyse van de intentionele acten, waarin datgene voorkomt, dat lust genoemd wordt en dus van de situaties, die deze acten motiveren en door hen gevormd worden. Freud en de meeste van zijn volgelingen menen echter, dat lust zo algemeen ‘bekend’ is, dat er zelfs geen definitie van gegeven behoeft te worden. Het schijnt immers volkomen duidelijk, dat een ‘normaal’ mens van ‘nature’ aangename gewaarwordingen begeert en het onaangename wenst te vermijden. De omstandigheden - de realiteit - staan de | |
[pagina 147]
| |
vervulling van deze wensen echter dikwijls in de weg. De eerste bron van lust vindt het kind, zo leerde Freud, in zijn eigen lichaam, de verzadiging en de warmte die het van de moeder ontvangt en de gewaarwordingen van het zuigen, de bevrediging van zijn behoeften, de strelingen, die het ondergaat, het betasten van sommige lichaamsdelen enz. Dit alles is eenvoudig en overtuigend. Het eerste contact van het kind met zijn eigen lichamelijkheid en met de lust bevorderende of deze belemmerende situaties in het huiselijk milieu determineert dus de grondrichting, waarin zich het leven verder zal ontwikkelen. Hoe deze grondgedachte wordt uitgewerkt, is van secundair belang, maar ten aanzien van het probleem van het verschil tussen man en vrouw moet deze gedachte onze volle aandacht verdienen. Er bestaat immers tussen man en vrouw van de geboorte af een lichamelijk verschil en wel vooral een anatomisch verschil der geslachtsdelen, waardoor de ontwikkeling van het kind verschillend door het milieu kan worden beïnvloed en wel omdat de opvoeders een jongen en een meisje anders behandelen. Op later leeftijd wordt het verschil in de ontwikkeling nog versterkt, doordat het kind reageert op zijn eigen lichaam en op het milieu, vooral op de intermenselijke relaties. ‘De differentiëring van man en vrouw’, schrijft Freud in zijn Drei Abhandlungen, ‘begint reeds op zeer vroege leeftijd. Zij vindt een bijzondere accentuering in de puberteit, maar de verschillen beginnen reeds in de eerste paar jaren van het leven.’ Daarbij is de libido, waaronder verstaan wordt de ‘energie’ van de erotischsexuele aandrift in de ruimste zin, - volgens hem - eigenlijk meer een manlijk kenmerk, daar deze energie in dienst staat van het biologisch doel der manlijke sexualiteit, welk doel van de toestemming van de vrouw in principe onafhankelijk is. Hoewel men dus niet het recht heeft, van een speciale ‘weibliche Libido’ te spreken, toch is deze energie ook bij het vrouwelijk geslacht van de geboorte af werkzaam. Zij is bij de jongen en het meisje aanwezig en in principe onafhankelijk van het object, waar de libido zich op richt. | |
[pagina 148]
| |
Het tweede gezichtspunt, dat Freud in zijn geschriften heeft ontwikkeld, is, dat reeds op zeer jonge leeftijd er bij het meisje een sterkere remming van de sexualiteit plaats vindt. Deze remming is voor een groot deel door de opvoeding bepaald, maar er wordt in het midden gelaten, in hoeverre een oorspronkelijk aangeboren verschil tussen de sexen tot deze remming aanleiding geeft. Dat iets dergelijks bestaat, wordt enigszins verondersteld, want bij het meisje worden de partiële sexuele driften, die zich in allerhand vormen bij het jonge kind kunnen voordoen, zodanig gevormd, dat er een voorkeur bestaat voor een overwegend passieve vorm. Het derde gezichtspunt, dat alle studies van Freud beheerst, is algemeen bekend. De ‘sexualiteit’ van het jonge kind doorloopt drie verschillende phasen, waarvan de laatste - ongeveer tussen 3 en 5 jaar - gericht is op het geslachtsorgaan. Wanneer dit de erogene zone van de libido wordt, is er door het anatomisch verschil van de uitwendige geslachtsdelen een belangrijk onderscheid in de gedragingen van de jongen en het meisje. Gedurende dit stadium in de ontwikkeling der lustgevoelens begint ook een infantiel sexuele relatie tot de ouders (of opvoeders) zich te vormen. Deze relatie verloopt bij de jongen en het meisje niet op gelijke wijze, maar wij willen daar niet uitvoeriger bij stilstaan. Van het grootste belang acht Freud, dat er over de latente periode heen (van ongeveer 6 jaar tot aan de puberteit) bij de jongen een volledige continuïteit in de ontwikkeling van het erotisch beleven en van het beleven van de sexuele organen bestaat. De ontwikkeling van het kleine meisje tot de normale vrouw is veel moeilijker en gecompliceerder ‘denn sie umfasst zwei Aufgaben mehr, zu denen die Entwicklung des Mannes kein Gegenstück zeigt’.Ga naar voetnoot1 De erogene zone van het jonge meisje in de laatste phase der infantiele sexualiteit is een geheel andere, dan die op volwassen leeftijd. De eerste opgave, die gedurende de ontwikkeling van de vrouw vol- | |
[pagina 149]
| |
bracht moet worden, is de overdracht van de sexuele lust van de ene erogene zone naar de andere. Waarom wordt dit echter een ‘opgave’ genoemd, terwijl toch in de prille jeugd de erogene zones ‘van zelf’ zich wijzigen? Het is een opgave, omdat de genoemde overdracht op een leeftijd moet plaats vinden, waarop het meisje zich van haar initiatief bewust is, haar lichaam niet slechts gewaar wordt, maar er een betekenis aan geeft. Bovendien betekent de verandering van de erogene zone, volgens Freud, een diepgaande wijziging in de grondvorm van het gedrag en wel de overgang van de ‘manlijke’ activiteit naar de ‘vrouwelijke’ passiviteit. De tweede ‘opgave’, die het opgroeiende meisje te volbrengen heeft, betreft de verhouding tot de ouders. Ook in dit opzicht is er een grotere continuïteit bij de jongen. Zijn eerste liefdesobject is de moeder en zij blijft dit ook in het zogenaamde Oedipuscomplex, de ambivalente verhouding tot de vader, en daarna dikwijls gedurende het gehele bestaan. Voor het meisje is ook de moeder de eerste persoon, waar zich de vitale liefde op richt, maar op iets oudere leeftijd wordt de vader het liefdesobject, om bij de normale ontwikkeling tot de uiteindelijke binding aan een man te kunnen leiden. Het zou nu de meest ideale en eenvoudige oplossing zijn als wij konden aannemen ‘von einem bestimmten Alter an mache sich der elementare Einfluss der gegengeschlechtlichen Anziehung geltend und dränge das kleine Weib zum Mann, während dasselbe Gesetz dem Knaben das Beharren bei der Mutter gestatte’.Ga naar voetnoot1 Zowel uit de psychoanalytische behandeling van vele vrouwen, als ook uit de observatie van het kinderleven blijkt, dat de overdracht van de liefde tot de moeder op die tot de vader met een reeks van ervaringen samenhangt, die tevens zedelijke ‘opgaven’ zijn. Om te begrijpen, welke deze ervaringen zijn, is het niet voldoende, om op de gegevens, die de analyse van patiënten levert, af te gaan. | |
[pagina 150]
| |
Het is immers zeer wel mogelijk, dat men hierbij abnormale jeugdervaringen aantreft. De directe waarneming van het kinderleven levert ook onvoldoende gegevens op, want de ervaringen, waar het hier om gaat, zijn indrukken en gevoelens, die het kind innerlijk doorleeft en niet - of hoogst zelden - in woorden of gedragswijzen tot uiting brengt. Daarom treffen wij hier een van die theoretische onderstellingen van Freud aan, die men ‘geniaal’ of ‘gewaagd’ kan noemen, al naar de waardering, die men voor zijn denkbeelden heeft. In ieder geval zijn zij geen bedenksels, maar mogelijke aspecten van het menselijke in het kind en wij zullen er dus onze aandacht aan moeten wijden. Het verschil tussen man en vrouw - zegt Freud - is een anatomisch verschil, maar dit anatomisch verschil moet psychische gevolgen hebben en vormt daarom het uitgangspunt voor de gehele verdere persoonlijke ontwikkeling. Daarbij wordt dit verschil spoedig verbonden met de tegenstelling ‘actief - passief’. Hierbij wordt met activiteit agressie bedoeld, terwijl onder passiviteit niet verstaan wordt een zich laten gaan, maar een positief nastreven van wat Freud noemt: passieve doeleinden. Het is dus een actief bereiken van passieve doeleinden. Dit geschiedt in verband met de onderdrukking van de agressie. Terwijl dus bij de jongen de agressie, het in de greep hebben, het beheersen, lust betekent, constitueert zich het meisje als gegrepen-wordend, beheerst zijnde en verkiest dit. Deze tegenstelling voert bij pathologische ontwikkeling tot die tussen sadisme en masochisme, lust in het kwellen en lust in het gekweld worden. In de gehele gedachtenwereld van de psycho-analyse heeft het begripspaar sadisme-masochisme een belangrijke functie gehad en het heeft dit nog. Freud en in navolging van hem een van zijn vrouwelijke leerlingen, Helene Deutsch, hebben dan ook de vrouwelijke natuur kort gedefinieerd als een passief-masochisme. Dit zou dus het ‘echt’ vrouwelijke zijn. Men zou echter Freud onrecht doen, door te menen, dat hij het vrouwelijk masochisme zoals het zich in het bestaan voordoet, niet een rijkere en diepere inhoud had gegeven, | |
[pagina 151]
| |
dan het als type van een sexuele perversiteit bezit. Hij beschrijft dan ook, hoe reeds het kleine meisje in de regel minder agressief van aard en minder zelfgenoegzaam is, meer behoefte heeft aan tederheid, daarom ook afhankelijker en volgzamer is. Hieruit volgt het vroegtijdige zindelijk zijn, de grotere levendigheid, het overwegen van de affectieve bindingen en, naar hij meent, ook de grotere intelligentie op jonge leeftijd. Deze verschillen tussen de sexen zijn echter sterk variabel en niet essentieel. Zeer diep en richtinggevend werkt echter de ambivalente verhouding tot de moeder, zowel bij de jongen als bij het meisje. Beslissend voor deze verhouding zou een ervaring van het kind zijn, die in de gedachtengang van Freud als een critisch moment in de ontwikkeling wordt opgevat. Deze factor is het castratiecomplex. Dit complex zou bij het meisje een andere vorm hebben dan bij de jongen. Op grond van de psychoanalyse van talrijke patiënten werd bewezen geacht, dat het meisje op zeer jonge leeftijd het anatomisch sexeverschil ontdekt en hieraan in dubbele zin een betekenis geeft. In de eerste plaats meent het kind, dat inderdaad het sexuele orgaan van het jongetje de reden is voor de bijzondere bevoorrechte positie, die de jongen in de kinderlijke gemeenschap bezit, en in de tweede plaats - direct hierbij aansluitend - ontstaat de zogenaamde penisnijd, dat wil zeggen de onbewuste wens om ook ‘zo iets te hebben’ en daardoor volwaardig te worden. Juist omdat hier gedacht wordt aan een onbewuste wens en een onbewuste zingeving aan het anatomische verschil blijft de van vele zijden aangevoerde tegenwerping, dat bij de meeste kinderen niets van dit verschijnsel te bemerken is en ook in de herinnering niet kan worden teruggevonden, niet overtuigend. Onmiskenbaar is het evenwel, dat de mogelijkheid voor de ontdekking van het werkelijk anatomische verschil toch in zeer veel gevallen volledig ontbreekt. Daarom kan men niet zonder meer de opvatting van Freud zo letterlijk aanvaarden, als zij ontworpen werd, en zeker niet, wanneer men daaruit de belangrijke structuurverandering zou willen verklaren, die in de verhouding van het kleine meisje tot | |
[pagina 152]
| |
de moeder door de ervaring van het gemis - dat als verminking zou begrepen worden - ontstaat. Freud's mening is namelijk, dat door de ontdekking van het gemis van het manlijk geslachtsdeel en de solidariteit, die zich met de moeder heeft ontwikkeld, het kleine meisje de moeder mede verantwoordelijk stelt voor dit gemis.Ga naar voetnoot1 Daardoor zou het kind in een dubbelzinnige en geremde levenshouding vervallen, zoals alle ambivalentie, teleurstelling en ressentiment-geladen gevoelens zich primair in een remming van de levenshouding uitdrukken. Op deze remming van het gevoelsleven - Freud spreekt van ‘Sexualhemmung’ - volgt echter een reactie, maar deze kan verschillend verlopen. Zij kan bestaan in een poging om de levensvorm van het manlijke geslacht na te bootsen, dus om zichzelf te willen ontwikkelen in de richting van de manlijkheid (het zogenaamde manlijkheidscomplex). De tweede vorm van reactie, die mogelijk is, bestaat in een neurotische ontwikkeling, waarbij allerhand dwangmatige gedragsvormen en angsten ontstaan. De derde reactiewijze is de normale, het zich neerleggen bij het onafwijsbaar verschil, het aanvaarden van de vrouwelijke bestaanswijze, het overwinnen van de desillusie en van de schijnbare minderwaardigheid, die aanvankelijk dit bestaan vervulde, en het positief ontwikkelen van een volwaardig vrouwelijk leven. Hoe deze drie reactiewijzen zich voordoen en hoe zij zich in het spel van het meisje, bijvoorbeeld in het spel met de pop, uitdrukken, is voor onze gedachtengang van secundair belang. Wat is echter het eindresultaat van de normale ontwikkeling? In zijn visie hierop is Freud, zoals Simone de Beauvoir terecht heeft opgemerkt, volledig beheerst door het beeld, dat altijd van manlijke zijde over de vrouw werd ontworpen. Zo schrijft hij meer affectief dan wetenschappelijk: ‘De vrouw heeft weinig zin voor rechtvaardigheid . . . das hängt wohl mit dem Überwiegen des Neids in ihrem Seelenleben zusammen . . .’Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 153]
| |
Psychologisch dieper gezien is echter de verklaring van de geringe toewending der vrouw tot het maatschappelijke leven. ‘Wij zeggen gewoonlijk, dat de vrouwen minder sociale belangstelling hebben en haar vermogen om haar aandriften te sublimeren geringer is dan dat der mannen. Het eerste laat zich verklaren uit het a-sociaal of dissociaal karakter, dat aan alle sexuele relaties ongetwijfeld eigen is. Beminnenden hebben aan elkaar genoeg en zelfs de familie verzet zich tegen de opname in een groter verband. De geschiktheid om te sublimeren is aan de sterkste individuele variaties onderworpen. Daarentegen kan ik niet nalaten om een indruk te vermelden, die men altijd weer in de analytische practijk ontvangt. Een man van ongeveer 30 jaar maakt de indruk van een jeugdig, zelfs onvolledig gevormd persoon, van wie wij verwachten, dat hij de mogelijkheden, die de analyse hem biedt, voor zijn verdere ontwikkeling met kracht zal gebruiken. Een vrouw van gelijke leeftijd doet ons dikwijls ontstellen door haar psychische strakheid en onveranderlijkheid. Haar libido heeft definitieve posities ingenomen en schijnt niet meer in staat te zijn deze voor andere te verlaten.’Ga naar voetnoot1 Dit uitvoerig citaat toont ons met volkomen duidelijkheid, hoe Freud de vrouwelijke natuur opvat. Door haar lichamelijke aanleg en de hiermede verbonden aard van haar aandriften wordt het meisje tot bepaalde reacties op haar omgeving gedwongen. Een van de gevolgen is de grotere behoefte aan tederheid, een ander de afgunst. Wanneer de moeilijke ontwikkeling tot vrouw voltooid is, schijnen de persoonlijke mogelijkheden om de energie der aandriften op andere objecten te richten, uitgeput te zijn. Men moet toegeven, dat het beeld, dat Freud van de passief-masochistische vrouw ontwerpt, in onze cultuur maar al te vaak voorkomt. Toch ziet ook de psychoanalyse hierin meer het resultaat van de opvoeding, dan van de aanleg - maar vooral het gevolg van de overweldigende macht van de sexualiteit in de ruimste betekenis. Daarom is het een getuigenis van grote ervaring en wijsheid als Freud zijn voordracht over de vrouwelijkheid besluit met de woorden: ‘Ver- | |
[pagina 154]
| |
gessen Sie aber nicht, dass wir das Weib nur insofern beschrieben haben, als sein Wesen durch seine Sexualfunktion bestimmt wird. Dieser Einfluss geht freilich sehr weit, aber wir behalten im Auge, dass die einzelne Frau auch sonst ein menschliches Wesen sein mag.’ Inderdaad, dat is het grote probleem! De menselijke mogelijkheden van de vrouw tegenover het gedrongen worden is een wijze van bestaan, die - volgens Freud en de gehele dieptepsychologie - door het primaire luststreven, dat in de libido als een energiebron zou zijn samengevat, als een onveranderlijk lot bepaald schijnt te zijn. Wat weten wij eigenlijk van deze lustgevoelens? Tevergeefs zal men in de verschillende geschriften der psychoanalytici naar een ‘canon’ der lustgevoelens zoeken. Zoals gezegd beschouwen zij alle lust als varianten van de ‘sexualiteit’, zonder dat duidelijk is, wat ook deze betekent. Zolang wij echter niet weten, wat de primaire lust eigenlijk is, waarop zich het vitale subject - het dier en het jonge kind - vanuit de onmiddellijkheid van zijn eerste ontmoetingen schijnt te richten, is het onmogelijk om begrijpelijk te maken, waarom van de aanvang af door de jongen en het meisje een andere richting wordt ingeslagen en wel reeds lang voordat er van ‘penisafgunst’ of van een ‘castratiecomplex’ sprake kan zijn. De psychoanalytische beschouwing van de vrouwelijke natuur schiet te kort, o.a. doordat men overeenkomstig de oudere psychologie de gevoelens in de tegenstelling lust-onlust heeft trachten onder te brengen. Het heeft dan ook niet aan kritiek op de libido-theorie ontbroken en met name op de gelijkstelling van de verschillende lustgevoelens. Bij het jonge kind - en bij het dier - neemt men een afwisseling van rust en onrust waar. Ongetwijfeld wordt echter een rustverstoring in vitaal opzicht beantwoord met een poging, de ‘ausgezeichnete Lage’ (Goldstein) weer in te nemen. De opheffing van de storing heeft echter wellicht voor het subject het karakter van een opheffing van een onaangename gewaarwording en niet het karakter van een positieve lust. Wanneer echter de rust als positieve lust door ons wordt doorleefd, leert de phaenomenologische | |
[pagina 155]
| |
analyse, dat hier niet zozeer de opheffing van een storing als het zich bevinden in een geborgenheidsvorm aanwezig is, die de rust gemeen heeft met talrijke andere wijzen van geborgenheid, die gekozen worden, omdat zij aangenaam zijn. Hoe is het nu met de spontane activiteit? Men zegt, dat het kind lust in activiteit heeft, ‘Funktionslust’ volgens Bühler. Zo is het wel ongeveer. Het kind vertoont bewegingsdrang, tracht deze te realiseren en heeft blijkbaar vreugde in deze activiteit. Maar wat betekent elke activiteit? Enerzijds het verlaten van een aanwezige geborgenheid, welke geborgenheidsvorm dit ook moge zijn. Elke activiteit doorbreekt immers een grens en heft een bestaande toestand op. Daarom ligt aan elke menselijke activiteit in zoverre deze in het bestaan geïntendeerd wordt, een transcenderende act ten grondslag. Maar tegelijkertijd begeeft het actieve subject zich in een nieuwe ruimte, in de ruimte, waarin het loopt, rent, springt, huppelt, klimt, grijpt enz., waarin het zijn geluiden uitstoot of waarin een handeling verricht wordt. Zo heeft elke activiteit tweeerlei betekenis. In de eerste plaats het verlaten van een geborgenheid en in de tweede plaats het betreden van de nieuwe ruimte, die door de activiteit aangetroffen en ontworpen wordt. Wanneer de psycho-analytici er op wijzen, dat elke rust reeds bij de zuigeling het kenmerk van ‘orgastische’ lust heeft, dan is het ook onmiskenbaar, dat elke spontane activiteit - men denke slechts aan de roesachtige activiteitsvormen, waar het duidelijk is - evenzeer orgastische kenmerken bezit. De lustgevoelens hebben echter in elke situatie een andere qualiteit. Er is een lustgevoel in het doorbreken van een weerstand, in het bemachtigen van iets, en het is ontoelaatbaar op deze gevoelens het stempel te drukken van het begrip van het sadisme. Slechts in zoverre er gelijksoortigheid in de ontworpen situaties en dus in de intentionele acten bestaat, kan er van een gelijksoortig gevoelen gesproken worden. De begrippen sadisme en masochisme hebben eerst zin, waar men met de neurotische pervers-sexuele daden te doen heeft en waarbij dus de normale verhoudingen tot de wereld ver overschreden worden. | |
[pagina 156]
| |
Wat is eigenlijk het gemeenschappelijke van het bemachtigen van iets of van het doorbreken van een weerstand? Het bestaat in, wat genoemd kan worden, het passeren van een enge poort, waarna zich plotseling een verruiming voordoet. Dit is echter het centrale kenmerk, dat bij de realisering van elke transcenderende act aanwezig is. Elke transcenderende act ontwikkelt zich uit de beklemming van het spontane initiatief, maar moet de enge poort van de gewaagde verwerkelijking passeren om voldaan uit te vloeien in de wereld, waarop de act eigenlijk is gericht. Wanneer men tracht een voorlopige phaenomenologie van de elementaire en algemene lustvormen te geven en daarbij vóór alles het oog richt op het gemeenschappelijke en niet op het onderlinge verschil, dan blijkt het, dat er in ieder geval twee typen van lustgevoelens bestaan, die de zin van de ontworpen rust en activiteit vertegenwoordigen. Er is in de eerste plaats een bewustzijn van het ‘één-zijn-met’. Men kan dit noemen een geborgenheidslust. Er is in de tweede plaats een bewustzijn van het treden in een nieuwe ruimte, bewustzijn van bevrijding, ontsnapping, overwinning, transcendering, het zich zelf kiezen in zijn initiatief. Uit de meest oorspronkelijke grondvorm van het bestaan volgt een vreugde van de expansie, de vrijheid, de zelfstandigheid en evenzeer een vreugde van de geborgenheid, van het verzinken, van het opgaan, van het ‘zijn-in-en-met’. De vraag doet zich voor, of in deze twee grondvormen inderdaad de verschillende lustvormen zijn te begrijpen, die zich reeds bij het jonge kind kunnen voordoen. Bij het jonge kind is het bemachtigen van iets, het overwinnen van weerstanden duidelijk intentioneel aanwezig. Niet alleen de psycho-analytici weten dit, maar elk mens uit eigen ervaring en elke moeder uit de ervaringen met haar kinderen. Het grijpen, vangen en jagen is reeds in de dierenwereld een spontane uiting van het organisme. Daartegenover treft ons bij het kind en in de dierenwereld een even oorspronkelijke gedragsvorm, het zich laten grijpen, het zich overgeven, het opgaan in de streling van het lichaam, in het wiegen of schommelen, | |
[pagina 157]
| |
in de slaap, in de warmte en stilte. Een bijzondere geprononceerdheid krijgt de keuze van deze vormen van geborgen-zijn, wanneer het kind het waagstuk van het staan en lopen volbrengt en daarbij aan vrijheid wint, wat het aan zekerheid en veiligheid verliest. Terwijl bij ieder wiegekind de tegenstelling van onrust en rust, van honger en verzadiging, van onvrede en bevrediging overheerst, is in de primaire gevaarvolle situatie van ieder lopend kind de tegenstelling reeds een principieel andere geworden. Het kan het gevaar ‘moedig’ overwinnen en weerstaan of het kan terugvluchten in de vertrouwde, veilige greep van de moeder. Het kan de weg betreden van het initiatief, de menselijke zelfstandigheid of verkiezen, zich weer als zuigeling over te geven en met zich te laten doen. Ligt er tussen deze tegengestelde gedragingen niet een gebied van acten en situaties, die noch in het bewustzijn van de daad, noch in dat van de geborgenheid hun zin bezitten? Daartussenin ligt inderdaad het grote gebied, dat dubbelzinnigheid vertoont. Daar zijn de gevaarlijk ongevaarlijke situaties, het aantrekkelijke van de irritaties, het opwindende der onzekerheid, het kietelige en het griezelige en al die verhoudingen van het zelf-zijn en ergens-zijn, die in hun dubbelzinnigheid gezocht worden als een verbinding en spanning van de beide primaire lustvormen. In de oer-erotiek - waaronder wij de verinnerlijkte behagelijkheid der kinderlijke lichaamsgewaarwordingen verstaan - en later ook in alle sexuele relaties zijn beide lustvormen voortdurend verbonden in een ambivalente spanning, die door het wederkerig gedrag van de partners gewekt, onderhouden en voldaan wordt. In het liefdesspel is het juist deze dubbelzinnigheid, die het eigenlijke karakter van dit spelen onderhoudt. Dit schetsmatige beeld van de grondvormen der oer-lust zal eerst door een fijner doorgevoerde phaenomenologische analyse rijker aan détails kunnen worden. De voorlopige tegenstelling en polaire eenheid van een geborgenheidslust en een expansielust biedt ons echter reeds de mogelijkheid, dieper het oorspronkelijke verschil der sexen te doorzien. | |
[pagina 158]
| |
In de voorstelling van Freud en zijn school is er een aangeboren energie van aandrift naar lust, de libido, die slechts quantitatief kan variëren. Het gedrag van de mens wordt door hem begrepen als reactie van een psychische structuur op een hier tegenover staande omgeving. Deze reacties leveren de lust- of onlustgevoelens op, die door de lichamelijke prikkelingen worden veroorzaakt en tot bewustzijnsinhouden worden. Begrijpen wij echter de gevoelens niet als subjectieve belevenissen, die tevens aandrijvende en richtinggevende krachten voor het gedrag zijn, maar als de modi van het bestaan in de ontworpen situaties, dan richt zich onze aandacht niet op de analyse van een ondersteld psychisch mechanisme en zijn reacties op een reeds aanwezige wereld, maar op de analyse van een historische ontwikkeling, die van ontwerp naar ontwerp voortschrijdt en daarbij aan het feitelijke van het aangetroffene de betekenis van een eigen wereld geeft. Wij zullen later zien, hoe wij ook hierbij de lichamelijkheid als het primair aangebodene moeten beschouwen, maar dan op een geheel andere wijze, dan dit in de psycho-analyse is geschied. Bovendien eist ons existentieel uitgangspunt een nauwkeurig onderzoek van de nuances in de ‘behandeling’, die het meisje en het jongetje van de prilste jeugd af ondergaan. De opvoedkundige situatie en de omgang tussen ouders en kinderen, tussen kinderen onderling wordt bepaald door de betekenis, die men aan het bestaan als jongen of als meisje toekent. Het aanbod van geborgenheidssituaties en van expansie-situaties lokt een eenzijdigheid van de primaire lustvormen uit, die zelf de zin van die bestaanswijze kunnen worden, die verkozen en ontwikkeld wordt. De eenzijdigheid is echter nooit volkomen. Zowel de jongen als het meisje zijn kleine mensen, met het steeds manifeste initiatief om zich zowel naar het onbekende, nieuwe, gevaarvolle als naar het bekende, oude en veilige te richten. Trachten wij echter thans de psycho-analytische definitie van de vrouwelijke natuur nog nauwkeuriger te kennen, dan laten wij ons leiden door de uitvoerige studie van Helene Deutsch,Ga naar voetnoot1 één van de | |
[pagina 159]
| |
leerlingen van Freud, die zich enigszins van de orthodoxe opvattingen heeft losgemaakt. De schrijfster definieert de vrouw als passief-masochistGa naar voetnoot1 en bedoelt daarmee, dat het zich onderwerpen, het ondergaan, het zich in de greep overgeven, het aanvaarden van onvrijheid, van het dulden en van het lijden zelfs, als lust wordt ervaren. Tegen deze mening zal vrijwel iedere vrouw zeer begrijpelijk opponeren. Wanneer men echter het woord ‘lust’ vervangt door ‘waarde’, verkrijgt de beschrijving van het passief-masochisme direct een andere betekenis, die een veel grotere verheldering van ons inzicht verschaft. Daarmede verwijderen wij ons echter principieel van de psycho-analytische denkwijze. Als de vrouw aan het dulden van iets, aan het overgeleverd zijn, de positie van onvrijheid, het karakter van een positieve waarde toekent, dan kan dit alles om deze waarde niet slechts aanvaard, maar ook gekozen en gezocht worden. Het positieve karakter van een goed of waarde is echter slechts formeel verwant met dat van de lustgevoelens. Het is juist het gemis aan onderscheiding tussen deze begrippen, dat ons altijd bij de psychoanalytici treft en waardoor het thetisch bewustzijn van een waardeen het thematisch bewustzijn van een gevoelen (bijvoorbeeld lust) wordt gelijk gesteld. Daardoor bezitten hun denkbeelden een vaagheid, welke het onmogelijk maakt, tot een theoretisch inzicht in het menselijke bestaan door te dringen. Wel blijken hun begrippen bruikbaar te zijn voor practische doeleinden, maar hiervoor waren zelfs, zij het dan ook in veel mindere mate, de hersenmythologische voorstellingen der oudere psychiatrie geschikt. Wanneer men echter tot de rijke schat aan waarnemingen en ervaringen van Freud en zijn leerlingen doordringt en zich dus richt tot de werkelijkheid, die met de vage begrippen en de mechanistische beeldspraak wordt bedoeld, dan is het mogelijk om ook het waarheidsgehalte van de psycho-analytische opvatting van de vrouwelijke natuur te ontdekken. | |
[pagina 160]
| |
Vragen wij dus, wat wordt eigenlijk met het passief-masochisme van de vrouw bedoeld. Deutsch verklaart uitdrukkelijk, dat dit passief-masochisme - in wezen lust aan leed - voor een groot deel het resultaat is van de dominerende invloed, die vanaf de prille jeugd op het meisje wordt uitgeoefend en zich later voortzet in de dominerende invloed van de manlijk gestructureerde maatschappij. Maar de ‘centrale kern’ van de vrouwelijkheid is ook volgens deze schrijfster biologisch, anatomisch en physiologisch gefundeerd, zoals blijkt uit het feit, dat de passiviteit reeds in de dierenwereld bij het vrouwelijke individu in de sexuele relaties overweegt. Deze passiviteit zou dus een, in de phylogenese ontstane, aangeboren natuurlijke eigenschap van de vrouw zijn. Men dient echter te bedenken, dat de passiviteit een eigenschap is, die bij de mens - in tegenstelling tot het dier - niet uitsluitend in de sexuele relatie tot uiting komt. Hoe is dit te verklaren? Dit schijnt slechts mogelijk, door de grondgedachte van Freud te aanvaarden, dat de sexuele relatie de grondvorm is van de algemene verhouding van het subject tot zijn medemensen en zelfs tot de wereld. Indien dit juist zou zijn, zou het niet onmogelijk zijn over een biologische determinatie te spreken, die wel niet als een onveranderlijke lotsbeschikking de vrouw bepaalt, maar wel als een verlokking, als een uitnodiging, een tegemoetkomen van de natuur en die zelfs als een dwingende motivering die van het biologische, lichamelijke uitgaat, kan worden opgevat. Het zou dan wellicht zo kunnen zijn, dat de geborgenheidslust bij het vrouwelijke kind op grond van haar lichamelijke aanleg gemakkelijker gewekt kan worden. Het meisje is echter al zeer jong een mens en ontdekt in zichzelf dus de mogelijkheid van een zich richten tot het nieuwe, tot transcendentie in het vrije initiatief van haar handelen. Het ervaart echter reeds op jeugdige leeftijd, dat het ‘uitleven’ van dit initiatief het ‘recht’ van de jongen is. Daarom zegt Deutsch terecht, dat de psycho-analyse - en wij voegen er aan toe, ook de kinderpsychologie - vele ervaringen verzameld heeft, die er op wijzen, dat de | |
[pagina 161]
| |
vrouw met haar eigen aard niet geheel en al tevreden is.Ga naar voetnoot1 Het meisje zal dus in het algemeen al spoedig tot enige afgunst neigen en dit gevoelen is dan de wijze, waarop zij haar bestaan in verhouding tot dat van de jongen stelt. Vooral als de vreugde der geborgenheid, o.a. door weinig ondervonden tederheid, weinig geprononceerd is, zal bij een ‘levendig’ meisje de afgunst op het beleven van de expansielust, die aan het bemachtigen, zich bevrijden, met vrij initiatief bezig zijn, verbonden is, zich kunnen ontwikkelen. Het is dus de afgunst, die zeker gemakkelijk aan de basis van het vrouwelijke bestaan kan liggen. Zij vindt gedeeltelijk haar reden in de lichamelijke constitutie en gedeeltelijk in de eisen, die aan de vrouw reeds in de jeugd worden gesteld. Deze afgunst is dus volgens onze opvatting veel oorspronkelijker en veel begrijpelijker dan die, welke soms door de ontdekking van het anatomische verschil met de jongen wordt opgewekt, hoewel het niet uitgesloten is, dat eenmaal aanwezig, zij zich kan symboliseren en concretiseren in de begeerte naar het manlijk geslachtsorgaan. De afgunst op de bevoorrechte positie van het sterke, heersende geslacht is verwant aan het ressentiment, dat op de structuur van de ethische verhoudingen zulk een overwegende invloed heeft, zoals Scheler,Ga naar voetnoot2 in navolging van Nietzsche, ons heeft uiteengezet. Het ressentiment ontwerpt echter niet slechts de eigen onvolwaardigheid en armoede in de begeerte naar het rijke volwaardige van den ander, maar het kenmerkende van het ressentiment is juist, dat de afgunst ‘geheim’ gehouden wordt, doordat zijn object als waardeloos wordt voorgesteld. Typisch voor het ressentiment is de houding tegenover de onbereikbare druiven, die ‘zuur’ zijn, dat wil zeggen als zuur worden ontworpen. De afgunst van de vrouw op het manlijke bestaan en van het meisje op dat van de jongen kan dus twee vormen hebben. Het kan een eenvoudige en openhartige begeerte zijn naar meer mogelijkheden, meer vrijheid, meer expansie of wel het kan een geheime, ‘zure’ begeerte zijn die ver- | |
[pagina 162]
| |
borgen wordt in een afwijzing van het rijke, rijpe, aantrekkelijke en in een demonstratief vertoon van de eigen, armoedige onvolwaardigheid. Scheler heeft deze structuur van het ressentiment getoond in de levenshouding van de ‘bourgeois’Ga naar voetnoot1 en zijn phaenomenologisch inzicht is voor een zuiver begrip van het zogenaamde passief-masochisme van de vrouw van fundamenteel belang. Het is dan ook onjuist - zoals Deutsch (en Freud) doet - de passiviteit ‘auf die Sexualentwicklung des Mädchens’ te herleiden, ‘vor allem auf eine bestimmte Schwierigkeit in dieser Entwicklung (Genitaltrauma)’.Ga naar voetnoot2 De passiviteit is - als zij er is - een zichzelf passief verkiezen en wel meestal uit ressentiment. Het is een menselijke, geen dierlijke passiviteit, die daarom het gehele bestaan kan karakteriseren. Ter illustratie van de - naar onze mening - principieel onjuiste opvatting van de vrouwelijke ‘natuur’ door de psycho-analytici citeren wij nogmaals Deutsch: ‘Dieses Überwiegen der passiven Strebungen drückt sich im gesamten Triebleben des Weibes aus. Um nur ein Beispiel zu geben: Der Schautrieb hat bei Frauen einen überwiegend passiv-exhibitionistischen Charakter des Angeschaut-werdens, während das aktive Schauen mehr dem Manne eigen ist.’ Indien inderdaad deze passieve strevingen biologisch gefundeerd zijn, hoe ‘echt’ vrouwelijk is dan de mannetjes-pauw! Het vrouwelijk masochisme wordt in de psychoanalyse van het moreel masochisme, dat een gevolg is van onbewuste schuldgevoelens en de tendens tot zelfbestraffing insluit, wel onderscheiden. Ook is het vrouwelijk masochisme iets geheel anders dan de bewuste sexuele perversiteit van de masochist (meestal mannen). Elk menselijke leven, ook dat van de vrouw, is gericht op vermindering van onlust en pijn. Dit is ook de reden, - zegt Deutsch - dat men niet in het masochisme van de vrouw gelooft. Zij wenst geen pijn en zeker geen lichamelijke pijn en verweert zich, zoals elk mens tegen het leed. Om het ontstaan van het masochisme der | |
[pagina 163]
| |
vrouw te begrijpen, moet men het meisjesbestaan volgen. Freud noemt het vrouwelijk masochisme dan ook ‘erzogen’ en onderstelt dus een sterke invloed van het milieu. Nu is vóór de puberteit het meisje eigenlijk het neutraalste. Er is geen afkeer van haar vrouwelijkheid en meestal slechts een geringe begeerte naar manlijkheid. Er is een evenwichtige beheersing van de realiteit. Wanneer echter het meisje in de puberteit intreedt, ziet het zich voor twee opgaven geplaatst: de bevrijding van het verleden en de overwinning van de moeilijkheden van de actuele situatie. Het verleden wordt vooral door de moeder vertegenwoordigd. De moeder is immers zowel voor het jongetje als voor het meisje het middel voor zijn ontwikkeling, althans zolang het kind zich constitueert in zijn afhankelijkheid, zijn geborgenheid, maar de moeder kan op een bepaalde leeftijd een voortdurende belemmering voor het initiatief, dus voor alle expansieve lust worden. Deze expansie, die immers het prijsgeven is van de geborgenheid, die de moeder voor het kind steeds is, eist echter het losmaken van bindingen. Dit losmaken van bindingen kan de reden worden voor de omslag van liefde in haat. Het is duidelijk, dat naarmate de bindingen sterker als vrijheidsbelemmering ervaren worden en tegelijk een krachtig beroep gedaan wordt op het kinderlijk geweten, de agressie tegen de geborgenheid - de psycho-analytici zeggen: een agressie tegen de moeder - onherroepelijk gepaard gaat met onzekerheidsgevoelens, die verwant zijn aan angst. Angst voor het verlies der liefde, angst voor het onbekende en voor de schuld. Hoe zal het meisje en de jongen op deze situatie in de puberteit reageren? Ongetwijfeld zijn er alle varianten mogelijk, daar er immers vloeiende overgangen tussen de sexen bestaan. De opvoeding echter, waarin de traditionele eisen gehandhaafd worden, heeft het meisje reeds in een bepaalde richting gevormd en dringt er bij haar op aan om een ander bestaan te verkiezen en andere beslissingen te treffen dan de jongen, die immers doen moet, wat een jongen behoort te doen. Van het meisje verwacht ‘men’, dat het de passiviteit verkiest. Wanneer dus in de puberteit bij de consti- | |
[pagina 164]
| |
tuering van de persoonlijkheid, in de vorm van de voor onze cultuur phaenotypische man of vrouw, de losmaking van de ouders plaats vindt of eigenlijk de geringere waardering van de geborgenheid, dan is het begrijpelijk dat de persoon, die in de kinderomgeving de expansiviteit vertegenwoordigt, dus de vader, zowel voor het meisje als voor de jongen de vertegenwoordiger is van het begeerde bestaan, de ontwerper van een volwaardige menselijke wereld. De wereld van de volwassen mens, die het kind worden wil, is de wereld van de vader. De moeder blijft voor de jongen èn het meisje het tehuis, de geborgenheid, de bron van infantiele bevredigingen (in de taal van de psycho-analytici), eenvoudig gezegd, de representante van hulpvaardigheid, en dus van de kinderlijke hulpeloosheid, van aanhankelijkheid en dus van de kinderlijke afhankelijkheid. Dit is een sociale positie die door het kind in de puberteit doorschouwd en afgewezen wordt. Voor de jongen levert dit meestal weinig moeilijkheden op. Men verwacht immers van hem niet anders dan de afwijzing van ‘moeders pappot’. Overtuigend zegt Deutsch dan ook, dat de zoon met zijn vader een verbond tracht te sluiten, hetgeen door deze ondersteund wordt. Dit ‘mannenverbond’ is vrij van de emotionele complicaties ener rivaliteit ten aanzien van de liefde van de moeder. Beide staan in zekere oppositie tegenover haar. ‘Eine Art herablassender, protegierender, leicht-entwertender Haltung ihr gegenüber ist charakteristisch für den Jungen in mehreren aktiven Lebensphasen, und interessanterweise erweist sich der Vater meist zu einem solchen Bündnis mit dem Sohne gerne bereit’ en de schrijfster voegt er aan toe, dat een vrouwelijk fijngevoelige moeder dit accepteert en zelfs ondersteunt, ook al gaat het met een zeker verlies aan tederheid en aanhankelijkheid gepaard. Met deze zuivere weergave van het jongensbestaan kunnen wij volkomen instemmen. Zij is echter vrij van een interpretatie op grond van onderstelde aandriften en hierop berustende conflicten. Wij hebben hier te doen met gedragingen, die op menselijkheid berusten. Wil men deze gedragingen ‘Ichfunktionen’ noemen, dan is de | |
[pagina 165]
| |
opmerking van Deutsch maar al te juist: ‘Ichfunktionen, die sich ausserhalb der Triebkonflikte abspielen, sind für unser psycho-analytisches Denken sehr schwer vorstellbar’.Ga naar voetnoot1 Om deze reden zijn wij dan ook genoodzaakt, de onderstelde psycho-analytische mechanismen als eenzijdige aspecten op te vatten, hun waarde te relativeren en hun waarheidsgehalte op andere wijze te formuleren. Dit is zeker ook nodig, als men het feminiene masochisme wil doorzien. Deutsch deelt ten dele onze mening, want zij verklaart, dat voor een inzicht in de vrouwelijke passiviteit en masochisme het aanvaarden van een onafhankelijk werkende actieve tendens in het Ik - wij noemen dit het vrije menselijke initiatief - zeer bruikbaar is. De aanpassing aan het milieu is dan niet een passieve onderwerping maar een actieve tendens, de situatie te beïnvloeden en eventueel te veranderen. Ook het meisje richt zich in de puberteit tot de vader, want ook zij vermoedt door het initiatief van haar menselijkheid de vreugde van de expansieve daad. Ook voor het meisje betekent volwassen worden in zekere zin ‘weg van de moeder’. Maar dit zich richten tot de vader wordt sociologisch op meerdere wijzen geremd en wel door beide ouders, maar vooral ook door de moeder. Er wordt bij het meisje een beroep gedaan op haar vrouwelijke ‘natuur’. Er wordt gewezen op haar fragiliteit, op de plaats, die ‘men’ in de samenleving van haar verwacht, op een mogelijk huwelijk en moederschap. Er wordt dus een sterke drang uitgeoefend om het centrum van het welbehagen niet te zoeken in de expansie maar in de geborgenheid. Misschien is dit een gelukkiger formulering dan die door het begrip passief-masochisme, dat zo gemakkelijk wordt misverstaan. Het is voor het psycho-analytisch beeld van de vrouw van secundair belang, dat de binding van het meisje aan de vader zo verschillend kan verlopen, dat sublimering en overdrachten mogelijk zijn, bijvoorbeeld op de broeders, dat er zich een jongensachtige activiteit | |
[pagina 166]
| |
bij het meisje kan ontwikkelen en deze plotseling weer kan omslaan in een zogenaamd masochistisch gedrag - het zoeken van de lust van het gegrepen zijn of gegrepen worden. Dit alles is niet wezenlijk, maar bijkomstig. Accidenteel is ook de in alle mogelijke vormen voorkomende verhouding van jongens en meisjes onderling. Niet overal en altijd wordt het meisje slechts geaccepteerd, indien zij de rol van het slachtoffer wenst te aanvaarden. Dat dit veel voorkomt is echter bekend. (Ieder weet uit zijn jeugd, hoe de meisjes mee mochten spelen met de jongens, ruw behandeld werden, dan gingen huilen, maar spoedig hun tranen afdroogden en opnieuw meespeelden). Merkwaardig genoeg vormde zich op grond van zulke ervaringen de idee, dat dit nu de ‘echte’ meisjes waren, waarin dus het masochisme een grote rol speelde. Hoofdzaak is, dat agressiviteit van het meisje niet geduld wordt. ‘Die Umwelt’, schrijft Deutsch, ‘bietet auch dem weiblichen Ich eine Prämie, eine Art Bestechung, wenn es auf die Agression verzichtet.’Ga naar voetnoot1 Inderdaad, deze premie is de vriendelijkheid, de welwillende ontvangst, de tederheid van de vader en de lofprijzingen van moeder en vader beiden. Wij zien dus, dat de psycho-analyse niet zo heel veel nieuws te brengen heeft buiten datgene, wat wij ook op andere wijze kunnen weten. Wanneer men spreekt over de passief-masochistische natuur van de vrouw, dan bedoelt men eigenlijk te verwijzen naar de grotere expansiviteitslust van de jongen tegenover de geborgenheidslust van het meisje, waardoor ieder zich onder invloed van het milieu in andere richting ontwikkelt. Deze ontwikkeling zal zich later in het sexuele leven geprononceerd uitdrukken maar ook reeds enigszins in de erotische- en tederheidsbindingen en schijnvormen hiervan die in de kinderleeftijd bemerkbaar zijn. Het existentieel ontwerp van het meisje eist een vóór-zichtigheid, die werkelijk vooruitziet en waarmee dus tegelijk een reserve en terughoudendheid verbonden moeten zijn, die men passiviteit kan noe- | |
[pagina 167]
| |
men. Elke geborgenheid in de wereld is immers bedreigd. De bedreiging van de expansie is echter tegelijk de uitlokking van de expansie, want deze bedreiging is juist de weerstand, die de expansie belemmert. Daarom ontwikkelt zich het manlijk bestaan ‘gemakkelijk’ als een onbegrensde transcendentie en vindt de man hierin zijn voldoening, zijn lust. Wanneer echter het centrum van het bestaan de geborgenheid is, dan is dit bestaan niet toevallig, maar steeds wezenlijk bedreigd. De bedreiging van de geborgenheid kan immers niet beantwoord worden door een diepere geborgenheid, tenzij de geborgenheid in datgene, waar bedreiging onmogelijk is of schijnt te zijn. Dit noemt men in de psycho-analyse de sublimatie. De sublimatie is dus in het vrouwelijk bestaan een uit zijn diepste grond en uit de meest fundamentele eigenschap der vrouwelijke wereld begrijpelijke act. Voor een kind echter is elke sublimatie eigenlijk slechts schijnbaar. Het treft immers uitsluitend geborgenheid in situaties aan, die alle bedreigd kunnen zijn. De verzoening met dit negatief kenmerk van de meisjeswereld zou men desnoods masochisme kunnen noemen, maar zij is nooit lust aan leed, afhankelijkheid, zwakte, onmacht enz. De volwassen volwaardige vrouw kent echter een mogelijke geborgenheid, die onbedreigd is, in goedheid, in waarheid, in God. Noemt men deze gesublimeerd, dan is dit toch in een andere zin, dan de psychoanalyse bedoelt. Wat betekent dan echter nog passiefmasochisme - de onderstelde natuur van de vrouw? Het begrip van het masochisme heeft eigenlijk tweeërlei inhoud. In letterlijke zin bedoelt men er mee vreugde aan het leed, maar men kan ook een andere betekenis aan het masochisme geven, namelijk het ontdekken van een positieve waarde in het aanvaarden van wat op zichzelf slechts negatieve waarde heeft en dus primair met onlust wordt aangetroffen. Deze twee betekenissen verschillen principieel. Het is volstrekt iets anders, dat het leed zelf tot lust wordt of dat door het leed heen de verwerkelijking van een goed (geluk) geschiedt, dat uitsluitend in de aanvaarding van het werkelijke leed kan worden bereikt. De vraag is of deze verhouding van leed | |
[pagina 168]
| |
en lust ook in het positioneel bewustzijn, het onnadenkend bestaan, reeds aanwezig kan zijn. In ieder geval kennen wij deze relatie in het reflectieve bewustzijn, en talrijke ethische en religieuze denkbeelden getuigen van een verhouding tussen het aanvaarden van leed en het hierdoor ontvangen van een waarde en vreugde, die men ten onrechte getracht heeft in de begrippen van het masochisme en de sublimatie onder te brengen. Wanneer wij bijvoorbeeld bij Deutsch lezen, dat de phantasie van het meisje in de puberteit op een volstrekt masochistische structuur van haar persoonlijkheid wijst, die zich zowel uit in angstdromen als in de algemene ‘schmerzhafte Sehnsucht’ en in de wens om voor de (soms onbekende) geliefde te lijden, dan is het duidelijk, dat hier zonder acht te geven op wezen en zin van het beleven, de acten en de ontworpen situaties, samengevoegd wordt onder één enkel begrip, wat stellig in wezen verschillend is. Er ontbreekt nog volledig een phaenomenologische analyse van deze phantasie. Wij kunnen een dergelijke analyse ad hoc niet voltrekken en kunnen hoogstens aanduiden, in welke richting een dergelijke analyse zou moeten geschieden. Het empirisch materiaal zou inderdaad de phantasie-uitingen van het meisje in de puberteit moeten zijn, dus de dagboeken, de dromen, de dagdromen, de gedragingen. Maar wat in het centrum van elke beschouwing moet staan, is, dat de mens - en dus ook het meisje in de puberteit - altijd aan haar wereld een betekenis geeft en daardoor tegelijk aan zichzelf. Wanneer Helene Deutsch dus spreekt over een ‘schmerzhafte Sehnsucht’ dan dient er juist een onderzoek naar te worden ingesteld, waarom deze vorm van vage transcendering naar een onbekende verte ‘schmerzhaft’ is en als zodanig gekozen wordt. Dit behoeft volstrekt niet te zijn een lust aan het leed, maar het leed kan hier ervaren worden als de beklemmende engte, die de enige toegangspoort vormt tot een wijder gebied van geborgenheid. In ieder geval is de door Deutsch zo juist opgemerkte wens om voor de geliefde te lijden stellig heel iets anders dan een masochistische lust aan het leed. Veel waarschijnlijker is het, dat door het meisje in de phantasie de | |
[pagina 169]
| |
verbinding van liefde, offer en leed - al is het nog zo vaag - ontdekt wordt, die op de diepste gronden van het menselijke zijn berust. Toch heeft Deutsch - niettegenstaande haar geloof in de psychoanalytische constructies - meestal een helder oordeel over het bestaan van de vrouw. Zij merkt bijvoorbeeld op, dat bij de vrouw de werkelijke lust in de pijn eigenlijk zeer zelden voorkomt. Het zuivere masochisme in de engere betekenis ziet zij als een pathologisch verschijnsel, dat men in de hysterie en bij prostituée's aantreft en in de sexuele perversiteit, die onder mannen meer verbreid is dan onder vrouwen. In de hysterie echter is het masochsime reeds niet uitsluitend een lust aan het leed, maar wel degelijk ook een bewustzijn van de objectieve waarde, die het leed tegenwoordig kan stellen. Dit is dan ook de reden voor vele onechte, dubieuze verhalen en het amphibisch ontwerp van het bestaan, het zogenaamde hysterische karakter. Het passief-masochisme, waardoor de vrouw gekenmerkt zou zijn, heeft de betekenis voor haar van een gevaar, indien het zich voordoet in de vorm van een erotische sexuele horigheid. In de sexuele verhoudingen kan het feminiene masochisme immers gemakkelijk tot een pathologisch verschijnsel uitgroeien. De grens tussen het normale en het pathologische is doorgaans alleen bepaald door de al of niet aanwezige harmonie in de maatschappelijke verhouding en van de grondtendenzen van het bestaan. Zo drukt ook Deutsch zich uit, want zij spreekt, in navolging van alle psychoanalytici, over ‘grondtendenzen’, dat wil zeggen het masochisme is één tendens en bijvoorbeeld het narcisme is een andere tendens. Wij mogen echter nooit vergeten, dat de mens niet een bundel van tendenzen is, maar dat hij steeds zijn bestaan constitueert, en eerst daardoor aan zichzelf een bepaalde wijze van zijn, een bepaalde karakterstructuur en bepaalde tendenzen geeft. Er is in geen enkel opzicht concrete essentie, die aan de existentie voorafgaat. Het narcisme, waarbij dus aan het eigen bestaan een afgesloten zelfgenoegzaamheid wordt gegeven, is ongetwijfeld van geheel andere aard dan het masochisme, waarbij het bestaan alleen als gegrepen | |
[pagina 170]
| |
en in de greep van een ander behagelijk ervaren kan worden, juist doordat het zich niet als zelfgenoegzaam kiest. Wanneer men nu meent, dat in een normaal vrouwenleven tussen deze beiden een harmonie moet bestaan, dan dient te worden onderzocht, hoe deze zich dan verwerkelijkt. Een dergelijk onderzoek ontbreekt in de psychoanalytische literatuur. Het is onvoldoende te zeggen, dat er een beheersing van de agressie moet zijn, dat er een verdringen of een sublimeren van de haat en angst moet geschieden, dat er een ontplooiing van warme tederheid moet zijn e.d. Dit kan wel in sommige gevallen schijnbaar bedoeld worden, bijvoorbeeld als iemand verkiest in een ander niveau, bijvoorbeeld in dat van het heroisme of van de zelfopoffering te bestaan. Dan worden de oorspronkelijke tegenstellingen, die in het niveau van het infantiele zo geprononceerd zijn, echter niet in een evenwicht van spanningen gebracht, maar ‘creatief’ - als persoonlijke praestatie - in een hogere vorm verbonden. Zij verkrijgen daardoor echter een andere zin en op deze andere zin van het masochisme hebben wij gewezen, toen wij over de positieve waarde, die het leed kan hebben als toegang tot een hoger goed, spraken. Van geheel andere orde is de psycho-analytische gedachtengang, die de psychologie der vrouw van Helene Deutsch e.a. beheerst. Hoe oppervlakkig is de gedachte, dat de vrouw gelukkig of ongelukkig is, ‘je nach der Ausmass der Verwertung und Verarbeitung ihres weiblichen Masochismus’.Ga naar voetnoot1 De quantitatieve opvatting van de aandriften wordt hier toegepast op het masochisme, dat niet anders begrepen wordt dan als een tendens, die sterk of zwak kan zijn; in ieder geval als een energiebron, die gebruikt en getransformeerd kan worden. Het zij nogmaals gezegd, dat elk dynamisch gebeuren - dus ook het dramatisch menselijk bestaan - het aspect van het energetische vertoont, maar dit aspect is niet het eigenlijk menselijke. Dit was reeds het misleidende van de vermogenspsychologie. Het menselijke vertoont zich eerst, wanneer wij de zin-structuur | |
[pagina 171]
| |
der situaties doorzien en die van de acten, welke aan de situatie hun betekenis geven. Ontbreekt dit inzicht, dan resulteert slechts een vaag beeld van het verband der gebeurtenissen of een onware interpretatie. Men krijgt dan oordelen, die eigenlijk in het vlak van het onwetenschappelijke denken liggen, dat echter voor het practische handelen wel ongeveer voldoende kan zijn, bijvoorbeeld: ‘Ein gewisses Ausmass an Masochismus ist dem Weibe nötig um zur Uebernahme der schmerzhaften Sexualfunktionen psychologisch bereit zu sein. Es ist klar, dass aus dieser Situation leicht die Gefahr eines “zu viel” und einer pathologischen Verzerrung des Normalen entstehen kann.’Ga naar voetnoot1 Waarom is er een zekere mate van masochisme nodig? De sexuele situatie - niet de functie - wordt toch voor alles door de aard van de liefde (en verliefdheid) gestructureerd en in de intentionele acten, welke de wederkerige verbinding van hart, lichamelijkheid en bestaan bedoelen, zijn moed, vertrouwen, offervaardigheid, geven en ontvangen, eerbied, overgave en nog veel meer vervat. Benaderen wij zo niet meer het wezen van het vrouwelijk bestaan en dus van haar natuur, dan door het begrip van het passief-masochisme? Deutsch is echter niet zo oppervlakkig, te menen, dat de vernedering, de pijn, de verkrachting enz. door de vrouw begeerd wordt, maar haar centrale gedachte is toch, dat narcisme en masochisme twee elementaire krachten zijn, die zich in het zieleleven van de vrouw in een bijzondere verhouding bevinden, waardoor het bestaan bepaald wordt. De grondfout, die hierbij gemaakt wordt, is dat men de aard van de persoon voor de structuur van het bestaan aanziet. Wanneer bijvoorbeeld door een bepaalde act een vrouw (of een man) zichzelf als zelfgenoegzaam tegenover de wereld stelt, zegt men, dat zijn aard, of karakter, of ‘hij-zelf’ zelfgenoegzaam, narcistisch is. Deze schijnbaar geringe wending in de beschouwingswijze is echter essentieel voor de gehele opvatting omtrent het menselijke zijn. De oudere psychologie - waartoe ook de psycho- | |
[pagina 172]
| |
analyse behoort - ziet niet in, dat de mens alleen door een voortdurende bevestiging of ontkenning, dus keuze, zijn bestaan en dus zijn essentia concreta - zijn karakter - tegenwoordig stelt, dat de mens dus niet de bepaaldheid van een ding heeft, maar altijd bestaat in een vrijheid, zij het ook in een beperkte vrijheid, omdat het moeten aanvaarden van het aanbod van de wereld, d.i. de natuur in en om ons, de beperking van de vrijheid inhoudt. In de psychoanalyse wordt gedacht aan een psycho-mechanistische determinatie, waarbij uitwendige invloeden iets innerlijk kunnen verdringen, iets kunnen oproepen of versterken, waarbij krachten al dan niet in evenwicht kunnen zijn en in ‘gunstige’ omstandigheden - waarvoor gunstig? - in een zekere maat en harmonie kunnen geraken. Het psycho-mechanistisch denken maakt het begrijpelijk, dat bijvoorbeeld Deutsch het als een ontdekking beschouwt, dat de angst voor leed zowel te overwinnen is door een sterk narcisme en dat deze angst kan ontstaan uit een te sterk masochisme. Door een sterke masochistische structuur van de persoon zou de kans op leedervaring zo groot zijn, dat hierdoor de persoon weer met angst zou reageren. Het is dus altijd actie en reactie, hetzij van de omgeving uit, hetzij interpsychisch, wat hier als een systeem van kennis wordt voorgesteld. De psychoanalytici zijn altijd bereid te erkennen, dat zij in metaphoren spreken. Maar elk woord roept een wereld op - en daarom zijn de ‘mechanistische’ beelden en de gehele psycho-analytische beeldspraak niet indifferent voor de opvatting betreffende de vrouw, die de gangbare in onze tijd is. Het is belangwekkend om te zien, hoe in de studie van Simone de Beauvoir Le deuxième sexe ook het psycho-analytische gezichtspunt wordt besproken. ‘De vrouw bepaalt zichzelf door haar natuur in zijn affectiviteit voor haar rekening te nemen, te assumeren.’ Wij kunnen veel critiek hebben op het boek van Simone de Beauvoir, maar het is onmiskenbaar, dat met één dergelijke zin onmiddellijk het menselijke van de mens en ook van de vrouw veel treffender opgeroepen wordt dan in de psycho-analytische literatuur het geval is. Het gaat immers niet om een natuur, waardoor de vrouw | |
[pagina 173]
| |
bepaald is, maar de wijze, waarop zij deze natuur assumeert, voor haar rekening neemt, aanvaardt, dus in haar vrijheid kiest. Wanneer de natuur van de vrouw inderdaad affectiever is, weker, gevoeliger, gemakkelijker impressionabel in de gewone, physiologische zin, dan is de vraag, hoe dit wordt aanvaard. Simone de Beauvoir meent, dat de theorie van Freud eigenlijk ontmaskerd kan worden, door in te zien, dat voor Freud de vrouw niets anders is dan een verminkte man. Daar is een groot element van waarheid in. Wanneer men de geschriften van Freud leest, waar hij zich over de vrouw uitlaat, ziet men inderdaad een traditioneel manlijke opvatting van het vrouwelijke zijn. Er wordt zeker ook theoretisch erkend, dat de vrouw een mens is, maar wanneer Freud zegt, dat het hele vrouwelijke bestaan op de afgunst, op nijd gebaseerd is, omdat zij zich van kinds af aan geen man weet, is hier een visie ontwikkeld, die aan het inzicht van de volwaardige menselijkheid van de vrouw voorbijgaat. In zekere zin is dit bij Adler in veel mindere mate het geval. Deze verwerpt het uitsluitend sexuele gezichtspunt van Freud en stelt het sociale conflict op de voorgrond en de ontwikkeling van het vrouwelijke bestaan door zijn verhouding tot het manlijke protest. Maar beiden, Adler en Freud, kennen eigenlijk voor de vrouw maar één conflict, en dit is de spanning tussen de wens om vrouw te zijn en die om man te zijn. Er zouden dus in de vrouw twee ‘tendenzen’ zijn: om zich te vormen als vrouw of om zich te vormen als man. Men meent, dat de aanwezigheid van deze tendenzen en hun uitwerking in het leven empirisch bevestigd wordt door de concrete psycho-analyse van patiënten en van normale mensen. Volgens de opvatting van Simone de Beauvoir ligt de keuze voor de vrouw echter geheel anders. Deze ligt, zo meent zij, tussen autonomie en heteronomie, tussen zelfstandigheid, het zich stellen in de originele menselijke vrijheid van keuze, òf in het zich overgeven aan vreemde machten en vreemde wil. Voor Freud is, volgens Simone de Beauvoir, de anatomie lotsbeschikking. Helemaal juist is dit oordeel over de psycho-analyse niet, want we hebben | |
[pagina 174]
| |
gezien, dat de psychoanalytische theorie wel uitgaat van het anatomische verschil der primaire geslachtskenmerken, maar toch de ontwikkeling tot het manlijk en vrouwelijk bestaan afleidt uit de wijze, waarop deze anatomische verschillen worden ervaren. Maar wat veel ernstiger misvatting betekent, is, dat deze ervaring voor Freud vervat is in de meest simplistische tegenstellingen tussen al dan niet bewuste aandriften en gevoelens, tussen lust en onlust, tussen tevredenheid en afgunst, haat en liefde e.d. Wat dus ontbreekt, is de analyse van het bestaan zelf. Een poging daartoe heeft Simone de Beauvoir gedaan. Zij gaat er namelijk van uit, dat de existentie vervuld is van een onbepaalde angst. Deze angst, die reeds in het existentialisme van Kierkegaard wordt aangetroffen, is, zoals deze zegt, ‘le vertige de la liberté’. De ontdekking van de autonomie als zodanig schept het bestaan in de modus van de angst. Daarom wijkt elk authentiek bestaan, en dat is uitsluitend het menselijke bestaan, voor zichzelf uit, vlucht het voor zichzelf. Het is daardoor steeds enigszins van zichzelf vervreemd en zoekt ergens veiligheid en zekerheid. Een vorm van het ontvluchten van zichzelf is het zoeken van een ‘alter ego’, een verdubbeling, waarin dus het zelfzijn teruggevonden wordt, maar op een wijze, die niet meer in de gevaarlijke autonomie van de ‘ipséité’ - van het zelf-zijn en het verantwoordelijk zijn - gesteld is. Simone de Beauvoir zegt: het kind tracht reeds in de blik van de ouders zichzelf te vinden. De primitieven trachten in het mana, of in een totem, ergens anders dus, buiten zichzelf, zichzelf terug te vinden. In het mana of totem is hun eigen bestaan veilig gesteld, hoe gevaarlijk het ook in de wereld moge zijn. De geciviliseerde mens construeert een innerlijkheid, die onaantastbaar is. Hij geeft zichzelf een naam, die hem beveiligt en die hij draagt en die ook hem draagt door het leven. In het bezit, in het werk, in het tehuis, in alle mogelijke vormen wordt het bestaan vastgelegd, zodat het onttrokken is aan zijn angstvervulde werkelijkheid. Door dit inzicht in het wezen der existentie schijnt ook het kinder- | |
[pagina 175]
| |
bestaan begrijpelijk te worden. Ook het kind zoekt een alter ego, een ‘double’ en Simone de Beauvoir meent, dat het jongetje in zijn geslachtsdeel, een ‘speelding’, dat tegelijk als het eigene vlees wordt ontmoet en merkwaardig genoeg niet alleen door hemzelf als een ‘alter ego’, een persoontje, een kameraadje wordt beschouwd, maar ook door de ouders, de makkers als zodanig wordt aangeduid. Daarmede zou het jongetje in symbolische vorm in zijn eigen lichamelijkheid een mogelijkheid ontdekken om de angstige eenzaamheid van het bestaan te transcenderen. Terwijl in alle ontmoetingen deze eenzaamheid juist gesteld wordt door de autonomie en de daarmee gegeven vrijheid, is de verplaatsing van de existentie in het ‘alter ego’ een poging om hieraan te ontsnappen. Zo moeten wij het begrijpen als zij schrijft: ‘Le phallus incarne charnellement la transcendance’.Ga naar voetnoot1 Het meisje kent niet, zegt Simone de Beauvoir, de penisnijd, zoals Freud deze heeft voorgesteld, maar zij mist de mogelijkheid van het ‘alter ego’. Dit geeft een zeer grote verandering. ‘Elle est conduite à se faire tout entière objet, à se poser comme l'Autre; la question de savoir si elle s'est ou non comparée aux garçons est secondaire . . .’ Als het meisje zichzelf als subject gaat begrijpen, wordt de pop het alter ego, want de pop is zijzelf en zijzelf is de moeder. De vorm van het kinderlijk bestaan hangt echter geheel van de opvoeding af. Het belangrijke verschil tussen de opvatting van Simone de Beauvoir en de Freudse psychoanalyse is dit: De psychoanalyse verklaart het bestaan uit het verleden en meent dus, dat bepaalde conflicten van de jeugd later met noodzaak tot een gevolg moeten leiden, welk dan ook. De existentiële psychoanalyse gaat uit van de kenmerken van het menselijk zijn, dus bijvoorbeeld van het feit, dat bestaan altijd een autonoom-zijn is en dat dit een zijn is in de angst van de mogelijkheid van de bedreiging, een geëxponeerd-zijn en een alleen-zijn met de eigen beslissing. De psychoanalyse meent, dat de vrouw op twee wijzen aan zich- | |
[pagina 176]
| |
zelf kan vervreemden, namelijk door de man te spelen; dat wordt een mislukking, of door een vrouwenrol te aanvaarden; dat wordt zelfbedrog. De fouten, die dan ook de psychoanalyse zelfs in de verklaring van de eenvoudigste feiten maakt, liggen daardoor voor de hand. Wanneer bijvoorbeeld een meisje in een boom klimt, meent Freud dat zij een jongen wil nadoen. Simone de Beauvoir - die dit feit als vrouw beter kan weten - zegt, dat dit niet waar is, maar dat het eenvoudig prettig is, om in een boom te klimmen. Als een vrouw een zelfstandig beroep kiest, dan heet dat een sublimatie van een masculiene tendentie. Simone de Beauvoir ontkent dit beslist en zegt, dat dit een vervalsing is van de geschiedenis van de vrouw als mens. De psychoanalyse beschrijft het meisje als pogende om zich met de vader of de moeder te identificeren en dus telkens van de manlijke naar de vrouwelijke tendens over te hellen en daartussen een compromis te sluiten. Simone de Beauvoir beschouwt het meisje als weifelend tussen de rol van een ‘objet hétéronome’ of het aanvaarden van haar vrijheid met alle gevaren en alle angst. Zij vat het aldus samen: ‘Pour nous la femme se définie comme un être humain en quête de valeurs au sein d'un monde de valeurs, monde dont il est indispensable de connaître la structure économique et sociale . . .’ Welke waarden zijn het, die de vrouw zoekt? Zijn het niet anders dan erotische lustvormen of zoekt zij op grond van haar aanleg behalve het algemeen menselijke, dat in de cultuur vertegenwoordigd is, nog waarden, die voor haar specifiek vrouwelijk bestaan van overwegende betekenis zijn? De definitie van de vrouw als passief-masochist geeft op deze vragen geen antwoord. In zoverre zij aan deze definitie beantwoordt, is dit een secundaire ‘natuur’, die in het bestaan zelf gekozen, gezocht werd, om er de betekenis van natuur aan te geven en wel voor het zelfbewustzijn van de vrouw en niet minder voor het bewustzijn van de man. Daarom begrijpen wij dat de begrippen passiviteit en masochisme geen vaste inhoud hebben en zelfs in de psychoanalyse geen zuiver biologische begrippen kunnen zijn. | |
[pagina 177]
| |
Vele psychoanalytici zijn hier ten volle van overtuigd. Wij lezen dan ook met instemming Karen Horney als zij schrijft, dat naar haar mening ‘masochistic phenomena represent the attempt to gain safety and satisfaction in life through inconspicuousness and dependency’.Ga naar voetnoot1 |
|