De zwarte kost
(1974)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 455]
| |
ontvangen, leiden zij die telkens in hun salon of werkkabinet; en, wijzend met trotse glimlach op de aldaar pronkende trofeeën, zeggen zij tot hun bezoekers: - Dat alles komt uit de wilde gewesten van het mysterieuze Afrika; dat alles werd ons van ginder opgezonden door een vriend die er gestorven is. Dan spreken zij in onverschillige woorden een weinig over hem, en, terugkomend in de eetzaal waar de lekkere maaltijd wacht, wrijven zij zich genoeglijk de handen en wisselen zij glimlachend de opmerking hoe veel beter het toch is in het oud gemoedelijk Vlaanderen gezellig rond een welbediende dis te zitten, dan ginds zo ver en zo heel alleen de Zwarte Kost te gaan eten. De Zwarte Kost!... Deze benaming heeft fortuin gemaakt in Akspoele! Massijn en zijn dwaasheid zijn vergeten, maar dat door hem nagelaten woord is gebleven, en brengt er, telkens als het uitgesproken wordt, een ondeugend glimlachje op de lippen. Slechts moeder Massijn en Fietje, die steeds eenzaam in hun huisje wonen, lachen niet, als zij het horen. En Eulalie, die er maanden lang een echte marteling mee uitstond, heeft het niet meer willen horen: zij is ervoor gevlucht, zij heeft het dorp verlaten; zij huwde anderhalf jaar na Fortunés dood, een slachter van Lovergem, een dorp dat op meer dan drie uren afstand van Akspoele ligt. En vreemd mag het heten: sinds Massijn dood is gelooft niemand in het dorp, behalve misschien de heren De Vreught, Spittael en Potvlieghe, nog een enkel woord van al de wondere dingen die de jongeling zo vaak over Congoland placht te vertellen; evenmin als wat die handelsreizigersachtige explorateur Kinel er op een zondagnamiddag in Het huis van Commercie kwam over uitkramen. Men hecht alleen nog geloof aan de onbeschaamde verzinsels van blikslager Blink, die dadelijk klaar gezien heeft in Massijns geval, en die nog wel eens, op zondagmiddagen, een gapende groep dorpelingen rond zijn deur geschaard houdt, genietend van 't vermaak ze te verbluffen door zijn snoeven, tot de graad somtijds zijn eigen leugens te geloven. |
|