De vrouw
(1951)–F.J.J. Buytendijk– Auteursrecht onbekendHaar natuur, verschijning en bestaan
[pagina 8]
| |
Discite a me, quia mitis sum et humilis corde | |
[pagina 9]
| |
VerantwoordingHet uitgangspunt van deze studie is geweest, dat de vrouw een mens is. Daarom hebben wij getracht in dit theoretische onderzoek het verband tussen de natuur, de verschijningswijze en het bestaan van de vrouw te begrijpen. Dit immers zijn de drie aspecten van het menselijke. 1. Met de natuur bedoelen wij alles wat aan de vrouw objectief te constateren is; de eigenschappen, die zij evenals elk ‘ding’ bezit en die op de wijze van de natuurwetenschap door waarneming en experiment te ontdekken zijn. De kenmerken van de vrouw, waardoor haar ‘aard’ bepaald is, kan men in lichamelijke en psychische verdelen. Dit betekent niets anders dan een onderscheiding tussen de anatomisch-physiologische structuren en de structuur der gedragingen en vermogens. Wat de eerste betreft, is volgens de gangbare opvatting een wetenschappelijke kennis van het menselijk lichaam slechts mogelijk door vergelijking met de dieren. Wij hebben dan ook de voornaamste gegevens betreffende de scheiding en verhouding der sexen in het dierenrijk in een afzonderlijk hoofdstuk verzameld om na te gaan, of de vrouwelijke natuur wellicht uit haar biologische grondslag te begrijpen is. Ook in de psychologie bestaat er steeds een poging om de veelheid der verschijnselen door een genetische beschouwing in een begrijpelijke samenhang te brengen. Ten aanzien van de psychologische kenmerken der vrouw is het vooral de psycho-analyse, die met de pretentie optreedt een dergelijke verklaring te hebben geleverd. Wij meenden daarom goed te doen aan de opvattingen van de psycho-analyse een critische beschouwing te wijden. | |
[pagina 10]
| |
2. De verschijning van een vrouw is eenvoudig het phaenomenaal aspect van het uitdrukkingsgehalte van haar lichamelijkheid, zoals deze in gelaat, gestalte, houding, stem wordt ontmoet en wel als uitwendig verschijnende ‘innerlijkheid’. 3. Onder het bestaan van de vrouw verstaan wij de wijze, waarop zij zich lichamelijk in de wereld bevindt; de wijze, waarop zij zich van haar natuur en verschijning evenals van de wereld, de medemensen en zichzelf bewust is; de wijze ook, waarop zij dit alles verkiest te bemerken, waar te nemen, op te merken, te voelen, voor te stellen, te beoordelen, te beminnen, te haten enz. Dit weet hebben van zich-zelf, van de wereld en van de betekenis (intentionaliteit) van de eigen gedragingen, kan ondoordacht geschieden en spontaan voortkomen uit het verwikkeld-zijn in situaties, waarin de vrouw opgaat en zichzelf vrijwel vergeet, ofwel dit weten geschiedt op de wijze van een constateren van al het feitelijke waarvan men getuige is, waarover men nadenkt, maar waaraan men niet zelf deelneemt. Dit bewust nadenken over de dingen waar men zich tegenover plaatst, behoort ook tot het bestaan van de vrouw. Al datgene waarvan de vrouw zich al of niet nadenkende bewust is, behoort tot haar wereld. Zij ontdekt en vormt (ontwerpt) deze door er zich op te richten en dit geschiedt steeds op een bepaalde manier, die de zin van de intentionele acten is. Elke act wordt door de mens en dus ook door de vrouw gekozen en wel op grond van een motief. Dit is geen oorzaak, maar een antecedens, dat uitsluitend door zijn betekenis werkzaam is. De geldigheid van het motief berust echter op de beslissing, die tevens aan het motief zijn dynamisch effect verleent. Men kan dus bij het ondoordacht voortstromend bestaan geen verbinding van plannen en uitvoeringen onderstellen. Steeds schept de act ook het motief in verband met het vóór-spellend karakter van het ontwerp der situatie. Daarom zegt Merleau-Ponty zeer juist: ‘Motif et décision sont deux éléments d'une situation: le premier est la situation qu'on fait, le second la situation assumée.’Ga naar voetnoot1 Daarom worden de wereld en | |
[pagina 11]
| |
het bestaan in hun verbinding en tegenstelling gevormd in een geschiedenis van betekenissen (Sinngeschichte), die in de wieg voor ieder mens reeds begint en niet anders dan zijn persoonlijke geschiedenis is. Wij kennen de mensen, en dus ook de vrouwen, uit hun wereld en hun gedragingen. Het kenmerkende (typische) van iemand (of van een groep) blijkt dus uit het grondschema van de wereld, waarin het bestaan vervat is en uit de grondstructuur van het gedrag. De wereld van de vrouw meenden wij te kunnen kenmerken als de wereld van het zorgen, die van de man als de wereld van het arbeiden. De oorsprong van deze werelden vonden wij in de eerste ontmoetingen van het jonge kind, waarbij het meisje door een overwegend adaptatieve dynamiek een wereld van qualiteiten vormt, het jongetje door een overwegend expansief-agressieve dynamiek een wereld van weerstanden aantreft. Door de lichamelijk bepaalde grondstructuur van het gedrag, de ‘dynamiek’ verwikkelt het meisje zich dus in een van de aanvang af andere werkelijkheid, die in de zinvol gevormde situaties verschijnt. Het eigen lichaam is echter voor ieder mens de eerste - en de laatste - situatie, die hij in zijn bestaan aantreft en waaraan hij een betekenis geeft. Het blijkt, dat de vrouw meer dan de man de eigen lichamelijke natuur en verschijning opmerkt en haar lichaam moeilijker in die mate vergeten kan, dat zij in de uitwendige wereld volledig opgaat. Daarom was het nodig aan de verhouding van de vrouw tot haar eigen lichaam onze aandacht te wijden. Tenslotte hebben wij gemeend in de idee der moederlijkheid nogmaals het wezenlijke van natuur en verschijning in het medium van het bestaan der vrouw te kunnen samenvatten.
Nadat wij hiermede de grondgedachte en de indeling van deze existentieel-psychologische studie over de vrouw hebben uiteengezet, mogen wij met een enkel woord op het resultaat van ons onderzoek wijzen, mede in verband met de vele practische vragen, die in de samenleving allerwege gesteld worden. | |
[pagina 12]
| |
De vrouw - zo luidt onze conclusie - verschilt in haar aanleg, in haar ‘natuur’, lichamelijk van de man. Er is behalve een anatomisch en physiologisch verschil ook een oorspronkelijk verschil in de dynamische structuur van elke gedraging. Door dit verschil ontwikkelen zich zowel de inhouden als de vormen der gedragingen op een eigen wijze en dus tevens de keuze der intentionele acten en het ontwerp, de structuur van de vrouwelijke wereld. Het reeds bij de zuigeling aanwezige verschil wordt in onze cultuur door de opvoeding versterkt en ‘gebruikt’ om het vrouwenbestaan zich te laten ontwikkelen in de richting, die voor een deel met de aanleg, maar vooral met de traditionele opvattingen overeenkomt. Deze opvattingen worden algemeen beschouwd als de aanduiding van het ‘wezen’ van de vrouw, van het echt, absoluut, eeuwig vrouwelijke. Men miskent daarbij echter, dat het wezen van de vrouw identiek is met het wezen van de mens, en men verwart het wezenlijke met het kenmerkende, het typische, de aard. De vrouw heeft een gewone mensenziel. Haar essentia concreta (de aard van haar bestaan) ontwikkelt zich uit haar menselijke mogelijkheden (de essentia abstracta) in verband met de ontmoetingen in de wereld. Daar elk bestaan een lichamelijk-in-de-wereld-zijn is en het lichaam van de vrouw van dat van de man belangrijker verschilt dan men gewoonlijk denkt, is ook de aard van haar existentie, hoe ook de structuur der samenleving zich wijzigt en welke normen van opvoeding ook gekozen worden, toch steeds een typisch vrouwelijke, die van de bestaanswijze van de man verschilt. Dit verschil blijft, ook als de vrouw dezelfde arbeid als een man verricht. Zij kan inderdaad arbeiden en objectief beslist even goed als de man. Dit hebben ons de oorlogsjaren en waarlijk niet deze alleen geleerd. De ervaring toont evenwel - en wij menen dit thans vollediger te doorzien - dat de vrouw altijd anders werkt dan de man. En juist dit feit heeft een groep practische vragen opgeroepen. Betekent dit ‘anders’ misschien toch minder goed, of betekent het in vele gevallen beter? Betekent het, dat het ongewenst is, dat de | |
[pagina 13]
| |
vrouw in onze cultuur bepaalde beroepen uitoefent? Het is naar onze mening ontoelaatbaar deze vragen in zo algemene vorm te stellen - tenzij men er bepaalde bijbedoelingen mee heeft, hetgeen maar al te vaak het geval is. Indien onze uiteenzettingen enige waarheid bevatten, is het immers duidelijk, dat de ‘echte’ vrouw in de arbeid, die zij in de gemeenschap aanvaardt, een zorgend element tot ontwikkeling zal brengen en het behoeft geen betoog om in te zien, van welk een grote waarde dit in vele beroepen en ambten kan zijn. Maar ook volgt uit de relativiteit van de door ons aangetoonde tegenstelling in de dynamiek en de wereld der sexen, dat de vrouw zeer goed de manlijke (bijvoorbeeld technische) greep op de dingen kan ontwikkelen. Eén feit moge echter in de problematiek van de arbeid der vrouw niet vergeten worden. De vrouwen, evenals alle mensen, die zwakker zijn of minder uithoudingsvermogen hebben, zijn geneigd of wel te veel van haar krachten te vergen en zich te overwerken, of wel de passiviteit en de onmacht te kiezen als een middel tot zelfbescherming. Dat dit laatste minder vaak geschiedt, hangt met de sociale omstandigheden samen, maar de vrouwen neigen meer tot overwerken door het hogere plichtsbesef, dat reeds Heymans constateerde en dat door onze theoretische beschouwingen wordt verklaard. Ten aanzien van de vrouwenarbeid wordt de belangrijke vraag gesteld of deze voor de ontplooiing van het ‘echt vrouwelijke’ niet nadelig is. Er is een zekere ironie in het feit, dat men nooit vraagt of bepaalde arbeid voor de ontwikkeling van het ‘echt manlijke’ wel bevorderlijk is. Blijkbaar oordeelt men het echt vrouwelijke als meer in gevaar. Dit is begrijpelijk, want wij zagen, dat dit ‘echte’ voor het grootste deel een kunstproduct is en dit handhaaft zich nooit uit zich zelf, van nature, maar alleen door ‘maatregelen’. Wat men bijzonder bedreigd acht, zijn sommige uiterst waardevolle geestelijke eigenschappen, die men gewoon is specifiek vrouwelijk te noemen. Wij noemen er drie: de lieftalligheid, de zachtmoedigheid, de nederigheid. | |
[pagina 14]
| |
Wat de lieftalligheid betreft, is het duidelijk, dat in de voorstelling hiervan vele traditionele opvattingen over schoonheid, gratie, elegante kleding, omgangsvormen en vooral over de verhoudingen der sexen een overwegende plaats innemen. Maar toch is de lieftalligheid een geestelijke eigenschap, die voor de sociale positie van de vrouw en vooral voor het gezinsleven van essentieel belang is. Het is zeker, dat ernstige fouten in de opvoeding, en evenzeer ongunstige sociale omstandigheden de bedoelde ‘lieftalligheid’ kunnen bedreigen. Deze omstandigheden ontstaan stellig door de aard en duur van de arbeid - maar dan ook van de huiselijke arbeid. Daarom zijn zij evenzeer van psychologische als van economische aard. Men denke slechts aan het plagen van leerlingen, de onvriendelijke zakelijke toon in een bedrijf, de geringschattende uitlatingen van chefs (artsen e.a.), het achterstellen bij bevorderingen of in salaris, het ontbreken van ontspanning en huiselijk verkeer enz. Zelfs een ‘engel’ verliest daardoor elke lieftalligheid gemakkelijker, dan door een 8-urige arbeid in een fabriek of kantoor of het zware werk op een boerderij. Elke sociale groep waardeert een bepaald type van lieftalligheid, maar altijd en overal wordt van de vrouw toch één eigenschap geeist. Men duidt deze aan met de woorden: vriendelijkheid, het ‘niet-kwaad-zijn’, het goede humeur, opgewektheid, zonnigheid. Als dit verloren gaat, beschouwt men de vrouw als onvrouwelijk en bedoelt daarmede onaantrekkelijk. Alleen een man kan zich blijkbaar veroorloven ‘kwaad’ te zijn, want de gemeenschap - en zelfs dikwijls de vrouw - vraagt van de ‘homo faber’ alleen zijn arbeid. Maar hoe is het nu met de zachtmoedigheid en de nederigheid gesteld? Met beslistheid moet ontkend worden, dat dit specifiek vrouwelijke eigenschappen zijn. Het zijn immers de hoogste zedelijke houdingen, die ieder mens tegenover zijn medemensen en zelfs tegenover al het zijnde kan aannemen. | |
[pagina 15]
| |
De reden, dat wij het getuigenis van zachtmoedigheid en nederigheid van Hem, die de mens tot zijn wezenlijke bestemming kan brengen, als motto van dit boek kozen, eist een verantwoording. Onze keuze werd niet bepaald, omdat deze woorden speciaal tot de vrouwen gericht waren, maar omdat zij ook tot de vrouwen gericht zijn en zij, meer dan de mannen, met deze woorden worden geconfronteerd. Terwijl de mannen gewoonlijk aan de begrippen zachtmoedigheid en nederigheid in hun bestaan een beperkte - ‘zondagse’ - inhoud geven, zo zelfs, dat men er in de alledaagse wereld der zakelijke bedrijvigheid meestal weinig van merkt, wordt aan de vrouwen tot in de kleinste détails der menselijke verhoudingen - en niet het minst door de mannen - de eis der zachtmoedigheid en nederigheid gesteld, altijd en overal - zelfs bij het dringen in een overvolle tram! Nu menen wij, dat onze theoretische studiën aantonen, dat inderdaad het typisch vrouwelijk bestaan en reeds de hieraan ten grondslag liggende dynamische grondvorm van het gedrag, meer aan de vrouw dan aan de man de mogelijkheid biedt, de hoogste zedelijke waarden tot ontwikkeling te brengen. Er is echter een reden waarom de verwerkelijking vaak uitblijft. De traditionele eisen waaraan de vrouw - en in het bijzonder zij, die op de ‘huwelijksmarkt’ een goede kans wil hebben - getoetst wordt, geven aanleiding tot onwaarachtigheid en houden het gevaar in dat de hoogste menselijkheid verraden wordt. Onder de druk van de aan haar gestelde verwachtingen heeft menige vrouw de nogal tragische kunst ontwikkeld om in het beeld van de zachtmoedigheid te verschijnen, terwijl - al naar leeftijd en omstandigheden - er niets anders dan verlegenheid, dociliteit, sentimentaliteit, aanhaligheid, zoetelijkheid bestaat. Voor nederigheid moet dikwijls doorgaan, wat niet veel meer dan onderworpenheid, een zich schikken omdat het moet, verkapte lafheid, een zwijgend verzwijgen is. Wij begrijpen dit alles - zo is de mens! | |
[pagina 16]
| |
Wie tot het beste geroepen wordt, heeft de mogelijkheid ook het beste te verraden. Het is onze overtuiging, dat de zorg-behoevende wereld, die in het vrouwelijk bestaan aangetroffen en gevormd wordt, haar altijd weer roept om de volwaardigste menselijkheid te vertegenwoordigen. In hoeverre zij deze roep beluistert, begrijpt en beantwoordt is aan de beslissing van iedere vrouw overgelaten - aan het geheim van haar hart. |
|